42
Adrian nam minstens drie verkeerde afslagen en verdwaalde totaal op de hobbelige weggetjes die door dorpjes kronkelden die door Norman Rockwell geschilderd hadden kunnen zijn, als ze niet ontsierd waren door zichtbare armoede. Veel te veel verroeste auto’s op blokken in tuinen en veel te veel achtergelaten boerengereedschap tegen gammele hekken. Hij reed langs schuren die jarenlang niet geschilderd waren en die doorgebogen dakgoten hadden van de sneeuw van vele winters. Daarnaast stonden enorme caravans met satellietschotelantennes. Om de paar kilometer kwam hij borden tegen met daarop geschreven: ‘authentieke ahornsiroop’ of ‘authentieke Indiaanse souvenirs’.
Hij reed over weggetjes die niet naar populaire bestemmingen leidden. Deze kronkelige, smalle zandweggetjes stonden niet in de toeristenbrochures over New England. Enorme bomen stonden in groepjes langs de wegen die van de snelweg wegliepen. Hun bladeren waren felgroen. Weilanden waar ooit melkkoeien en schapen graasden tussen de boomgrenzen. Dit waren de vergeten delen van Amerika, waar mensen het liefst snel doorheen reden op weg naar ergens anders. Naar een duur zomerhuis aan een meer of naar een hooggelegen ski-appartement. Meer dan eens moest hij achteruit terugrijden, nadat hij was gestopt en nauwkeurig de ouderwetse, oude plattegrond had bestudeerd die hij in het handschoenenkastje had gevonden. Een echt plan had hij niet.
Zijn spontane reis, die je eerder van iemand van twintig verwachtte, was door alle fouten behoorlijk vertraagd. En hij wist dat hij moest opschieten. Hij hield het gaspedaal diep ingedrukt, als iemand die in paniek naar een ziekenhuis sjeest. Het ene moment spoot de auto vooruit, het andere moment moest hij boven op de rem staan als hij bang was om door een scherpe bocht de controle over het stuur te verliezen. Telkens weer zei hij tegen zichzelf dat hij nu geen verkeerde afslagen meer mocht nemen. Een verkeerde afslag kan fataal zijn, zei hij tegen zichzelf en af en toe gromde hij hardop: ‘Schiet op. Schiet op...’
Hij probeerde aan Jennifer te denken, maar ook dat viel hem niet mee. Hij kreeg alleen maar losse beelden: de vastbesloten Jennifer met haar roze Red Sox-petje op; de glimlachende Jennifer van de foto van de Vermiste Personen-flyer die op de stoel naast hem lag; de Jennifer die geblinddoekt en praktisch naakt naar de camera keek terwijl ze werd geïnterviewd door een verborgen vragensteller.
Hij wist welke Jennifer hij zou aantreffen als hij de boerderij had gevonden.
Dat wat er nog over was van de rationele professor in de psychologie, ooit voorzitter van de faculteit en zeer gerespecteerd, zei tegen hem dat hij rechercheur Collins moest bellen. Haar moest laten weten waar hij was en waar hij mee bezig was. Dat zou ook zeer verstandig zijn. Hij kon zelfs de verkrachter bellen. Zowel Wolfe als Terri Collins zou veel beter weten hoe het nu verder moest dan Adrian.
Maar Adrian had op het moment dat hij die ochtend in zijn auto stapte besloten niet meer rationeel te zijn. Hij wist niet of zijn gedrag bij zijn ziekte hoorde. Misschien wel. Misschien komt nu de waanzin naar buiten die het overneemt. Misschien zou ik – als ik die pillen had ingenomen die niet werkten – heel anders reageren.
Maar misschien ook niet.
Vrij abrupt liet Adrian het gaspedaal van de oude Volvo bijna los, zodat hij over een smalle tweebaansweg kroop en links en rechts uitkeek naar iets waardoor hij zou weten dat hij in de buurt kwam. Een busje bijvoorbeeld, dat om de hoek kwam racen, boos naar hem toeterde en gevaarlijk dichtbij passeerde. Nu vroeg hij zich af of hij de makelaar had moeten bellen. Die had hem een goede routebeschrijving kunnen geven. Misschien had hij haar kunnen voorstellen om ergens af te spreken zodat zij hem de weg kon wijzen. Maar een koppig stemmetje in zijn hoofd zei telkens weer dat hij dit veel beter alleen kon doen. Brian, vermoedde hij. Die was altijd een buitenbeentje geweest dat zichzelf veel meer vertrouwde dan anderen. Maar het kon net zo goed Cassie zijn met haar artistieke, onafhankelijke gedrag. Of toch Tommy, die altijd onbegrijpelijk zelfverzekerd was.
