30

Terri Collins bekeek de hele ochtend korrelige zwart-witbeelden van een beveiligingscamera uit het busstation en luisterde naar slechte leugens van twee tweedejaarsstudenten, die wanhopig een goede verklaring probeerden te verzinnen voor de computers, televisies en PlayStations die een alerte verkeersagent in hun achterbak had gevonden. Hij had ze aan de kant gezet omdat ze te hard reden. Welke idioten rijden er nou veel te hard nadat ze hadden ingebroken? vroeg ze zich af. Het was een eenvoudig klusje geworden: de twee studenten waren uit elkaar gehaald, werden apart van elkaar ondervraagd en met de verschillen in hun verhalen geconfronteerd.

De stomheid van dit soort inbraken ergerde haar. Ze wist dat vroeger of later een van de twee, ze waren maar iets ouder dan schooljongens, alle schuld op de ander zou schuiven en het idiote plan zou vertellen. Vervolgens zouden ze een of twee nachten in de cel doorbrengen, waarna het rechtssysteem een manier had gevonden om ze vrij te krijgen. Maar ze zouden wel het een en ander hebben uit te leggen aan familie en aan toekomstige werkgevers. Dit behoorde tot de categorie ‘eigen schuld dikke bult’. Snel werkte ze het papierwerk af.

Pas daarna had ze tijd voor de videoband die haar fascineerde, maar ook irriteerde, zowel om wat erop stond als wat er niet op stond.

Om te beginnen: geen Jennifer.

Het had haar aardig wat telefoontjes gekost om de persoon te achterhalen die de creditcard van Jennifers moeder in Lewiston, Maine, had gevonden en visa had gebeld. Deze studente vertelde zo’n raar verhaal, dat het ongetwijfeld waar was. Ze was met twee kamergenoten en een vriend naar Boston geweest, op bezoek bij oude middelbareschoolvrienden, en waren met een late bus terug gegaan. Tot zover een heel gewoon verhaal. Maar dat veranderde toen ze vertelde hoe ze de creditcard in haar rugzak ontdekte. De naam erop kende ze niet en het was haar een raadsel hoe het ding in haar rugzak terecht was gekomen.

De meeste studenten zouden het ding gewoon hebben weggegooid, maar zij had de moeite genomen om het alarmnummer te bellen dat op de card stond. En de beveiligingsafdeling had vervolgens Mary Riggins gebeld.

Het buskaartje waar de creditcard voor was gebruikt, was voor New York. Het Mekka voor weglopertjes van de Oostkust. De rechercheur snapte het niet. Waarom hadden ze die kaart niet gewoon weggegooid? Een fout? Nee, dacht ze, misleiding. Iemand had het risico van het gebruik van de kaart afgewogen tegen een anonieme melding van een gestolen kaart. Hij zou een valse naam gebruiken en een telefooncel nadat hij dat kaartje naar New York had gekocht. visa zou waarschijnlijk hebben gezegd dat hij die card moest vernietigen en zou het nummer hebben verwijderd. Waar die persoon op uit was, was tijdrekken.

Ze vroeg de studente drie keer of zij of een van haar vrienden misschien een tiener bij het busstation hadden gezien die op Jennifer leek. Elke keer was het antwoord nee.

Had ze dan iemand anders gezien? Iemand die opviel? Verdacht deed? Nee, nee en nee.

Terri’s verbeelding maakte overuren en ze was heel ongerust, wat ze verborg achter haar onverstoorbare rechercheurshouding. Ze vond het maar een rare samenloop van omstandigheden. Eerder die dag had ze met superstomme criminelen gepraat en nu vroeg ze zich af of ze met superslimme criminelen te maken had.

De beveiligingsband was niet helder. De opnamehoek van de camera was ongunstig. Wat ze zag was een man die bij de kaartjesautomaat stond op de tijd die op de kaartjesbon stond. Hij was onherkenbaar op de band. Misschien konden de moderne politielabs het beeld helderder krijgen.

