28

Jan zat in Marenburgs televisiestoel en staarde naar het scherm. Het was al één uur ’s nachts, maar zelfs van een paneldiscussie over het verval van normen en waarden in de maatschappij werd hij niet moe. In gedachten was hij nog steeds bezig met wat Carla en Ralf hem over Nathalie Köppler hadden verteld.

Hij kon zich goed voorstellen dat die twee wilden begrijpen waarom Nathalie op zo’n tragische manier zelfmoord had gepleegd. Maar dat zou hun veel moeite kosten, als het al mogelijk was zoiets te bevatten.

Ralf en Carla zochten naar antwoorden, net als hijzelf. Ze hoopten daardoor makkelijker met hun verdriet om te kunnen gaan. Maar waarschijnlijk zou het leven ook hun het antwoord schuldig blijven.

Er viel een lichtbundel door het raam en meteen daarna stopte er een auto voor het huis.

Rudi, altijd laat op de avond, dacht Jan. Waar was die zo lang geweest? Een ogenblik later werd er gebeld. Waarschijnlijk was Marenburg de sleutel vergeten. Jan kwam overeind uit de stoel en sloot de discussie over normen en waarden met de afstandsbediening.

Toen hij de gang in liep, werd er weer gebeld. Het leek wel een concert van een deurbel.

‘Kalm aan Rudi! Ik ben nog wakker!’

Jan deed de deur open. Verbaasd keek hij in het gezicht van een magere, bekende gestalte.

‘Meneer Liebwerk?’

Met een woedend gezicht wees de archivaris naar zijn auto. ‘Help even je vriend uit mijn auto te tillen.’

Geschrokken keek Jan naar de gammele Mercedes waar Liebwerk op doelde. Marenburg zat voorovergebogen op de passagiersstoel met zijn hoofd tegen het dashboard.

‘Is er iets gebeurd?’

‘Gebeurd?’ Liebwerk snoof geërgerd. ‘Hij is straalbezopen. Midden in de nacht komt-ie naar Het Spinnewiel en wil hij me met alle geweld trakteren. Als ik had geweten dat hij zichzelf zo vol zou gieten dat hij zijn eigen moeder niet meer zou herkennen, had ik hem er al veel eerder uit laten zetten.’

De archivaris liep terug naar de auto en deed het rechterportier open. ‘Nou, kom je me nog helpen of moet ik hier vastvriezen?’

Jan trok snel zijn schoenen aan en liep naar Liebwerk toe. Samen hesen ze de beschonkene uit de auto. Marenburg kon nauwelijks nog op zijn benen staan. Hij leunde met zijn hele gewicht op Jan, die maar net overeind bleef.

Liebwerk sloeg het portier dicht, liep om de auto heen en ging achter het stuur zitten.

‘Als je vriend weer aanspreekbaar is, zeg hem dan dat ik me niet onder druk laat zetten. Ik zal niets over het dossier naar buiten brengen, punt uit. Duidelijk?’

Voor Jan iets terug kon zeggen sloeg Liebwerk het portier dicht en startte de motor.

‘Godsamme, Rudi,’ zuchtte Jan, ‘je hebt hem flink tegen je in het harnas gejaagd.’

Hij sleepte zijn vriend het huis in en wilde de deur al dichtdoen toen hem de koplampen van een auto opvielen die dezelfde kant op reed als Liebwerk. Vreemd dat er op dit uur nog iemand op pad was in deze afgelegen buurt.

Maar voor hij er verder over na kon denken lalde Marenburg in zijn oor: ‘Jan, beste vriend, ik geloof dat ik moet overgeven.’