Training

-Meneer Wisman, van wie kreeg u de eerste signalen dat er iets fout zat?

‘Van de heer Seesing. Met de heer A.F.M.J.H. Seesing heb ik een twee uur durend gesprek gevoerd, waarin hij duidelijk aangaf wat er zijns inziens niet deugde aan de hele transactie.’

-Kunt u zich herinneren wanneer dat gesprek plaatsvond? ‘Dat was op iz januari 1977 tijdens de lunch in een eetdingetje in de Oude Molstraat. De heer Seesing zei tegen mij: joh, heb-bie trek in het een of ander en toen zijn we om iz uur 30 uit mijn kantoor richting binnenstad vertrokken. Het eigenlijke gesprek vond dus plaats tussen 1300 uur en 1500 uur. De naam van het eetdingetje zou ik thuis even moeten nazoeken, want ik heb de bon uiteraard bewaard.’

- Wat deed u met de informatie van de heer Seesing? ‘Wel, eenmaal terug op kantoor, tikte ik tussen 1530 uur en 1700 uur een rapport van wel vier kantjes, gericht aan mijn directeur, Ir.H.M.J.Plooy.’

-En hoorde u ooit nog iets over dat rapport? ‘O ja, zeker wel. De volgende morgen al, om kwart voor elf, stapte de heer Plooy bij ons de afdeling op. We zaten net aan het gebak, want mejuffrouw A. T. Geerlings had getracteerd vanwege haar verjaardag.’

-En wat zei de heer Plooy tegen u?

‘Eerst feliciteerde hij natuurlijk mejuffrouw Geerlings en toen kwam hij naast mij staan en fluisterde hij in mijn linkeroor… nee, pardon, het was mijnrechteroor: “Zeg Wisman, dat rapportje van jou, dat heb ik nooit ontvangen, dat begrijp je zeker wel.” En toen gaf hij mij een linker knipoog. Nee, pardon, het was een rechterknipoog.’

- Meneer Wisman, tot zover. Ja, ik vraag me af, is dit nu wel verstandig wat u doet? De leden van een Enquête-commissie gaan niet over één nacht ijs. U brengt nu de heer Plooy in dis-crediet en de Commissie zal hem dus nog een keer willen horen. En daarna u weer. Dat geeft een heleboel heisa. U wilt toch ook liever niet honderden journalisten dag en nacht over de vloer?

‘Mijn hemel, nee zeg. Maar zoals ik het vertel, zo is het wel gegaan!’

- Maar meneer Wisman, daar is de Commissie toch voor, om uit te vinden hoe het is gegaan? Als u in uw verhoor precies uitlegt hoe het allemaal in elkaar zit, geeft dat een hoop gedonder. Ik zie de krantenkoppen al voor me: wisman doet regering wankelen. We beginnen nog een keer en brengt u nu ‘s onze eerste vijf theorielessen in praktijk.

‘Ik vind het moeilijk, maar ik zal het proberen.’

-Meneer Wisman, van wie kreeg u de eerste signalen dat er iets fout zat?

‘Signalen kregen wij bij mijn weten zelden of nooit. Bedoelt u fluitsignalen? Of lichtsignalen?’

- U kreeg toch rapporten op uw bureau, waaruit u bepaalde conclusies kon trekken? Misschien schreef u zelf ook wel van die rapporten.

‘O, rapporten! Ja, nee, u sprak van signalen, maar die kregen wij niet. U vroeg mij in eerste instantie of ik signalen kreeg en dan moet ik u zeggen: nee, ik herinner mij niet ooit een signaal te hebben gekregen. Niemand bij ons. Ik heb nooit over signalen horen praten.’

-In een rapport van de heer Seesing, gedateerd 13 januari 1977, staat vermeld hoe hij u de dag tevoren op de hoogte heeft gesteld van door hem geconstateerde verschrijvingen.

‘Wie zegt u? Seesing, Seesing, die naam maakt niet veel bij mij los.’

- Uit het stuk van de heer Seesing blijkt dat u met hem hebt geluncht.

‘Buiten de deur lunchen? Ik? Dat lijkt me uitgesloten. Ik nam namelijk altijd brood mee naar kantoor. In een opvouwbaar trommeltje. Daar zat dan in: één bruine boterham met kaas, één witte boterham met boterhamworst, één krentenbol met alleen boter en één appel. Heerlijk, hoor.’

-Maar van een gesprek met de heer Seesing kunt u zich niets herinneren? En probeert u in uw antwoord nu eens vast te houden aan wat beeldspraak, meneer Wisman. Les twee, weet u nog wel?

‘Het is mogelijk dat ik ooit ben benaderd door ene meneer Seesing, maar u moet goed begrijpen, het was in die tijd een kwestie van eh… water dragen naar de woestijn. En als je water draagt naar de woestijn, dan moet je natuurlijk wel over een emmer beschikken, waarin je dat water kunt vervoeren. En over water. Woestijn is trouwens een iets te sterk beeld. Ik zou meer van een zandverstuiving willen praten. Er stond hier en daar wel wat begroeiing in het zand.’

-Maar van een eventueel gesprek met de heer Seesing en een daarop volgende rapportage aan de heer Plooy is u niets bekend, meneer Wisman?

‘Wie zegt u? De heer Wisman? Nee, ik kan mij de naam Wisman met geen mogelijkheid meer herinneren.’

- Tot zover. Nou, dat is al een heel stuk beter, meneer Wisman. Dan gaan we nu de video terugdraaien om ‘s te kijken hoe het er in beeld uitziet.

HET GEHEIME LEVEN VAN WALTER DE ROCHEBRUNE