Een stukje verder op de band zag ze dezelfde man op de bus zitten wachten. Hij zat voorovergebogen en had een pet diep over zijn ogen getrokken. Zijn gezicht was amper zichtbaar. Kortom: een man die wist dat hij werd opgenomen en maatregelen had genomen om onherkenbaar te zijn en zich onopvallend gedroeg.

Ook zag ze drie studenten, waarschijnlijk de vrienden uit Maine, in de rij bij het loket staan om kaartjes te kopen. En ze zag een andere man – ze zag een baard, maar de andere man was glad geschoren – die achter hen langsliep. Die man liep niet naar het loket. Hij boog af, maar dat deed hij niet om naar een rustiger loket te gaan of naar een kaartjesautomaat. Voor zover ze kon zien, verliet hij het station door de hoofdingang en niet via het instapgebied aan de achterkant. De man had geen tassen bij zich, alleen een kleine rugzak.

Terri speelde de band nog een keer af. Geen Jennifer.

Ze bekeek hem geconcentreerd en probeerde Man1 en Baardman2 in de gaten te houden. Ze keek naar hun bouw, naar hoe ze liepen, naar hoe ze hun schouders hielden en naar hoe ze zichzelf onder hun petten verborgen. Ze probeerde zich de man voor te stellen die Adrian had beschreven. Ze was er niet van overtuigd dat de man op de korrelige zwart-witbeelden van de beveiligingsvideo en de man die even op straat was gezien dezelfde waren.

Maar, zei ze tegen zichzelf, een andere conclusie was niet logisch.

Terri duwde het inbraakdossier aan de kant en verzamelde alle informatie die ze over de vermiste Jennifer had. Dat waren allemaal losse stukjes, en dan niet die van een grote legpuzzel, maar eerder de flinters van een vliegtuigongeluk, waar onderzoekers de herkenbare overblijfselen, kapotte en verbrande onderdelen, bij elkaar moesten zoeken om erachter te komen wat er precies was gebeurd.

Een opstandig tienerweglopertje.

Een oude man.

Een uitgebrand busje.

Geen losgeldverzoeken.

Geen mobiel gebruikt.

Een buskaartje naar niemandsland.

Een vermomde man op de plek waar Jennifer had moeten zijn.

 

Terri ging achteruit in haar stoel zitten. Ze voelde haar professionele scepsis van zich afvallen. Er bestaat een specifieke wanhoop die rechercheurs overvalt als ze merken dat ze geconfronteerd worden met de allerergste misdaad, een die anoniem en puur slecht is. Misdaden worden opgelost door connecties: iemand ziet iets, iemand weet iets, iemand zegt iets, iemand laat iets op de plaats delict achter, en zo ontstaat er uiteindelijk een duidelijk beeld van wat er gebeurd is. Er is altijd een hoofdconnectie die het onderzoek van de rechercheur bepaalt.

Maar bij Jennifers verdwijning was die er niet.

Als er iets duidelijk werd in wat ze wist, was het dat ze niet wist wat ze moest doen. Maar het was haar ook duidelijk dat ze iets moest doen wat verder ging dan wat ze tot nog toe had gedaan. Ze keek op haar bureau, alsof daar het antwoord lag en keek daarna haar kantoortje door dat ze had opgesierd met familiekiekjes en een paar vrolijke potlood- en waterverftekeningen van haar kinderen, die een mooi contrast vormden met de saaie, grijze politiedossiers en FBI-berichten.

Ze had, dacht ze, alles gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag. Had alles volgens de regels gedaan. Had alles gedaan wat iedere rechercheur zou doen. Maar het had haar niet dichter bij de vermiste Jennifer gebracht.

