32
Adrian zat het grootste deel van het weekend opgesloten in zijn huis. Niet door een op slot gedraaide deur of door een ketting, maar door zijn ziekte. Hij sliep amper en als hij sliep, had hij heftige dromen. Maar het merendeel van de tijd ijsbeerde hij door het huis en stond alleen maar stil om met Cassie te praten, die geen antwoord gaf, of om Tommy te smeken dat hij weer kwam zodat hij zijn zoon nog een keer kon omhelzen. Die gedachte spookte constant door zijn hoofd. Nogeenkeernogeenkeernogeenkeer. Maar zijn zoon bleef stil en onzichtbaar.
Als hij in de spiegel keek, dacht hij dat hij een schim zag. Hij had een versleten pyjamajasje aan en een oude spijkerbroek, alsof hij halverwege het aankleden was gestoord. Zijn haar plakte van het zweet. Op zijn kin zaten baardstoppels.
Hij had het gevoel dat hij midden in een ruzie zat. Alsof een deel van hem hardop en dwingend zei dat hij dingen moest vergeten, terwijl een ander deel vond dat hij zijn hoofd helder, zijn gedachten onder controle en zijn geheugen wakker moest houden. Een deel van hem gilde en schreeuwde, het andere deel sprak rustig en kalm. Dit redelijke deel van zijn persoonlijkheid liet hem ook van tijd tot tijd eten, naar de wc gaan, zijn tanden poetsen, douchen, scheren, allemaal routineklusjes die iedereen heel normaal vindt, maar die Adrian steeds moeilijker en gecompliceerder begon te vinden. Hij wilde die verantwoordelijkheid eigenlijk naar zijn vrouw doorschuiven. Cassie was altijd heel goed geweest in het onthouden van alle afspraken. Voor hen allebei. Ze had een akelig goed geheugen voor namen van mensen die ze op cocktailparty’s hadden ontmoet. Ze herinnerde zich heel precies allerlei data, plaatsen, het weer en gesprekken. Hij had er altijd grote bewondering voor gehad dat ze zomaar uit het niets allerlei voor hem triviale dingen wist. Zijn eigen geheugen zat boordevol regels van zijn labexperimenten en woorden waarmee hij een gedicht wilde maken. Hij had geen ruimte meer in zijn hersenen over om zich de naam te herinneren van de vrouw van het adjunct-faculteitslid, die hij op een eindejaarsbarbecue had ontmoet, of wanneer hij de olie van de Volvo moest verversen.
Hij vroeg zich af of alle kunstenaars zo op details letten. Hij nam aan van wel. Cassie wist altijd precies waar elke lijn, elke kleur in een tekening of schilderij hoorde te staan. Tommy had van zijn moeder de kunst geërfd om zich moeiteloos namen en plaatsen te herinneren. Dat was hem goed van pas gekomen bij zijn camerawerk. Dit shot was genomen bij die snelheid, met die sluitingstijd en met die belichting. Hij had encyclopedische kennis over zijn vak.
Allebei zouden ze beter zijn geweest in het zoekwerk naar Jennifer. Allebei zouden ze details hebben samengevoegd en van observaties feiten hebben weten te maken. Net als Brian wisten ze van kleine dingen een groot geheel te maken.
Hij was jaloers. Ze waren allemaal veel betere detectives dan hij.
Adrian keek naar de Queen-Anne-stoel, de favoriete stoel van Cassie. Maar nu zat ze er niet in. Hij voelde zich verschrikkelijk alleen.
Hij zag dat zijn huis er even verwaarloosd bij lag als hij erbij liep. Hij wist dat de stapel vuile borden boven de spoelbak uitkwam. Hij wist dat de vuile kleren uit de wasmand puilden. En hij wist dat de stofzuiger en de mop hem riepen, al wist hij niet precies welk taalprogramma ze gebruikten. Het klonk als een lichaamsloze, metalen stem. Zo een die berichten omriep op een bus- of treinstation.
Adrian zei tegen zichzelf dat hij zijn hersenen aan het werk moest houden, dus stond hij midden in de kamer stil en riep: ‘Verdomme, Cassie, je moet me helpen herinneren dat ik deze zooi opruim!’ Hij vond een bezem en begon te vegen. Omdat hij geen blik had gevonden, veegde hij het stof onder het kleed. Hij moest erom lachen, maar voelde dat zijn vrouw het maar niks vond. Een geestelijk klagend ‘O, Audie, hoe kun je’, hing om hem heen. Maar ze verscheen niet en hij voelde zich net een kleuter die een van de huisregels had overtreden. Schuldig en prettig tegelijkertijd.
