28

De baby huilde weer. Jammerde. Veel harder dan de vorige keren.

Jennifer werd door het doordringende geluid uit haar halfslaap gehaald. Ze wist niet hoe lang ze had gedommeld – het konden twaalf minuten zijn geweest, maar net zo goed twaalf uren. Dag en nacht kende ze niet meer. Door de constante duisternis van de blinddoek had ze geen tijdsgevoel meer en voelde ze zich constant gedesoriënteerd. Als ze wakker was, leek het alsof ze in een heldere, enge droom leefde. Het geluid maakte dat ze zich omdraaide.

En toen deed ze iets wat ze nog niet eerder had gedaan. Ze drukte Meneer Teddybeer stevig tegen zich aan en zwaaide haar benen over de bedrand. Net als iedereen doet die ’s ochtends wakker wordt. Door de ketting zat ze nog steeds aan de muur vast. Maar ze begon te lopen, alsof ze door een stap in een richting te zetten de afstand tot het babygehuil kon verkleinen.

Ze vond dat ze op een dier leek dat een dreiging probeerde te identificeren door te ruiken. De paar zintuigen die ze kon gebruiken moest ze ook zo goed mogelijk zien te gebruiken, besloot ze. Ze besefte niet meteen hoe belangrijk deze actie was, maar ze voelde zich er wel sterker door.

Het gehuil werd harder. En toen, net zo abrupt als het was begonnen, hield het ook weer op. Alsof het verdriet dat het had veroorzaakt, verdwenen was. Ze weifelde, zat nog altijd vast aan de muur, maar stond in de lege ruimte tussen het chemisch toilet en de leegte met haar hoofd in de richting waaruit ze dacht dat het gehuil vandaan was gekomen. En ineens hoorde ze een nieuw geluid, een heel ander geluid.

Het was gelach. Kindergelach.

Ze stond stil en hield haar adem in. De speelgeluiden leken zowel harder als zachter te worden, alsof ze eerst dichterbij kwamen en daarna snel wegrenden. Ze herinnerde zich dat ze op de basisschool als straf voor iets binnen had moeten blijven, terwijl de rest van de klas buiten mocht spelen. De speelgeluiden waren de klas binnengekomen via een openstaand raam, dat zo hoog zat dat ze niets kon zien. Maar door de geluiden kon ze zich wel voorstellen wat de kinderen buiten deden. Trefbal. Beeldentikkertje. Touwtjespringen. Hangen aan het klimrek. Allemaal typische pauzeactiviteiten.

Jennifer wist niet zeker of de geluiden echt waren of bij haar herinneringen hoorden. Ze had het moeilijk; ze wist dat ze in de onbekende kelder was, maar het voelde alsof ze in een school zat opgesloten die alleen in haar verleden bestond.

Toen ze zich in de richting van het geluid boog, alsof ze ernaartoe getrokken werd, hield het gelach ineens op. Ze aarzelde. Heb ik het nou echt gehoord?

Ze hief haar hoofd. Weer hoorde ze hele zachte speelgeluiden. Ze leken harder te worden. Het kan niet echt zijn, zei ze tegen zichzelf. Maar toen ze weer luisterde, klonk het geluid zo echt, dat ze er niet meer zeker van was. Ze twijfelde.

De geluiden leken nu zo dichtbij dat ze ze kon aanraken. Ze wenkten haar, lokten haar om mee te doen. Behoedzaam stak ze haar vrije hand uit en zei tegen zichzelf dat als ze een geluid uit de lucht kon plukken, het kon vasthouden en manipuleren, ze er ook een deel van kon worden. Het was natuurlijk verkeerd om te denken dat het geluid haar kon verplaatsen, maar het was wel verleidelijk. Ze stak haar hand verder uit, de vingers hoopvol helemaal gestrekt. Ze wist dat ze in het niets zocht, dat er alleen maar de muffe kelderlucht was, maar ze kon niets aan de hoop doen. Het geluid was zó dichtbij.

