50
Jan zat in een van de drie bezoekersfauteuils en bladerde in een blaadje met informatie over het behandelingsaanbod van de Boskliniek. Hij wachtte nu al een halfuur. Zuchtend legde hij de brochure weg en keek nog eens op de klok aan de muur.
Carolin Neuhaus, de secretaresse van professor doctor Fleischer, zat achter haar bureau en typte met razende snelheid een dictaat uit op de computer. Toen ze Jans blik zag, hield ze even op, nam haar headset af en keek hem medelijdend aan.
‘Het spijt me echt,’ zei ze. ‘Ik heb echt geen idee waar hij blijft. Hij zou zo terugkomen.’
Dat had ze een kwartier geleden ook al gezegd, alleen bood ze hem nu geen koffie aan.
Jan moest weer terug naar zijn patiënten. Misschien was het beter als hij een andere keer terugkwam. Hij wilde net opstaan, toen er voetstappen klonken op de gang. Met een gejaagde uitdrukking op zijn gezicht viel de professor de hal binnen. Tijdens het lopen trok hij zijn jas uit.
‘Jan,’ zei hij buiten adem, ‘Neem me niet kwalijk dat ik zo laat ben. Ik stond al bijna op het punt om die kerel van de verzekering te vermoorden. Liebwerks gerook gaat ons nog een hoop ellende bezorgen. En dan die stomme deurknop…’
‘Het is wel goed,’ antwoordde Jan en hij liep achter Fleischer aan diens kantoor binnen. ‘Ik had ook later even langs kunnen komen.’
‘Nee, nee,’ zei Fleischer afwerend, en hij bood Jan een stoel aan. ‘Dit is veel te belangrijk. Ik heb het je in elk geval beloofd.’
Hij zocht een dossiermap uit de stapel documenten die voor hem op zijn reusachtige bureau torende. Met een triomferend gebaar gaf hij Jan de map aan. ‘Voila, monsieur Forstner. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Je hoeft maar te tekenen.’
Jan sloeg de map open en liep het document even door, terwijl Fleischer met zijn zakdoek het zweet van zijn voorhoofd depte.
‘En? Is het naar wens?’ vroeg Fleischer.
‘Zeker,’ zei Jan.
‘Maar?’
‘Geen maar. Ik zou alleen niet willen dat u last kreeg vanwege mij.’
‘Ach welnee,’ zei Fleischer afwerend. ‘Maak je daar maar geen zorgen om. Het is misschien niet op de normale, officiële manier tot stand gekomen, maar de afdeling Personeelszaken heeft van me geslikt dat de invulling van deze vacature een zaak van de directeur is. Een nieuwe vaste aanstelling zat er al aan te komen en aan wie ik daarbij de voorkeur geef, is mijn verantwoordelijkheid. Om eerlijk te zijn, Jan, heb ik het gevoel dat ik het je vader verschuldigd ben. Maar dat onder ons.’
Hij graaide in zijn binnenzak en gaf Jan een vulpen aan.
‘Vooruit,’ zei Jan, en hij zette zijn handtekening onder het contract. ‘Ik ben erg blij dat ik deze kans krijg.’
‘Je hebt hem verdiend, beste Jan,’ zei Fleischer en hij pakte de map van Jan aan. ‘Grijp hem aan. Kijk naar de toekomst en zet eindelijk een punt achter het verleden.’
Jan kreeg een onbehaaglijk gevoel. Onzeker keek hij naar de map die de professor vasthield. ‘Is dat een voorwaarde bij het contract?’
Fleischer keek hem even aan. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee, natuurlijk niet. Ik zeg het alleen in je eigen belang. Luister naar een oude vriend van je vader.’
Jan knikte. ‘Dat doe ik.’
Met de ondeugende blik van een jongetje dat een streek uithaalt, legde Fleischer de map met het contract voor zich neer en deed een lade van zijn bureau open. ‘Ik weet dat het nog wat vroeg is, en eigenlijk mogen we niet drinken onder diensttijd, maar ik geloof dat we deze bijzondere…’
Verder kwam hij niet. Zonder kloppen stormde Carolin Neuhaus het kantoor binnen.
‘Dokter Forstner,’ riep ze buiten adem, ‘U moet meteen naar huis!’
Jan schoot op uit zijn stoel. ‘Wat is er gebeurd?’
‘Een ongeluk.’
Hij kreeg de rillingen van de uitdrukking op haar gezicht.