derde gesprek

Als ik mijn auto heb geparkeerd en wil uitstappen, waait het geopende portier me bijna uit handen. Een gure westerstorm boldert door het laantje. Ik probeer tot tweemaal toe tevergeefs een paraplu uit te klappen. Na drie passen op het pad dat naar de kerk voert, voel ik hoe het hemelwater de huid van mijn rug bereikt. Tegen deze kletterende bui is geen regenkleding bestand. Ik zet door, want juist nu wil ik met eigen ogen zien hoe De Rochebrune zich in dit noodweer houdt.

Hinkstapspringend probeer ik de grote plassen te ontwijken, maar ik kan er net zo goed doorheen waden, want mijn voeten soppen in mijn schoenen. Als ik het kerkje passeer, kijk ik even omhoog naar het grote gebrandschilderde raam in de zijgevel. De voorstelling van Christus, met een staf in de hand te midden van een kudde schapen, klappert vervaarlijk in haar sponning, maar het grote kruis bovenop het torentje, bijna aan het zicht onttrokken door een regengordijn, wijkt geen millimeter. Het Godsteken trotseert, stevig verankerd op haar sokkeltje, de waaiende woede van haar Meester.

Ik kruip door de met prikkeldraad vervlochten omheining van het De Rochebrune-bolwerk en trek daarbij een lelijke winkelhaak in mijn Burberry-regenjas. Mijn knetterende, blasfemische vloek draagt niet ver in de bulderende storm. Het voorterrein met de vuurplaats is een grote modderpoel geworden. Prompt glij ik uit en kletter op mijn knieën in de blubber. Na geklopt te hebben op de deur van het in de wind steunende en piepende schuurtje, realiseer ik me dat ik eruit zie als een collega van De Rochebrune, een bemodderde zwerver, een verregende, haveloze vagebond. De takken van

de pereboom buigen bij iedere windstoot ver over het dak van de schuur en de tientallen grote peren bungelen heen en weer, als gold het een tno-test, die de hangkracht van perensteeltjes moet meten. Of als de geluidloze klokken van een carillon, dat door een waanzinnige beiaardier wordt bespeeld. Of als de klokken in een kerstboom in het epicentrum van een ernstige aardbeving. In mijn hoofd woedt een beeldenstorm.

Ik krijg geen antwoord op mijn herhaald kloppen. Ik besluit naar binnen te gaan; als De Rochebrune niet thuis is, mag ik vast en zeker even schuilen voor het noodweer. De verhouding die we tijdens de twee vorige gesprekken hebben opgebouwd, rechtvaardigt een dergelijke brutaliteit. Ik druk de deur open en pers me door de nauwe opening. Aan de grond genageld blijf ik staan.

In de schuur is een doorzichtige binnentent gebouwd. Door de ruimte is een framewerk van ijzerdraad gespannen, waaraan lappen plastic hangen, die worden vastgehouden door grote, kleurige wasknijpers. Een reusachtige zuurstoftent, dat is de eerste indruk die het sf-achtige bouwwerk op mij maakt. Ik zie ook dat in het gedeelte van de schuur, dat buiten de tent is overgebleven, de regen door grote gaten in het dak vrij toegang heeft. Het water tinkelt op de pannen naast het petroleumstel en op de vloer hebben zich plassen en beekjes gevormd.

Door het plastic heen ontdek ik De Rochebrune, liggend op zijn voddige slaapplaats. Met de armen onder zijn hoofd gevouwen, kijkt hij me met een brede grijnslach aan, alsof hij van mijn komst op de hoogte is. Heeft hij me op het voorterrein zien aanmodderen? Hij komt overeind en maakt een opening in een van de wanden.

‘Entrez, mijn waarde vriend’, bast hij me vriendelijk toe. ‘Dat u mij bezoekt in de hel van de herfst, waardeer ik ten zeerste.’