Hij zette de bezem tegen de muur, maar die viel met een harde klap op de houten vloer. Daarna liep hij de keuken in, vulde de vaatwasser, zette die aan en liep toen naar de wasmachine en droger. Hij was zeer trots op zichzelf dat hij voldoende waspoeder in het juiste bakje had gedaan en op de goede knoppen had gedrukt, zodat de wasmachine zijn werk ging doen. Het voelde als bijzonder basaal, ontzettend eenzaam werk.
En het was niet eerlijk. Hij had ze nodig en ze waren er niet. Pas toen de wasmachine geluiden maakte, zichzelf met water vulde en met het waspoeder zijn kleren begon te wassen, realiseerde hij zich waar ze waren.
Hij was nooit alleen. Alle mensen van wie hij hield waren bij hem. Nu begreep hij dat het niets met hen te maken had als hij ze hoorde. Het had met hem te maken. Ineens draaide hij zich om, alsof hij schrok van een geluid. Cassie stond achter hem. Er verscheen een brede grijns op zijn gezicht. Het was de jonge Cassie. Ze droeg een ruimvallende zomerjurk en hij zag dat ze zwanger was, hoogzwanger, misschien nog een paar dagen, nee minuten voor Tommy’s komst naar de wereld. Ze stond naast de muur en leunde tegen de keukendeur. Ze keek hem glimlachend aan, maar toen hij naar haar toe wilde lopen, wees ze hoofdschuddend naar opzij.
‘Cassie,’ zei hij, ‘ik mis je. Je moet hier echt zijn om me te helpen te herinneren dat...’
Ze bleef glimlachend naar opzij wijzen. Adrian wist niet waar ze naar wees, maar hij kwam dichterbij met allebei zijn handen voor zich uitgespreid.
‘Ik weet dat het niet altijd perfect was. Ik weet dat er ruzies waren en veel verdriet en frustraties en dat je klaagde dat je opgesloten zat in een studentenstadje waar nooit wat gebeurde en dat je het verdiende om een groot kunstenaar te worden en dat ik je hier hield. Dat weet ik allemaal. En ik herinner me heel goed hoe moeilijk het was, zeker toen Tommy puberde en wij ruzie maakten om hem en over wat we moesten doen. Maar nu wil ik me alleen nog maar herinneren hoe groots en geweldig en perfect...’
Weer wees ze naast zich en hij zag ergernis in haar ogen, alsof zijn lange speech helemaal niet belangrijk was. Haar ogen flitsten. Zwarte ogen, zag hij, die konden bliksemen als ze wilde.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
Glimlachend hield ze haar hoofd achterover en schudde met haar lange haren, alsof hij een kind was dat op school iets heel simpels niet begreep. Iets als twee plus twee is vier of de vorm van een bepaald land.
‘Wat...’ begon hij weer. Maar toen zag hij waar ze naar wees. Naar de telefoon aan de keukenmuur. Adrian luisterde en heel langzaam, alsof het geluid van een radio harder werd gezet, hoorde hij steeds harder telefoongerinkel. Hij pakte de hoorn en hield die bij zijn oor. ‘Hallo?’
‘Zo, professor. Zat je op mijn telefoontje te wachten? Ben je er klaar voor? Ik ben een stuk verder gekomen.’
De verkrachter. Onmiskenbaar. Als dikke olie die uit de aarde opborrelde. ‘Meneer Wolfe.’
‘Verwachtte je iemand anders dan?’
‘Heb je haar gevonden?’
‘Dat niet precies, maar...’
‘Nou, wat dan?’ Adrian vond dat zijn stem zeer zakelijk klonk. Hij vroeg zich af hoe hem dat gelukt was.
‘Volgens mij, professor, kun je me hierbij helpen. Ik heb een paar...’ Hij stopte. Wolfe aarzelde. ‘Nou, ik heb een paar dingen gevonden die de moeite waard zijn,’ zei hij toen. ‘En ik denk dat jij degene bent die ze moet zien.’
Adrian keek naar zijn vrouw. Die streelde over haar dikke buik. Met haar hand trok ze cirkels over haar dikke buik. Ze keek hem aan en knikte enthousiast. Ze hoefde er niet aan toe te voegen: ‘Ga maar, Adrian’. ‘Oké,’ zei hij. ‘Ik kom eraan.’
