3

De grote mammoet at van de droge zegge en het veenpluis of deed zich te goed aan hele bosjes sparren en aan kleine, kale, gedrongen boompjes van hardhout, zoals lariksen en wilgen. Telkens wanneer de mammoet stilhield, sloegen Torka en zijn volgelingen op de zuid­hellingen een tijdelijk kamp op. Ze droomden van de grote kudden die weldra weer terug zouden keren, en bleven strikken zetten en ja­gen op klein wild.

De bolas van Lonit en Iana en van de beginnelingen Mahnie en Eneela zoefden en suisden in het korte daglicht. Het volk zong lie­deren vol hoop.

Ze hadden in elk geval te eten, al gaf hun nieuwe manier van leven hun niet zoveel voldoening. Wanneer ze sliepen, in de lange, koude nachten van het arctisch voorjaar dat nog geen tekenen van dooi vertoonde, hield de wind hen voortdurend gezelschap, vulde hun hutten met een eigen lied en trok aan de lange lijnen waarmee hun afdakjes vastzaten. Vaak lagen ze wakker en probeerden ze te begrij­pen wat de wind bedoelde. Ze trokken hun slaapmantel over hun hoofd en probeerden niet te luisteren, want de wind vertelde over leegte, over de eindeloze, glooiende steppe, over de immens hoge, met sneeuw bedekte bergtoppen, over glinsterende gletsjers die uit de passen in de verte kwamen aanzetten, over rivieren van bevroren water en over gras dat wachtte op de kudden die nog moesten ko­men.

Terwijl de anderen sliepen, dicht ingepakt om het lied van de wind niet te horen, stond Torka op, wikkelde zich in zijn slaapvachten en kroop onder zijn afdak vandaan om alleen onder de sterren te staan. De wind huilde overal om hem heen. Het was een droge, stoffige vrieswind die in zuidelijke richting over de wereld blies en de geur van oerzeeën en van het oude ijs van de eeuwige winter met zich meevoerde uit de eenzame wildernis van het noorden. Zal er ooit een einde aan deze winter komen? vroeg hij zich af. Zal deze wind ooit gaan liggen? Zullen de rivieren ooit gaan schuren en kraken van het geweldige, vreugdevolle begin van de lente? Zullen de kariboe, de bizon, het paard en de eland ooit nog komen om mijn volk te voeden en om blijde liederen van goede jachtpartijen op onze lippen te brengen?

Misschien komen de grote kudden nooit meer, gaf de wind hem ho­nend ten antwoord. Misschien zijn de wegen waarlangs de kudden in het voorjaar trekken versperd. Dat heb je al eerder meegemaakt, in het verre land. Je hebt bittere winters overleefd die hun onnatuur­lijke kou doorgaven aan het voorjaar en de zomer, zodat de sneeuw­massa's in de passen zich opstapelden, als levende beesten uit de ber­gen kwamen en als rivieren van ijs over het land stroomden. 'Ja...' zuchtte Torka, verontrust door herinneringen die kracht ga­ven aan de gefluisterde waarschuwing van de wind, of was het de waarschuwing van zijn eigen hart? 'Ik heb het al eerder meege­maakt...'

De wind nam toe en beukte tegen hem aan. Wanneer de ijsbergen wandelen, worden de oude trekroutes afgesneden en wanneer de grazende dieren dan naar het westen komen, moeten ze nieuwe we­gen door de bergen zoeken om de oude kalvergronden te bereiken. En als dat zo is, waar is Torka dan zo overmoedig met zijn volk naar­toe getrokken? Hoelang zullen Torka's jagers tevreden zijn met vrou­wenvlees? Misschien wordt het tijd om terug te keren naar de plaats waar je thuishoort, Torka, Man Uit Het Westen... tijd om terug te keren naar het land van je voorvaderen... naar het mooie kamp vol eten dat je je door Cheanah hebt laten ontnemen. En het leven van mijn zoon opgeven? Een spier begon te trekken er­gens hoog op Torka's kaak. 'Nooit!' bezwoer hij. Het was net of de wind sissend omhoogschoot en wegtrok. Hij keek hem na. Hoog in de lucht, tussen de ontelbaar vele sterren, scheen de nieuwe ster. Wat was hij helder, met zijn gouden, omhooggekrulde staart. Wat was hij mooi!

Umaks ster! Hij glimlachte bij de gedachte. Het was een geruststel­lende gedachte, even geruststellend als de ster was. Die ster was wer­kelijk een goed voorteken, dat wist hij in zijn hart. Hij haalde diep adem, hield zijn adem in, ademde toen uit en blies al zijn twijfels weg.

