37

‘Misschien was het toch niet zo’n goed idee om hierheen te komen,’ zei Ralf en hij sloot het doosje met foto’s dat hij op het bureau van Nathalie had gevonden. ‘Ik vind mezelf net een kruimeldief, nu ik hier zo loop te snuffelen. En nog wel op de dag dat ze begraven wordt.’

Carla, die naast hem op de vloer knielde en de laden van de kast in de woonkamer doorzocht, keek naar hem op. ‘Dat wilde je zelf, weet je nog?’

‘Jij toch ook,’ zei Ralf, en hij trommelde zenuwachtig met zijn vingers op de plastic leuning van de bureaustoel.

‘Ja nou, anders was ik hier niet.’ Carla schoof de lade dicht en stond op. Er klonk een zachte knak in haar knieën. ‘Hou gewoon voor ogen dat we het voor haar doen.’

Ralf zuchtte diep en schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet zo zeker meer of ik de waarheid nog wel achterhalen wil.’

‘Dat ze een ander had?’

Ralf liet het hoofd zakken. ‘Dat zou ze me toch nooit hebben aangedaan.’ Zijn blauwe ogen glansden.

‘Wen er maar aan. Zoiets gebeurt nu eenmaal en als je echt van haar hield, moet je dat accepteren.’

Hij knikte zonder iets te zeggen.

‘Vooruit,’ zei Carla. ‘Laten we verdergaan.’

Ze ging de slaapkamer binnen en keek om zich heen. Waar zou ze hier nog iets kunnen vinden? Ze had alles al nagekeken, maar nergens een aanwijzing gevonden dat er een aanbidder was geweest. Als Nathalie echt iets voor Ralf had verborgen, had ze dat goed gedaan.

Ralf kwam achter haar aan de slaapkamer in. Hij haalde diep adem. ‘En als ze toch verkracht is?’

‘Nee Ralf.’ Carla zei het zacht, maar beslist. ‘Dat heeft Jan uitgesloten en ik geloof het ook niet. Anders had ze zich totaal anders gedragen. Herinner je je de dag dat Nathalie ontslagen werd uit de kliniek, toen we naar de pizzeria gingen? Hoe uitgelaten ze toen was?’

Ralf knikte en liet zijn hoofd hangen.

‘Zie je wel. Zo gelukkig had ik haar nog nooit meegemaakt, er was een last van haar af gevallen. Ze zei dat het was alsof alles maar een boze droom was geweest. Weet je nog?’

‘Ja, ik weet het nog,’ fluisterde Ralf.

Een paar seconden lang stond de herinnering als een vriendelijke geest tussen hen beiden in de kamer. Ze dachten allebei aan Nathalie, die in de pizzeria aan de hoektafel naast het aquarium had gezeten en met een fluitje prosecco op de goede afloop had geklonken.

Op de mooie dromen, had ze gezegd, en ze had gegiecheld zoals ze altijd deed wanneer ze aangeschoten was.

En op de boze dromen, dacht Carla, die je nu niet meer hoeft te dromen.

‘Zou het niet kunnen…’ begon Ralf weer. Hij aarzelde. ‘Zou het niet kunnen zijn dat ze er niets van heeft gemerkt?’

‘Gemerkt?’ Carla keek hem verbaasd aan.

‘Ja. Dat het gebeurde zonder dat ze zich er bewust van was.’

‘Hoe bedoel je dat?’

‘Ik weet het niet. Door de medicijnen misschien?’

‘Ik wist niet dat ze haar hadden platgespoten. Heeft ze daar tegen jou iets over gezegd?’

Weer zakte Ralfs hoofd naar beneden. ‘Nee. Dat kan eigenlijk ook niet. Ik heb haar medicatielijst ingezien. Officieel heeft ze niets gekregen waar ze zo van buiten westen had kunnen zijn. En als ze er werkelijk te veel van had genomen, was dat wel opgevallen. De bijwerkingen zijn alsof je een zware kater hebt…’

Hij ging naast Carla op bed zitten en wreef zijn slapen.

‘Accepteer het toch gewoon,’ zei Carla, en ze legde troostend een arm om zijn schouders. ‘Ik weet dat de waarheid pijn doet, maar het is nu eenmaal zo.’

‘Ja, het doet pijn.’ Ralf zuchtte meelijwekkend diep. Toen gaf hij het kleedje bij haar bed een zet met zijn hak, zodat het als een pluizige platvis over de laminaatvloer zoefde. ‘Het doet verdomd veel pijn zelfs!’

Verrast keek Carla naar de zwarte kartonnen doos die tegelijk met het kleedje onder het bed vandaan was geschoten.

‘Hee, wat is dat?’

‘Wat?’

‘Dat daar!’ Carla stond op en knielde bij de doos, waar het goudkleurige logo op stond van een Italiaanse firma.

‘Een schoenendoos. En wat dan nog?’

‘Zoiets kan ook alleen een man vragen.’ Carla sloeg haar ogen ten hemel. ‘Wat zie je het eerst als je dit huis binnenkomt?’

‘Hè? Ja, nou, de spiegel.’

Zuchtend schudde Carla haar hoofd. ‘En wat staat daaronder, groot en onomstotelijk?’