Hij hing op en wilde zijn vrouw omhelzen, maar die gebaarde naar de deur. ‘Schiet op,’ zei ze eindelijk met haar zangerige stem. Hij was dolblij dat hij haar hoorde praten. Hij vond haar stilzijn eng. ‘Opschieten, Audie. Je weet niet hoeveel tijd je nog hebt.’
Hij keek naar haar buik. Hij herinnerde zich nog heel goed de laatste dagen voordat hun zoon werd geboren. Ze was snel geïrriteerd en wist niet of ze wilde liggen, staan of zitten. Maar alles wat haar boos en ongeduldig kon maken leek ze te hebben weggestopt. Zwetend in de zomerhitte wachtte ze. Hij bracht haar ijswater en hielp haar als ze uit haar stoel wilde opstaan. ’s Nachts lag hij naast haar in bed, deed of hij sliep en luisterde naar haar gewoel en gedraai om lekkerder te liggen. Destijds was er geen sprake van dat hij liet merken dat hij met haar meeleefde, omdat er geen echte reden was om mee te leven en ze daar alleen maar boos om werd. Ze had het al druk genoeg met haar eigen emoties onder controle te houden.
Adrian liep naar haar toe.
‘Je kunt niet alleen maar aan de goede dingen denken,’ zei Cassie. ‘Er waren ook heel veel moeilijke dingen. Toen Brian stierf bijvoorbeeld. Dat was heel zwaar. Jij dronk toen wekenlang heel veel en gaf jezelf de schuld van zijn dood. En toen, toen Tommy...’ ze stopte.
‘Waarom heb je...’ Hij begon aan de vraag die de laatste weken van haar leven al in de lucht had gehangen, maar kon hem niet afmaken. Hij zag dat Cassie naar haar middel keek, alsof ze kon zien wat er ging gebeuren. Het maakte haar tegelijkertijd blij en ontzettend verdrietig. Adrian bedacht dat hij zich nu precies zo voelde, elke seconde van elke dag, in zijn heldere en in zijn vertroebelde momenten.
Hij vond dat hij er verkeerd aan had gedaan om zijn leven te blijven leven nadat Tommy en Cassie waren overleden. Toen was ook zijn tijd gekomen. Hij had ze direct moeten volgen. Zonder aarzelen. Doorleven was een uitweg voor lafaards.
Toen hij weer naar Cassie keek, schudde ze haar hoofd. ‘Wat ik heb gedaan, was verkeerd,’ zei ze langzaam. ‘Maar toch ook weer niet.’
Dit was zo onlogisch dat het toch weer logisch werd. Als psycholoog wist hij dat verdriet een bijna psychotische, suïcidale gemoedstoestand kon oproepen. Over dit onderwerp waren boekenkasten vol geschreven. Maar toen hij naar zijn vrouw keek, die er zo jong en zo knap uitzag en die model stond voor hun leven samen, hielpen al die klinische onderzoeken hem niet om echt te begrijpen waarom ze had gedaan wat ze had gedaan. Net zoals het hem ook niet hielp de uitgestelde reactie op een post-traumatische stressstoornis anders te zien dan schuldgevoel en verdriet om de dood van zijn broer.
Hij deed zijn ogen dicht en dacht aan hun leven terug. Hij wilde haar vragen waarom ze hem alleen had gelaten en dacht dat hij het hardop had gevraagd toen haar stem door zijn gedachten klonk. ‘Toen Tommy stierf, werd ik een schim van mezelf. Ik wist dat jij sterk genoeg was om nog iets te ontdekken om voor te leven. Maar ik was zwak. Ik dacht dat, als ik zou blijven leven, jij daardoor zou sterven. Ik kon niet in een huis leven waarin zoveel pijn en herinneringen hingen. Alles deed me aan hem denken. Zelfs jij, Audie. Vooral jij. Als ik naar jou keek, zag ik hem en dan brak er elke keer iets in me. Dus reed ik op een avond veel te hard. Dat leek toen de enige oplossing.’
‘Dat is het nooit,’ zei Adrian. Hij deed zijn ogen open en keek naar zijn jonge vrouw. ‘Dat is het nooit. Ik had je geholpen. We zouden er samen uitgekomen zijn.’
Cassie raakte haar buik aan. Glimlachend zei ze: ‘Dat weet ik nu.’
‘Je had ongelijk. En als ik sterk leek, dan was ik dat omdat jij bij me was. Je had me niet alleen moeten laten.’
Glimlachend knikte ze. ‘Daarover heb jij gelijk en ik ongelijk.’
‘Ik vergeef je,’ stamelde Adrian. Hij wilde huilen. ‘O, Possum, ik vergeef je.’