Maar waar ze niets had verwacht te voelen, voelde ze een zachte, papierachtige substantie.

Ze hapte naar adem en trok meteen haar hand terug. Alsof ze een stroomdraad had aangeraakt. Er is hier iemand!

Ze hoorde een laag, onduidelijk gefluister dat in het donker als een lichtbol door een warme zomerlucht zoefde. Het klonk als vals gekras na het babygehuil en de speelgeluiden. ‘Je bent nooit alleen.’

Er volgde een explosie achter haar ogen toen de vrouw haar hard tegen haar kaak sloeg. Vuurrode pijn en een schok. Jennifer tuimelde achterover op het bed en liet bijna Meneer Teddybeer vallen. Ze schrok meer van deze klap dan van die toen de man haar op straat in haar gezicht had geslagen. Dit was een heel ander soort onverwachtheid. Het zat vol minachting. Het was gemeen.

Jennifer wist niet of ze wel of niet moest huilen. Ze rolde in foetushouding op het bed. Ze proefde haar zoute tranen en een beetje bloed. Het leek bloedheet geworden in de kamer.

‘Dit is de tweede keer dat je me dwong je te slaan, Nummer 4. Dwing me niet nog een keer. Ik kan het nog veel harder.’ De vrouwenstem dreunde monotoon verder op de manier die Jennifer kende. Ze begreep het niet. Als de vrouw boos of gefrustreerd was, zou haar stem hoog of gespannen klinken. Jennifer begreep niet dat ze zo rustig kon blijven.

Zo klinken moordenaars, dacht ze. Haar hele lichaam beefde van angst. Half en half verwachtte ze nog een klap, maar die kwam niet. Wel hoorde ze de deur dichtgaan.

Ze bleef liggen zoals ze lag en probeerde geluiden te herkennen, hoewel haar bonkende hart en bonzende hoofd bijna alles overstemden. Het kostte haar ontzettend veel kracht – ze voelde de spieren in haar buik en benen aanspannen – om de wanhoop onder controle te houden. Misschien had de vrouw alleen maar de deur dichtgedaan en stond ze nog steeds naast het bed. Klaar om een nieuwe klap uit te delen.

Jennifer slikte. Ze voelde dat er verschillende delen van haar om aandacht schreeuwden. Het gewonde deel. Het bange deel. Het wanhopige deel. Maar ook het deel van haar dat bereid was te vechten. Dat laatste deel lukte het om de andere delen te overstemmen en Jennifer merkte dat ze rustiger werd. Haar kin deed nog steeds zeer, maar toch leek de pijn minder te worden.

De kleren die ze draagt knisperen als ze zich beweegt, zei Jennifer tegen zichzelf. Haar voeten maken zachte geluiden op de cementen vloer. Ze haalt altijd diep adem voordat ze gaat praten, vooral als ze gaat fluisteren. Langzaam maar zeker sloot Jennifer al haar eigen geluiden buiten en probeerde ze te luisteren naar de geluiden van de vrouw.

De stilte was overweldigend. Ze was alleen, ondanks wat de vrouw had beweerd. Ondanks de camera die haar in de gaten hield. Het gelukkige speelplaatsgelach op de achtergrond verdween. Even was het helemaal stil. Toen hoorde ze in de verte de baby weer huilen. Maar ook dat stopte abrupt.

 

De zakenman uit Tokio dronk lauwe en verdunde Scotch, die al verdund was voordat de ijsklontjes gesmolten waren. De fles waar het uit kwam was duur, maar hij vermoedde dat de drank zelf gewoon een goedkope, plaatselijke whisky was en zijn mond trok walgend samen. Met in zijn ene hand een iPhone en in zijn andere zijn glas zat hij op een buitenveranda in een schommelstoel die in zijn naakte vlees sneed. De Thaise hoer zat tussen zijn benen en gedroeg zich overduidelijk gemaakt-enthousiast naar hem, alsof er niets erotischer op aarde bestond dan hem bevredigen. Hij haatte het valse gekreun en gesteun. Hij haatte het zweet dat op zijn borst glinsterde. Hij wist niet hoe het meisje heette en ze interesseerde hem ook niet. Haar gezwoeg zou hij vervelend hebben gevonden, ware het niet dat hij keek naar de beelden op zijn mobiel.

