22

Toen hij haar naar buiten zag komen, drukte hij zich tegen de rugleuning aan, alsof hij één wilde worden met de duisternis in de auto.

Hij hield nog steeds het stuur omklemd en zijn hart bonsde in zijn keel. Hij was geschrokken toen hij licht in het huis van Nathalie had gezien. Eerst dacht hij dat Nathalie het op de ochtend voor haar dood had aangelaten, maar toen had hij een schaduw tegen de gordijnen gezien en zijn hart stond bijna stil.

Toen hij de jonge vrouw op straat zag die naar Nathalies raam keek en toen in haar auto stapte, begreep hij dat ze daar binnen moest zijn geweest.

Het stomme wijf had hem de stuipen op het lijf gejaagd. En dan was hij toch alleen maar hierheen gekomen om in alle stilte te rouwen om Nathalie. Zolang ze niet was begraven, was dit de enige plek waar hij zich dicht bij haar kon voelen.

Hij zag de vrouw in haar Mini wegrijden en haalde adem. Ze had hem niet gezien. Mooi zo.

Voor de zekerheid had hij zich haar kenteken ingeprent. Beter nog, hij moest ook maar wat inlichtingen over haar inwinnen. Misschien was ze ongevaarlijk, maar voor hetzelfde geld was ze van de politie of had ze andere redenen om Nathalies geheim te achterhalen. Hij mocht geen risico’s meer nemen.

God, wat had hij ook gedaan! Het had nooit mogen gebeuren. Maar hij had zichzelf gewoon niet meer in de hand gehad. De ontmoeting met Nathalie was een teken geweest. Hij had zo gehoopt door haar eindelijk rust te vinden en van zijn obsessie te worden bevrijd. In plaats daarvan was alles alleen maar erger geworden.

Carmen – waar ze ook mocht zijn – had wraak op hem genomen. In de gedaante van Nathalie was ze naar hem teruggekeerd, had hem volledig in verwarring gebracht en opnieuw in het verderf gestort. Hoe gestoord de gedachte hem ook leek, het was de waarheid.

Schuld is als een ziekte, dacht hij. Schuld vreet aan elke vezel van het lichaam als een dodelijk gezwel. En er is geen therapie die ertegen helpt.

Er zijn daden die onvergeeflijk zijn. Dat had hij uiteindelijk begrepen. Hij zou nooit vergiffenis krijgen, evenmin als hij zichzelf ooit zou kunnen vergeven.

De wond die Carmen hem had toegebracht zou nooit meer helen. Integendeel, die plaagde hem steeds weer met een onverdraaglijke jeuk en elke keer dat hij zich krabde, scheurde ze weer open en stortte ze meer onheil over hem uit.

Carmen. Voortdurend moest hij aan haar denken. Haar beeld leek voor de eeuwigheid in zijn hersenen gebrand. Haar beeld als in de nacht waarin ze voor hem had gestaan en hem met haar ondoorgrondelijke groene ogen had aangekeken. Hij kon haar bijna ruiken en haar stem horen. En weer voelde hij de steek die haar woorden hem hadden toegebracht. Als witgloeiend staal dat zijn hart doorboorde.

Hij slikte en klemde zijn vingers om het stuur. Het zou nooit ophouden. Carmen zou hem overal achtervolgen. De enige manier om het vol te houden was om het geheim onder alle omstandigheden te bewaren en elke situatie onder controle te houden.

Geen uitglijders meer!

Hij keek omhoog naar het raam van Nathalie en voelde diep medelijden en rouw.

‘Ik heb dit niet gewild,’ fluisterde hij, en hij zag zijn adem in een heldere vlek neerslaan op de voorruit.

Toen richtte hij zijn blik op de vrije parkeerplaats, waar net nog de rode Mini van de jonge vrouw had gestaan.

Nu was hij aan zet. Hij moest de situatie weer onder controle krijgen. Tegen elke prijs.