‘Natuurlijk,’ zei Cassie zakelijk. ‘Maar je moet je tijd niet verdoen met mij. Je hebt een veel belangrijker taak. Je snapt toch wel dat er ergens een andere moeder is, de moeder van Jennifer, die zich nu net zo voelt als ik destijds.’
‘Maar...’ Hij stopte.
‘Ga je aankleden. Zo kun je niet naar buiten.’
Adrian haalde zijn schouders op en liep naar de badkamer, deed scheerschuim op zijn gezicht en schoor zich. Poetste zijn tanden en waste zijn gezicht. Daarna liep hij naar hun slaapkamer en zocht en vond in de kasten een schone corduroybroek, schoon ondergoed en een pullover die de reuktest doorstond. Hij trok de kleren snel aan, want hij wist dat Cassie hem in de gaten hield. ‘Ja, ik schiet al op,’ zei hij.
Hij voelde haar lachen. ‘Adrian, iets snel doen was nooit je sterkste kant. Maar je moet echt tempo maken.’
‘Oké, oké,’ zei hij een beetje buiten adem. ‘Door die man voel ik me vies, Cassie. Ik vind het moeilijk om me voor hem te haasten.’
‘Ja, maar hij is het beste wat je hebt. Wie weet het beste hoe je een brand moet stichten, Adrian, de pyromaan of de brandweer? Wie moordt er beter, de rechercheur of de moordenaar?’
‘Punt voor jou,’ gromde Adrian terwijl hij zijn veters strikte.
‘Puzzels. Doolhoven. Spelletjes. Hersenkrakers. Hersenkronkels. Adrian, bekijk het zoals je alles bekijkt. Stukjes die je samen kunt voegen en die je dan iets vertellen. Werk hard, Audie. Laat je fantasie werken.’
Hij bedacht dat zijn vrouw gelijk had. Zuchtend wenste hij dat hij langer kon blijven om antwoorden van haar te krijgen op de vragen waar hij al een antwoord op had, in plaats van midden in de nacht te moeten zoeken naar nog onbekende antwoorden. Hij liep naar de voordeur, trok zijn tweedjasje aan en liep de heldere ochtendzon in. Even was hij verbaasd dat de duisternis die hij verwachtte al verdwenen was. Dat hij zich zo in de tijd kon vergissen.
Het was tegen het politiebeleid, maar het was het soort regel dat vaak werd overtreden en waar zelden de hand aan werd gehouden. Terri Collins had het dossier van Jennifer Riggins mee naar huis genomen om het in het weekend verder te lezen, in de hoop dat ze iets nieuws zou ontdekken. Het lag nu op haar schoot, terwijl haar kinderen met vriendjes buiten speelden en een boel lawaai maakten, maar gelukkig vloeiden er nog geen tranen.
Haar eigen frustratie was alleen maar toegenomen. De techneuten op het bureau was het gelukt de beveiligingsvideo iets helderder te krijgen, zodat een paar gelaatstrekken duidelijker waren geworden – maar niet heel veel. Als ze de naam van de man wist, kon dit in de rechtszaal handig zijn, want dan kon ze misschien wat lastige vragen aan hem stellen als hij tegenover haar zat. Maar om hem aan de hand van de beelden te identificeren en te zien wat hij daadwerkelijk deed op dat busstation en of het verband kon houden met Jennifers verdwijning, dat was praktisch onmogelijk. Misschien dat het eventueel mogelijk zou zijn als ze toegang had tot de modernste antiterroristische software en een massa computers. Maar dat had ze niet.
Ze herkende het klassieke politiedilemma: had ze een verdachte gehad met een naam en een link naar een vergelijkbare misdaad, dan was het weliswaar tricky om een bewijsketen op te bouwen en naar hem terug te leiden, maar het was mogelijk. Maar als je op een wazig, amper duidelijk beeld bent aangewezen dat van een video is afgehaald, en je geen idee hebt of die anonieme schim iets van doen heeft met een vermissing in een ander deel van de staat, of wie de schim is en waarom hij daar stond...
Terri schoof de foto weg. Onmogelijk, dacht ze. Ze hoorde geluiden uit de achtertuin, geluiden die alleen ouders van jonge kinderen wat zeggen. Pannen en deksels die werden gebruikt om te graven of om muziek mee te maken. De lentegrond was zacht en ze verwachtte dat er met de kinderen tegelijkertijd een modderspoor haar huis binnen zou denderen.