Terri dook in elkaar alsof ze buikpijn had. Jennifer was nog altijd weg. Terri dacht aan het tienermeisje dat tegenover haar had gezeten na een eerdere weglooppoging: bokkig, niet communicatief, boos wachtend op haar moeder met vriend die haar zouden terugbrengen naar de plek waar ze van was weggelopen, terwijl Terri haar een preek gaf over de fout die ze had gemaakt. Terri realiseerde zich dat dit het moment was geweest om Jennifer te redden. Toen had ze tegen haar moeten zeggen: praat tegen me, Jennifer.

Maar wat deed ze nu? Formulieren invullen en rapporten maken, zinloze uitspraken van een verwarde, gepensioneerde professor aanhoren, een verkrachter ondervragen die geen enkele connectie met het weglopertje leek te hebben, zoeken naar een speld in de hooiberg, lukrake verzoeken doen aan andere politiebureaus. Maar Terri wist best dat ze vooral wachtte op die dag dat een jager die in het diepste van de bossen op herten joeg de overblijfselen van Jennifer vond. Of tot een visser geen vis, maar haar ontbonden lichaam aan zijn lijn kreeg. Als ze geluk had. Terri drukte op wat toetsen en op het scherm voor haar verscheen het beeld van de man op het busstation. Dat vergrootte ze met een paar drukken op de knop tot het beeld het hele scherm vulde.

Oké, zei ze tegen zichzelf. Ik moet gaan uitzoeken wie jij bent. Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Ze pakte de telefoon om het politielab te bellen. Die konden beeldherkenningssoftware op de band loslaten. En misschien had ze dan een keertje geluk. Ze besefte dat dit een zwaktebod was dat haar meerderen waarschijnlijk niet zouden waarderen. Dat vond ze wel én niet vervelend.

 

Mark Wolfe liep over de donkere parkeerplaats naar Adrian, die naast zijn auto op hem wachtte. Adrian merkte dat Brian naast hem stond en voelde bijna zijn snelle ademhaling. Hij vroeg zich af waarom hij zenuwachtig was. Want Brian was nooit gehaast of bang, had zichzelf altijd onder controle. Toen realiseerde hij zich dat hij zijn eigen ademhaling hoorde.

Hij zag dat de verkrachter telkens behoedzaam om zich heen keek. Adrian kreeg het rare idee dat Mark Wolfe in zijn eigen huis vol zelfvertrouwen was, maar zichzelf buiten moest dwingen om zijn hoofd rechtop te houden en daarom als een prairiedier om de paar tellen zijn omgeving afspeurde op eventuele roofdieren. Dat was eigenlijk de omgekeerde wereld, want Wolfe was het roofdier.

Wolfe had een halve glimlach op zijn gezicht. ‘Ik heb geen lange pauze,’ vertelde hij. ‘En ik wil natuurlijk geen grote aankoop missen. Zeg, professor, heb je geen breedbeeld-tv nodig en een surround sound system? Die zijn in de aanbieding en ik kan er een paar leveren.’ Hij zei het niet erg enthousiast.

‘Dit duurt niet lang,’ zei Adrian en hij haalde een exemplaar van de Vermiste-Personen-flyer tevoorschijn die rechercheur Collins hem had gegeven. ‘Haar zoek ik.’

Wolfe keek naar de foto. ‘Ze is mooi...’ Het woord ‘mooi’ klonk obsceen uit zijn mond. Adrian huiverde. ‘Een weglopertje, zei je, hè?’

‘Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik zei dat ze al eerder was weggelopen. Maar nu is ze ontvoerd.’

Wolfe las de flyer zachtjes hardop: ‘... een meter tweeënzeventig, achtenvijftig kilo, zandkleurig haar, geen opvallende kenmerken, laatst gezien op...’ Hij stopte. Toen: ‘Weet je, met mijn...’ hij aarzelde even, ‘... achtergrond, is het niet zo slim als een agent deze flyer bij mij vindt...’

‘We hebben een afspraak. Jij wilt niet dat ik naar de politie ga en ze van het bestaan en de inhoud van die andere computer op de hoogte breng.’