Ik stap in de binnentent, die geurt naar natte kleren, kat

en menselijk lichaam. ‘Onmiddellijk de schoenen uit!’, gebiedt De Rochebrune en nadat ik mij heb ontdaan van mijn doorweekte instappers, vult hij die met enkele tot prop verfrommelde pagina’s nrc-Handelsblad. Ik krijg een oude lap aangereikt, waarmee ik mijn hoofd droogwrijf en ik ontdoe me van mijn regenjas, die door De Rochebrune aan een paar wasknijpers in de nok van de tent te drogen wordt gehangen. Ik installeer mij op het voeteneind van de legerstee en kijk om me heen. Boven de rand van een kartonnen doos gluurt Mémé mij onderzoekend aan. Naast haar huisje staat een teiltje met zand. Op de grond ligt, tussen stapels oude kranten, een grote berg peren en schillen. De Rochebrune is in kleermakerszit aan het hoofdeinde tegenover mij gaan zitten. Ik reik hem mijn tas met geschenken aan. Hij kijkt erin en zijn reactie treft mij als volkomen onverwacht en onvoorspelbaar.

‘Rookworsten? Hoe haalt u het in uw hoofd, mij, zijnde een overtuigd, mensenlevenlang vegetariër, vijf rookworsten aan te bieden! Is dit wellicht als grap bedoeld? Cynische humor, typerend voor vleeseters.’

U bent vegetariër? Maar u liet zich bij een vorige gelegenheid-de rookworst toch uitstekend smaken? ‘U bent eringetrapt! Ik heb inderdaad een paar maanden geleden, in uw aanwezigheid een stukje worst kokhalzend naar binnen gewerkt. De vieze nasmaak kleefde wekenlang aan mijn papillen. Deze beproeving doorstond ik slechts om u heden een lesje te leren dat u lang heugen zal. Geen dank… pas de quoi! U bouwde een beeld van mij op, waarin ik paste als rookworsteter. Welnu, dat beeld is bij dezen aan diggelen! Ik gebruik de omgekeerde Zenmethode van Sakurazawa Ohsa-wa, de grondlegger van de macrobiotiek, de leer van het Yin en Yang der granen en groenten. Deze Japanse eetgoeroe van de jaren zestig werd regelmatig bezocht door fanatieke volgelingen, die duizenden kilometers hadden gereisd om aan zijn

voeten te mogen zitten en hem te horen spreken. Hij nam ze direct na aankomst mee naar een snackbar. Zij zagen daar tot hun verbijstering hoe de Grote Wijze Eter, de geëerbiedigde voorganger in de gezondheidsreligie, vijf kroketten en een gebraden kip naar binnen werkte. Zo komt het fanatisme ten val!…

De beste leerlingen begrepen dit vleselijk uitstapje van de meester, werden op slag verlicht en reisden terug naar hun woonplaats om zijn grootheid te verkondigen.

Ik volg met u zijn methode, in omgekeerde richting. Eerst vleeseten en je dan bekend maken als vegetariër… Ha!… de grenzeloze verbazing op uw gelaatstrekken zal tot in lengte van dagen voor de vrolijke noot zorgen in het panopticum van mijn herinneringen. Neem uw rookworsten weer mee, waarde vriend, en voer ze aan de varkens van de dichtstbijzijnde kinderboerderij!’

Sinds wanneer bent u een aanhanger van de macrobiotiek? ‘Waar ziet u mij voor aan! Ik een discipel van Ohsawa? De kwezel, die verkondigde dat zieke en ongelukkige mensen hebben gezondigd tegen de Orde van het Universum en daarom worden gestraft met ziekte en ongeluk? Gangster van de geest!… De idee dat de mens, door tweeëndertig maal op een hap graan te kauwen, de agressie in zichzelf overwint… Charlatan!