Ze keek naar het dossier. Doodlopende sporen en onwaarschijnlijke verbanden. Er was heel weinig om mee verder te gaan. Hoofdschuddend wenste ze dat ze de rechtlijnige gerichtheid van de professor had. Misschien heeft hij gelijk, maar het blijft onmogelijk. Seriemoordenaars in New England uit de jaren zestig. Een stelletje in een busje in een straat in een woonwijk. Een ware nachtmerrie. Een vermissing op een kartonnen melkverpakking.
Ze vermoedde dat haar carrière net zo dood was als Jennifer Riggins. Het was een verschrikkelijke vergelijking – haar salarisstrookje met het leven van een zestienjarige – maar ze raakte het beeld niet kwijt. Misschien heeft de professor wel helemaal gelijk. Maar dat wil niet zeggen dat ik daar wat mee kan.
Even was ze boos. Ze wenste dat ze nooit van Jennifer Riggins had gehoord. Wenste dat iemand anders de eerste weglooppogingen van het meisje had behandeld, dan was haar naam nooit opgedoken in de officiële rapporten over deze tiener. Wenste dat ze nooit de oproep van de centrale had aangenomen, waardoor ze naar de plek van haar laatste poging had moeten gaan. Wenste dat ze niets met het gezin van doen had, dat nu met alle afgrijselijke onzekerheden van de moderne wereld te maken had.
De hele wereld heeft het tegenwoordig over ‘het een plekje geven’, alsof dat de dingen goedpraat. We weten wat er met ons kind gebeurt, we kennen een ziekte, we begrijpen een doodskist met een vlag erover die terugkomt uit Irak of Afghanistan. Iemand zegt dat we het een plek moeten geven in ons leven. Maar dan is het net een Verlaat-de-gevangenis-Monopolykaart en dat is het niet. Niets is zo simpel.
Buiten werd er ineens ontzettend geschreeuwd en ze hoorde ook gehuil, maar dat hield abrupt op. Ze merkte dat ze aan haar ex dacht, die waarschijnlijk tussen twee baantjes in zat. Ze verwachtte een telefoontje van hem. Hij zou misschien willen langskomen, een van zijn zeldzame bezoekjes aan de kinderen, die ze zo veel mogelijk uit zijn buurt probeerde te houden.
Ze balde haar hand tot een vuist. Ze keek naar de flyer van de vermiste Jennifer. Ineens liet ze het dossier op de grond vallen en had het bijna weggeschopt. Totaal geen aanwijzingen om mee verder te gaan. Geen reacties van verklikkers. Geen pad om te volgen. Geen vage sporen om te onderzoeken.
Zuchtend stond ze op, liep naar het raam en keek naar de spelende kinderen. Het leek een heel gewone weekendochtend. Waarschijnlijk gold dat niet voor het Riggins-gezin.
Ze ademde diep in en begreep dat het haar taak was om Mary Riggins binnenkort te vertellen dat – tenzij er concreet bewijs naar boven kwam – het onderzoek was doodgelopen. Dat was geen gesprek waar ze naar uitkeek. De politie was wel getraind in het brengen van slecht nieuws. Het was een soort kunst om de details van de overdosis of het ongeluk of de moord te vertellen – informatie verstrekken, maar toch de familie van het slachtoffer niet te overspoelen met de willekeur van het leven. Priesters en therapeuten waren veel beter in de emotionele kant van deze gesprekken. Toch zou zij degene zijn die Mary Riggins moest vertellen dat ze vastgelopen waren, wat mogelijk betekende dat Jennifer, als ze nog leefde, ook vastgelopen was. En dat vond ze heel oneerlijk.
Je zou zoveel tragedies in het leven kunnen voorkomen, dacht Terri. Maar de mensen zijn passief. Ze laten de dingen oplopen tot een ramp. Ze keek naar haar eigen kinderen. Zij was anders, zei ze tegen zichzelf. Ze had maatregelen genomen om alles te vermijden wat verkeerd kon aflopen.
Dat was heel prettig om te denken, maar ze wist dat het maar gedeeltelijk waar was. We vertellen onszelf graag leugentjes. Ze pakte alle spullen weer op en besloot dat ze diezelfde dag nog langs Mary Riggins en Scott West zou gaan. Ze zou hen bijpraten zonder nieuws voor ze te hebben en ze langzaam voorbereiden op wat volgens Terri de onvermijdelijke conclusie was: Jennifer was weg.
De woorden ‘voor altijd’ gebruikte ze liever niet. Dat doet geen enkele agent. Dus stonden die woorden niet in het woordenboek waaruit ze haar woorden koos voor dit gesprek.