Wolfe knikte, maar zijn antwoord was veel confronterender dan hun afspraak. ‘Ja, dat weet ik. Oké, dus dit is het meisje van wie jij denkt dat ze misbruikt wordt. En die ik op het net moet zoeken.’

‘Het alternatief is...’

‘Jaja. Dat ze gefuckt en vermoord is. Of erger.’

Wolfe kreeg een tic in zijn gezicht. Uit afkeer of van opwinding, Adrian wist het niet. Het leek hem allebei mogelijk. Misschien was het ook allebei, bestonden beide gevoelens in Mark Wolfe. Adrian vermoedde dat dit het geval was.

‘Al die onzin over snuff-films, weet je, dat zijn allemaal broodjes aap. Absolute nep. Bullshit. Leugens.’ Nadrukkelijk herhaalde hij de woorden, waardoor hij precies het tegengestelde bereikte. ‘Zoek achter de woorden, kijk naar zijn lichaamshouding, de toon waarop hij praat, naar hoe hij loopt.’ Dat zou Cassie tegen hem hebben gezegd en het leek alsof die gedachten haar muzikale stem hadden.

Adrian keek naar de verkrachter en daarna omhoog. De lucht boven hen was een grote, wolkeloze, blauwe ruimte. Een belofte voor mooi weer. Hoger in de lucht zag Adrian de helwitte strepen van een vliegtuig blinken. Mensen reizen op hoge snelheid naar allerlei bestemmingen. Hij realiseerde zich dat hij nooit meer in een vliegtuig zou zitten, nooit meer naar een exotische bestemming zou gaan. Bijna was hij jaloers op het rechte pad dat het vliegtuig zo makkelijk leek te volgen: hijzelf leek vast te zitten in ziekte en twijfel. Hij wenste dat hij precies wist welke stappen hij moest nemen en in welke richting en hoeveel kilometer hij moest reizen.

‘Audie, opletten!’ De scherpe woorden van zijn broer haalden hem uit de lucht en zetten hem op de grond. ‘Schiet op, Audie, focussen!’ Net alsof zijn broer hem van achteren duwde.

‘Alles goed, professor?’

‘Prima.’

‘Tja, het punt is dat je moet bepalen wat echt is en wat niet. Dat is het probleem met internet. Het is een plek waar leugens, fantasie en allerlei misleidende gegevens naast de echte, betrouwbare informatie staan. Het is moeilijk om die uit elkaar te houden. Zelfs in de sekswereld. Wat is echt en wat niet?’

‘Snuff-films...’

‘Dat zei ik al. Grote nep. Maar...’ Wolfe aarzelde. Hij wikte en woog zijn woorden, alsof hij ze proefde voor hij ze uitsprak:
‘... maar al die mythes, tja, die brengen mensen op gedachten, als je begrijpt wat ik bedoel, professor.’

‘Leg het me maar uit.’

‘Oké. Snuff-films bestaan niet. Maar zodra de fbi of Interpol zegt: “Snuff-films zijn broodjes aap...” in plaats van wat ik daarvoor zei, moedigen ze mensen alleen maar aan om het te proberen, professor. Zo gaat dat op internet. Het bestaat doordat het iets van iets anders kan maken. Jij vertelt een leugen en iemand anders, misschien aan de andere kant van de wereld, gaat proberen om te bewijzen dat je liegt. Net zoals echte moordporno niet bestaat, maar... als je in de ochtendkrant kijkt, wat lees je dan? Een paar kinderen in Oost-Europa hebben opgenomen dat ze samen iemand hebben doodgeslagen. Voor de lol. En een paar jongens in Californië hebben opgenomen dat ze een liftster hebben vermoord nadat ze haar van alles hadden laten doen. Of... nou goed, je begrijpt me wel. Een terrorist heeft een gijzelaar en neemt op dat hij die onthoofdt. En dat zetten ze allemaal op internet. Tja, de CIA en het leger winden zich daar ontzettend over op. Maar wie nog meer? Iedereen kan het zien.’