De zakenman was van middelbare leeftijd en had thuis bij zijn slonzige vrouw een dochter van ongeveer dezelfde leeftijd als het Thaise meisje dat hem pijpte en van Nummer 4, maar hij dacht niet aan zijn eigen kind.

Hij staarde naar het iPhone-scherm. Serie #4 stimuleerde hem. De onverwachte klap in het gezicht van Nummer 4 had hem opgewonden. Het was onverwacht en dramatisch en hij had het niet zien aankomen. Hij ging verzitten en keek over het schermpje heen neer op het ravenzwarte haar van het Thaise meisje. In zijn gedachten werden ze één persoon – het hoertje en Nummer 4. Hij merkte dat hij van zijn hand een vuist maakte toen hij met zichzelf overlegde of hij het meisje zou slaan. Gewoon om te weten hoe het voelde.

Beelden van pijn en plezier tuimelden door zijn hoofd en hij ging met zijn vingers door haar haren. Hij wilde eraan trekken, zodat ze zou gaan huilen. Maar hij hield zichzelf tegen. Hij herinnerde zich dat Nummer 4 amper geluid had gemaakt nadat ze was geslagen. Op andere momenten had Nummer 4 gehuild, soms geroepen en één keer zelfs gegild. Maar toen ze deze keer werd geslagen, was ze achterover op het bed gevallen, maar had stoïcijns geen kik gegeven.

Haar discipline was bewonderenswaardig. Hij ging weer makkelijker in zijn stoel zitten en sloot zijn ogen. Het lukte hem zich voor te stellen dat het Thaise meisje was verdwenen en dat Nummer 4 tussen zijn benen aan het werk was. Hij voelde zijn lichaam verstrakken en gaf zich met hernieuwd enthousiasme over aan zijn gemengde fantasieën.

 

‘Nummer 4 heeft een superkaak,’ zei ze. ‘Verdomme.’ Linda was doodop. Haar hand deed pijn en Michael was niet zo meelevend als ze had verwacht. Toen ze Jennifer had geslagen, had ze haar pink gesneden aan de tanden van de tiener. Er kwam bloed uit een sneetje naast de nagel en al klagend zoog ze erop. Michael grijnsde, wat ze niet grappig vond.

Hij bekeek het medicijnkastje van de boerderij, op zoek naar een ontsmettingsmiddel en een pleister. ‘Als je een vuist maakt om haar te slaan, kun je beter handschoenen aantrekken. Er liggen er een paar op tafel, naast de hoofdcomputer.’ Hij had gevonden wat hij zocht. ‘Dit kan prikken,’ zei hij en hij druppelde wat waterstofperoxide op de snee. ‘Wist je dat de menselijke mond een van de plekken van het lichaam is waar de meeste bacteriën zitten?’

‘Jij kijkt veel te veel naar Discovery Channel,’ bitste Linda.

‘En dat de Komodovaraan je met één beet kan doden? Niet omdat hij giftig is, maar omdat de infectie ervan niet door de moderne antibiotica genezen kan worden.’

‘Animal Planet?’ Linda’s gezicht vertrok van pijn, toen het vocht op haar wond druppelde. ‘Nou, dan mag je de volgende keer dat jij vindt dat ze wat discipline nodig heeft zo’n verdomd beest gaan huren.’