‘Het schoenenrek.’

‘Precies, dat bedoel ik. Vrouwen bewaren hun schoenen niet in dozen. Ze willen ze op de plank zien staan. En dure merken al helemaal. Daarom noemde je vriendin ze ook altijd “schatjes” in plaats van “schoenen”.’

Nieuwsgierig haalde Carla het deksel van de doos. Hij zat vol brieven en ansichtkaarten.

De meeste ansichtkaarten kende Carla wel. Ze had ze zelf aan Nathalie gestuurd als ze op reis was voor een artikel of een congres. Een paar oudere kaarten waren uit de tijd dat Carla nog met Jörg samen was, met wie ze veel reizen had gemaakt. Als Jörg niet zo had gehecht aan knus-met-z’n-tweetjes-weg, zou ze Nathalie graag mee op vakantie hebben genomen. Die zou meer hebben gehad aan een paar dagen in de zon, een goed hotel bij het strand, lekkere cocktails en een exotisch nachtleven dan aan stomme ansichten van stranden met palmbomen en surfende beachboys, dacht Carla. Ze had Jörg al veel eerder voor Nathalie moeten inruilen. Misschien zou Nathalie iemand hebben leren kennen en misschien had dat haar grootste angst doen verdwijnen.

Misschien, misschien, misschien. Ze kon de tijd niet terugdraaien, dus had het ook geen zin dat ze zichzelf verwijten maakte.

Herinner je de oudste regel voor de journalist: houd je aan de feiten, zei ze tegen zichzelf. Ze was hier om erachter te komen wie Nathalie zwanger had gemaakt. Wie haar dood op zijn geweten had – opzettelijk of niet.

Ze pakte een stapeltje brieven van de stapel en keek ze door. ‘Hé, ze zijn bijna allemaal van jou.’

Ralf schraapte zijn keel. ‘Ja, ze hield veel van gedichten.’

‘Wat romantisch.’

‘Hou op.’ Met een haastige beweging griste hij haar de brieven uit handen. ‘Dat gaat je niets aan.’

‘Ik lees die brieven toch niet. Ik kijk alleen van wie ze zijn.’ Carla haalde nog een envelop uit de doos. Er zaten een paar ansichtkaarten in. Ze hadden allemaal hetzelfde motief. Een gele roos die op een gerimpelde, fluwelen ondergrond van groene bladeren lag. Een vreselijk stuk kitsch, vond Carla. Sommige kaarten zagen er wat ouder en bleker uit dan andere.

Ralf keek twijfelend naar de kaarten. ‘Eigenlijk niets voor haar.’ ‘Nee, het ziet eruit als een miskoop.’

‘Maar waarom bewaart ze ze dan? Zoiets kun je toch bij elke supermarkt krijgen.’

Geschrokken kromp Carla in elkaar. ‘Shit!’

‘Wat is er?’

‘De Rosenkavalier!’

‘Wie?’

‘De Rosenkavalier,’ herhaalde ze en sloeg zich tegen haar voorhoofd. ‘Zo noemde Nathalie hem. Volkomen vergeten.’

‘Wie is dat dan?’

‘Geen idee. Nathalie wist het ook niet. Een of andere gek. Ieder jaar stopte hij zo’n kaart in haar brievenbus. Begin januari, als ik het me goed herinner. Zonder verder commentaar.’

Ralf keek haar aan alsof ze hem een draai om zijn oren had gegeven. ‘En dat vertel je me nu pas?’

‘Ik was het helemaal vergeten. Nathalie en ik hebben hem geen moment serieus genomen.’

Ze herinnerde het zich weer. Nathalie en zij in het trappenhuis. Nathalie, die de brievenbus opendeed en zich ergerde aan de reclamefolders die er ondanks de sticker op de bus toch in waren gegooid. De ansichtkaart die er tussenuit viel en op de grond viel. Nathalie die zich bukte en hem oppakte, en haar hoofd schudde.

Alweer, hoorde ze Nathalie zeggen.

Een stille aanbidder? Echt waar?

Nathalie, die ondeugend glimlachte. Geen idee. Hij schrijft er nooit iets op. Het gebeurt al sinds ik hier woon. Steeds dezelfde gele roos. Ik heb er al vijf.

En je weet niet van wie ze komen?

Ik weet alleen dat de Rosenkavalier dol is op het gekkengetal.

Gekkengetal?

Ja. Elk jaar krijg ik een nieuwe kaart op elf januari.

Nu waren er zes, zag Carla.

‘Ergens kan ik me niet voorstellen dat Nathalies Rosenkavalier de man is die we zoeken,’ zei ze. ‘Zulke kerels zijn meestal heel verlegen en geremd. Er was een keer iemand die elke dag een tulp onder mijn ruitenwisser stak en toen ik hem toevallig een keer verraste liep hij hard weg. Ik heb nooit meer wat van hem gehoord.’ Nadenkend plukte ze aan haar oorlelletje. ‘Aan de andere kant…’

Ralf pakte de kaarten uit haar hand en bekeek ze van alle kanten. Toen keek hij Carla aan.

‘Wat?’

‘Nou, ik vraag me af waarom hij geen échte rozen stuurde. Waarom alleen een plaatje? En waarom juist gele rozen?’