De beslissing mij van vlees te onthouden, nam ik op achtjarige leeftijd, nadat ik, gezeten in het kinderzitje achterop de fiets van mijn moeder, een vrachtwagen volgestouwd met kalveren passeerde. Die avond aten we biefstuk en ik doorzag het verband. Het plasje bloed dat resteerde op mijn bord veroorzaakte een spontane braakhui en opende mij de ogen voor de barbaarsheid van de vleesetende mens.

De darwinisten hebben ons wijsgemaakt dat wij van de dieren afstammen, ja, dat wij zelf dieren zouden zijn… Zo werd het eten van vlees gerationaliseerd en gesanctioneerd.

Ik zeg u, dat de Zondeval niet werd veroorzaakt door een hapje uit een appel, maar doordat Eva, in mijn herziene versie van de Bijbel, Adam een malse biefstuk voorzette! In het Paradijs is geen plaats voor vleeseters. O, dat zij voor eeuwig mogen bevriezen in de negende kring van de hel!

Op mijn zwerftochten door Nederland volg ik gaarne de taluds van onze spoorbanen. De walgelijke uitwerpselen, die de vleesetende treinreizigers uit hun aangevreten darmen persen en tussen de rails dumpen! Gifgroene sprutsels… lichtroze druipsels… Zelden passeer ik een gezonde harde drol.

Nederland is het zondigste land ter wereld. Achter alle boerderijen zijn lange schuren verrezen. Concentratiekampjes… martelkamers… De aarde vergiftigd door mestoverschotten? Net goed!… Eigen schuld… dikke bult! Dat is de rekening die de dieren ons presenteren voor het leed hen aangedaan!

Wie vlees eet, laat de dood toe in het ingewand. Ze zouden eens een minuscuul tv-cameraatje moeten laten zakken in het maagdarmkanaal van een proefpersoon, die een kogelbiefstuk van een pond heeft verslonden. En dat beeld vierentwintig uur lang uitzenden… De volgende dag staan alle slagers in het land uit hun neus te eten… De gruwelijke aanblik van rottend vlees… En al die mensen die u op straat rakelings passeren, die naast u zitten in schouwburg, stadion of bioscoop, waardoor u soms gedwongen wordt tot lichamelijk kontakt, al die mensen dragen dode dieren in zich mee!… De stank van het ontbindingsproces! Zonder deodorants, parfums, aftershaves en bodylotions die godbetert ook nog aan de dieren worden onttrokken zouden we bezwijmen van de verstikkende walm die de vleeseters uitwasemen. Daarom wassen de mensen zich zoveel en zo vaak! Ze proberen zich te ontdoen van de stank van de dood!

Wassen en vlees eten… het verband is nog nooit onderzocht. Durven de wetenschappers niet aan! Een ommekeer in leefgewoonten? Van zijn levensdagen niet! Men laat zich de

koteletjes, spareribs of pepersteaks nimmer afpakken!

Toen de mensen nog matig waren in hun vleesconsumptie, wasten zij zich eenmaal in de week, op zaterdagavond. In een houten tobbe… met teerzeep. Iedere dag onder de douche? Wat een energie-en waterverspilling. Ja, alleen wij mijnwerkers poekelden elkaar dagelijks na een ondergrondse schicht het zwarte stof uit de poriën.

Vroeger roken de mensen lekkerder! Ruikt u eens aan mij… Ja, komt u dichterbij, ik durf u mijn geopende mond te bieden… whaaaaa! Ha! U ruikt de herfst, de odeur van het seizoen, le parfum naturel des feuilles mortes.

Ik voed mij met hetgeen de natuur mij toebedeelt. In de herfst behoef ik niets anders te doen, dan te zitten en te wachten en het voedsel komt tot mij. Aan de boom voor mijn huis groeien kostelijke peren… pondsperen, uitgestorven soort… de zware, vallende vruchten sloegen gaten in mijn dak… mijn taak bestaat uit rapen. Het voedsel rolt tot voor mijn voeten… eet mij, zo vragen de peren, wij zijn er rijp voor.

In een mijner gedichten verwoord ik het veelomvattender. Ik zal het nu reciteren.