Hij stuurde naar een halte van de schoolbus aan de kant van de weg en stopte. De banden knarsten over de steentjes. Volgens de oude plattegrond, de gps-coördinaten en de informatie over de woning, was de oprit naar de boerderij nog maar een paar honderd meter verder. Adrian keek die kant op. Aan het begin van het pad stond een gebutste, blauwe postbus, zo scheef als een dronken zeeman na een nacht aan wal.
Zijn eerste reactie was om ernaartoe te rijden, uit te stappen en op de deur te kloppen. Hij had de auto al in de versnelling gezet, toen hij een hand op zijn schouder voelde en Tommy hoorde fluisteren: ‘Ik denk niet dat het slim is, pa.’
Adrian wachtte even en vroeg toen: ‘En wat denk jij, Brian?’ Hij zei het op de toon die hij gebruikte als hij een lange faculteitsvergadering voorzat. Het was de toon die hij gebruikte om te laten merken dat hij openstond voor klachten en meningen, waarvan er altijd veel waren. ‘Tommy vindt dat ik niet naar de voordeur moet lopen.’
‘Luister naar hem, Audie. Frontale aanvallen zijn meestal eenvoudig af te slaan, ook al heb je het voordeel van het verrassingselement. Want weet je, je hebt geen idee wat je daar gaat aantreffen...’
‘Maar wat dan...’
‘Voorzichtig, pa,’ zei Tommy duidelijk, maar zacht. ‘Je moet ze besluipen.’
En Brian zei: ‘Volgens mij moet je nu heel voorzichtig zijn, Audie. Niet overhaast. Geen eisen. Geen brutale aanval. We moeten weten hoe de stand van zaken is.’
‘Cassie?’ vroeg hij.
‘Doe wat ze zeggen, Audie. Op dit gebied hebben ze allebei veel meer ervaring dan jij.’
Hij wist niet of ze daar gelijk in had. Natuurlijk, Brian had tijdens een oorlog zijn mannen door de jungle geleid en Tommy had talloze militaire acties gefilmd. Maar Adrian vond Jennifer veel meer op een van zijn laboratoriumratten lijken. Ze liep door een doolhof en hij bestudeerde het experiment. Dit vond hij een prettige gedachte. Een plek vinden om vanaf een afstandje toe te kijken, dat vond hij prettig.
Hij keek lang naar de foto’s van de makelaarswebsite. Daarna vouwde hij ze op en stopte ze in de binnenzak van zijn jas. Hij was al half uit de auto toen hij Cassie hoorde fluisteren: ‘Vergeet het niet...’
Adrian zei hoofdschuddend: ‘Concentreren!’ Hij was bang dat hij maar voor minder dan vijftig procent helder kon denken. Misschien nog wel minder. Zonder haar waarschuwing zou hij dat vergeten zijn. ‘Sorry, Possum. Je hebt helemaal gelijk. Ik heb het nodig.’ Hij pakte de 9mm-Ruger van zijn overleden broer, die op de passagiersstoel lag.
Het pistool voelde vertrouwd. Volgens hem had hij het dan ook veel vaker gebruikt dan Brian. Zijn broer had het maar één keer gebruikt – om zichzelf dood te schieten. Adrian had het gebruikt om zichzelf bijna dood te schieten en om Mark Wolfe er een paar keer mee te bedreigen. En nu zou hij het misschien weer gebruiken. Hij wilde het in zijn jaszak stoppen, maar dat paste niet. Vervolgens wilde hij het achter zijn broekriem stoppen, maar wat zo makkelijk ging bij televisie- en filmsterren, ging bij hem helemaal niet. Hij was bang dat het pistool eruit zou glippen en dat hij het ding dan kwijt was. Dus hield hij het maar vast.