‘Sorry,’ zei Michael. Hij veranderde onmiddellijk van toon. Bezorgd. Meevoelend. Vol spijt. Hij keek naar de nu schone snee. ‘Die is behoorlijk diep. Je kunt met het busje naar een Eerste Hulp rijden en het laten hechten. Het dichtstbijzijnde ziekenhuis is drie kwartier rijden. Ik regel het hier wel tot je terug bent.’

Hoofdschuddend zei Linda: ‘Als ik het goed tegen elkaar aan druk, geneest het wel.’ Ze legde een washandje over de wond en liep naar het slaapkamerraam. ‘Geen reisjes,’ zei ze heel beslist. ‘Tenzij we echt wat nodig hebben. Het is stom om ons zonder noodzaak aan mensen te laten zien.’

Ze keek nog even uit het raam. Het was laat in de middag en de jonge boomblaadjes aan de rij bomen langs de oprijlaan ritselden door een zacht briesje. Rechts van haar stond een oude rode schuur waarin ze hun Mercedes hadden gezet die ze hadden afgedekt met een dekzeil. Michaels oude busje stond buiten, want ze wilden zo gewoon mogelijk als plaatselijke bewoners overkomen. Als een koppel in goedkope spijkerbroeken en een sweater, terwijl ze eigenlijk hielden van zijde en haute couture.

Ze hield van de illusie die ze voor Serie #4 hadden geschapen: ze waren een leuk, jong stel dat een totaal geïsoleerde boerderij had gehuurd in een vergeten en verlaten deel van New England. Ze hadden de verhuurder wijsgemaakt dat Michael zijn dissertatie moest afronden en dat zij beeldhouwster was – deze mix van geleerdheid en exotica had alle vragen voorkomen over waarom ze deze totale eenzaamheid zochten. Valse namen. Valse achtergronden. En de hele transactie was via internet gegaan. Het enige fysieke contact was geweest toen Linda naar het kantoor van de verhuurder was gegaan en zes maanden huur had betaald. Iemand met een achterdochtige geest zou zich toen wellicht hebben afgevraagd hoe ze aan die stapel honderddollarbiljetten kwam, maar in een slechte economie zorgde een berg geld ervoor dat er verder geen vragen werden gesteld.

Niemand had hen gezien toen ze hun dure audiovisuele uitrusting uitlaadden. Niemand was binnen gehoorsafstand geweest toen Michael de studio bouwde waar Nummer 4 zou worden gefilmd. Geen buren, die lawaaierig rondliepen en een praatje kwamen maken. Geen vrienden. Geen bekenden. Ze behoorden alleen maar tot de wereld van Serie #4. Ze had er ook geen enkele behoefte aan om de buitenwereld te betrekken bij de hunne. Voor Linda was het gevoel van het bezitten en regeren van hun eigen wereld een deel van haar plezier.

Ze stak haar vinger omhoog in het licht dat door het raam naar binnen viel. Ze hoopte dat de snee geen litteken zou worden. Ineens schoot er een venijnige woede door haar lijf, woede over het feit dat Nummer 4 zomaar haar huid had geschonden. Elke smet op haar lichaam haatte ze. Ze was altijd perfect. ‘Het gaat zo wel,’ zei ze, maar ze wist niet of ze het zelf geloofde. Op dat moment wilde ze Nummer 4 pijn doen. Op niet mis te verstane wijze.

‘Ik zal je verbinden,’ zei Michael.

Ze stak haar hand uit en hij pakte die aan alsof hij als een bruidegom voor het altaar stond. Teder. Geen grapjes meer. Hij draaide naar het licht en depte de wond met watten droog. Toen tilde hij haar hand op, als een middeleeuwse hoveling en kuste hem.

‘Ik denk,’ zei ze langzaam en eindelijk met een glimlach, ‘dat het tijd wordt dat Nummer 4 iets nieuws leert.’

Michael knikte. ‘Een nieuwe bedreiging?’

Glimlachend zei Linda: ‘Een oude bedreiging. In een nieuw jasje.’