De wind kon fluisteren en huilen wat hij wilde! Torka zou er niet naar luisteren. Hij verzette zich tegen de teisterende, opruiende, on­dermijnende stem van de wind, ervan overtuigd dat het slechts de stem van zijn eigen angst was. De mammoet was zijn totem. Toen Levenschenker de Plaats Van Overvloedig Vlees verliet, had hij geen andere keus dan hem te volgen naar het Verboden Land. Hij was een dwaas om zich zorgen te maken over zijn besluit. Hij wilde net terugkeren naar de warmte van zijn afdak toen hij een gestalte uit Karana's tent zag komen. In het licht van de sterren ging de hond naast de tovenaar staan en vormde een silhouet tegen de nachtelijke hemel. Even dacht Torka dat Karana naar buiten was ge­komen om zijn behoeften te doen, maar de jonge man stond heel stil en onbeweeglijk, met zijn hoofd naar achteren alsof hij in trance was.

Torka liep zachtjes naar hem toe. 'De wind spreekt deze nacht blijk­baar tegen ons beiden,' zei de oudere man.

In de duisternis was de tovenaar een roerloze schaduw die afstak te­gen het licht van de sterren, onbeweeglijk, alsof hij uit steen was ge­houwen. 'De wind spreekt altijd.'

'En wat zegt de wind tegen een tovenaar dat hij misschien niet wil onthullen aan iemand die slechts een jager is?' Er kwam geen antwoord. Zelfs in het geluid van de wind die overal om hen heen blies, hoorde Torka Karana's gespannen ademritme. Luisterde de jonge man naar de wind? Probeerde hij zijn lied te ver­talen? Of dacht hij alleen maar na, zoals iemand die verontrust is, en probeerde hij een antwoord te vinden dat hij op dat moment graag wilde horen?

'De wind... zegt... dat hij altijd bij ons zal blijven.'

Torka fronste zijn voorhoofd omdat hij voelde dat Karana om de dingen heen draaide. 'Vertel me iets wat ik nog niet weet.'

Karana vertelde hem niets. Hij sprak niet en bewoog niet, maar naast hem boog de hond zijn kop als reactie op de spanning die de tovenaar uitstraalde.

'Waar maak je je zorgen om?' vroeg Torka dringend. Karana bleef zwijgen.

Kilometers verder, in de bergen ver in het oosten, raasde een lawine en het geluid weerklonk als de laatste zuchten van een stervende reus. De mammoet gaf antwoord. Het antwoord van een reus aan een reus. Van het leven aan de dood.

Karana's adem stokte. Het klonk alsof hij bang was.

Torka was naakt onder zijn slaapmantel, maar pas nu kreeg hij het koud. Hij legde een brede, krachtige hand op Karana's schouder.

'De wind spreekt in de nacht tegen de mensen. Een berg roept, de mammoet antwoordt. Wat betekent het?'

Karana aarzelde. 'Dat we moeten volgen,' zei hij toen.

'Naar het dal waarvan je hebt gesproken?'

Weer een onmiskenbare aarzeling. 'Ja. Naar het dal.'

'Heb je het gezien? Het echt gezien?'

Weer aarzelde Karana. Toen sprak hij met een stem die zo broos was dat als de wind op dat moment naar hem toe had gestaan, zijn stem zou zijn gebroken, weer terug in zijn mond zou zijn geschoten en hem zou hebben verstikt. 'Natuurlijk heb ik het gezien! Ik ben toch een tovenaar? Ver hiervandaan, in het spoor van de wind en de grote mammoet heb ik het dal gezien. Levenschenker gaat ons voor. We moeten volgen. Heeft onze totem ons ooit de verkeerde weg gewe­zen?'

Ze stonden daar lange tijd zwijgend. Uiteindelijk draaide Torka zich om en liep weg.

Karana keek hem na terwijl zijn geweten het uitschreeuwde: keer me niet de rug toe! Ik ben niet te vertrouwen! Ik ben geen tove­naar! Ik volg onze totem even blindelings als jij! De voorspellende wind is deze nacht niet in mij gevaren! Ik ben naar buiten geko­men, de duisternis in, om te ontsnappen aan het gehuil van de Wanawut die rondwaart in mijn dromen... En in die dromen heb ik jouw Manaravak horen huilen... en ik heb hem gezien: een vol­wassen man, met jouw gezicht en gestalte, gekleed in de ruwe, wit­te huiden van dieren... een man die ons achterna komt... en zijn naam roept met de stem van een wild dier.

Maar was het een droom of een visioen? Ik weet het niet! Ik weet al­leen dat ik jou vannacht in mijn dromen heb zien sterven... jou en Lonit en allen die op je vertrouwen. Ik heb je zien verdrinken in een enorme, razende zwarte vloed die het mooie dal dat ik je heb laten zoeken zal overspoelen. Maar heb ik de waarheid gezien of alleen maar de zwarte, angstaanjagende kern van mijn eigen angst?

Ik weet het niet! Ik weet alleen dat Navahk lang geleden heeft voor­speld dat wij in het Verboden Land de dood zullen vinden. Maar iedereen moet eens ergens sterven en ik zal dus blijven zwij­gen. Ik ben Karana en ik zal je zoon zijn! Ik zal de krachten der schepping smeken om me wijsheid te schenken zodat ik de gevaren zal zien die ons bedreigen en de vader van mijn hart, Torka, naar het goede kan leiden!