‘Wat probeer je me te vertellen?’

‘Ik probeer je te vertellen dat...’ Hij keek naar de flyer en er verscheen een wellustige grijns op zijn gezicht voordat hij verder ging: ‘Jennifer wordt misbruikt, dat klinkt logisch. En dat kan naast de deur gebeuren, maar ook aan de andere kant van de wereld.’

‘Hoe ga je zoeken?’

‘O, er zijn manieren. Je moet gewoon op de knoppen blijven drukken. Maar het kan wat geld kosten.’

‘Geld? Hoezo?’

‘Denk jij dat mensen gratis en voor niets anderen misbruiken? Alleen omdat ze het leuk vinden of zo? Oké, soms gebeurt dat. Maar de meeste mensen willen geld verdienen. En als je naar die sites wil, nou...’

‘Ik betaal dat wel.’

Wolfe glimlachte weer. ‘Dat kan behoorlijk oplopen.’

Weer hoorde hij zijn broer in zijn oor fluisteren. Hij pakte zijn portemonnee uit zijn zak, haalde daar een creditcard uit en gaf die aan Wolfe.

‘Welk wachtwoord zal ik nemen?’ vroeg de verkrachter.

Adrian haalde zijn schouders op. Hij had geen zin in misleiding. ‘Psychoprof,’ zei hij. ‘En ik wil op papier hebben waarvoor je het allemaal hebt gebruikt. Als er iets niet klopt, ga ik direct naar de politie.’

Wolfe knikte, maar zelfs die beweging kon een leugen zijn. Het kon Adrian niets schelen. Ik leef toch niet lang genoeg om me druk te maken over die rekeningen. Hij hoorde Brian snuiven, alsof hij het grappig vond. ‘Je moet opschieten. Ik weet niet hoeveel tijd zij nog heeft.’

Wolfe haalde weer zijn schouders op. ‘Als ze iemands speeltje is en hij wil haar delen, dan...’

‘Hij en zij...’ onderbrak Adrian hem.

‘Klopt. Twee mensen. Dat maakt het makkelijker. Maar goed, als ze haar willen delen, is dat mooi, want dat is precies wat je wilt, want dan is ze ergens.’

Weer lachte hij. Adrian vond dat Wolfe een lachje had dat door muren drong. Als een vuurwapen dat van dichtbij werd afgeschoten. Maar daarna werd het een cynisch gegrinnik, alsof hij nog iets wist wat hij niet wilde delen. ‘Er is een voordeel, prof...’ zei hij grijnzend.

‘En dat is?’

‘Dat tegenwoordig bijna niets meer in het geheim gebeurt. Iedereen wil in zijn leven beroemd worden. De bekende fifteen minutes of fame, weet je wel.’

Warhol, dacht Adrian. Een verkrachter die Warhol citeert.

‘Maar er is nog een probleempje.’

Of was het Marshal McLuhan? Ineens wist Adrian het niet meer. Of misschien was het Woody Allen. Hij dwong zichzelf weer naar Wolfe te luisteren. ‘En dat is?’

‘Als je dichtbij komt en probeert die elektronische barrière voorbij te komen en als dan diegene die haar heeft gaat denken dat iemand naar haar op zoek is, dan kan haar zomaar ineens iets overkomen.’

Adrian haalde diep adem.

‘En als haar iets overkomt...’ De verkrachter vertelde verder, maar Adrian hoorde dat zijn stem was veranderd. Zijn lippen bewogen om de woorden te vormen, maar hij sprak met de stem van Brian. Adrian zei tegen zichzelf dat hij zich niet moest laten afleiden en gewoon moest luisteren. ‘Nou,’ ging Wolfe langzaam verder, ‘ik weet niet wat jij doet, maar als er bij mij iets in de koelkast ligt wat er niet meer lekker uitziet, dan gooi ik dat weg.’