Adrian keek omhoog. Er blies een zwakke wind door de boombladeren. Banen zonlicht en zwarte schaduwen zwaaiden heen en weer. Hij liep op de weg in de richting van de oprit. Een zwerm gitzwarte kraaien steeg protesterend op van een bloederige wegmaaltijd, omdat hij ze stoorde. Hij was blij dat hij niemand tegenkwam want hij vond eigenlijk dat hij er totaal belachelijk bijliep en hij leek wel gek.
Terri Collins reed hard, veel harder dan veilig was. Mark Wolfe hield de handgreep boven het raampje naast hem stevig vast en had de brede grijns en wijd opengesperde ogen van iemand die in een achtbaan zat. Kilometers zoefden onder de banden weg. Ze reden in stilte, die alleen verbroken werd door de verleidelijke, metallic stem van de navigatie-app op haar mobiel.
Ze wist niet hoeveel tijd ze hadden ingehaald op de professor. In elk geval wel een beetje. Maar was het genoeg? Dit was een noodgeval, maar ze wist ook dat het verdomde lastig was om uit te leggen wat er eigenlijk zo dringend was. Het voorkomen dat een halfgekke psychologiedocent een onschuldige zou doodschieten? Dat zou kunnen. Het vinden van een weggelopen tiener die op een pornowebsite werd geëxploiteerd? Ook dat zou kunnen. Geen van beide doen en zichzelf voor schut zetten? Dat was hoogstwaarschijnlijk.
Op een gegeven moment moest Wolfe lachen. Ze reed toen bijna honderdvijftig, waar hij duidelijk van genoot. ‘Ik zou hiervoor worden aangehouden,’ zei hij, ‘en de agent die dat zou doen zou een hartverzakking krijgen als hij mijn nummerbord en rijbewijs liet natrekken. Kerels met een strafblad als het mijne kunnen zich nooit onder een bekeuring uitpraten. Maar u hebt geluk.’
Terri vond niet dat ze geluk had. Eigenlijk zou ze het heel prettig hebben gevonden als er een politieauto achter haar zou verschijnen. Dan had ze een excuus om versterking op te laten roepen.
Ze wist niet of ze wel of geen hulp nodig had. Het voelde alsof ze bij een absurde queeste was betrokken. Ze had de meest walgelijke Sancho Panza als begeleider en achtervolgde een Don Quichot, die nog minder dan de dolende ridders uit de literatuur verbonden was met de realiteit.
De navigatie-app stuurde hen van de snelweg af, de B-wegen op. Ze reed zo snel als de smalle wegen en bochten toelieten. De banden protesteerden. Door de hoge snelheid schommelde Wolfe in zijn stoel heen en weer.
Een zeer divers en idyllisch en verlaten landschap schoof langs hun voorruit voorbij. De bossen en weilanden hadden vredig en prachtig kunnen zijn, maar leken in plaats daarvan geheimen te verbergen. Even had ze het idee dat ze uit de vertrouwde wereld van orde en procedures was gestapt. De stad waar ze werkte, functioneerde goed. Niet dat alles daar zo ideaal was, maar ze kende er alle duistere onderstromen, daar was ze niet bang voor. Deze reis ging echter veel verder dan elke duistere stroming die ze kende en had meegemaakt in haar politiejaren. Maar misschien niet toen ze slachtoffer was. Ze schudde haar hoofd alsof ze antwoord gaf op een vraag die niet gesteld was.
Mark Wolfe keek om zich heen. ‘Nog vijftien kilometer op deze weg. Nou, eigenlijk vijftien punt acht volgens dit ding. En dan de laatste afslag, dan nog zes punt drie verder en dan zijn we er. Althans als dit allemaal klopt. Soms werkt MapQuest perfect, soms helemaal niet.’ Weer moest hij lachen. ‘Nooit gedacht dat ik een agent zou moeten gidsen.’
Adrian vond een weggetje dat evenwijdig aan de oprit liep, tussen de bomen door die de grens van het boerenerf en de weg vormden. Hij klauterde over omgevallen bomen en zakte in zompige grond weg. Doornig struikgewas trok aan zijn kleding. Binnen een paar minuten werd het weggetje nog smaller en kronkeliger en worstelde hij zich met veel moeite door de nieuwe lenteplanten.
Stekels bleven in zijn broek en handen hangen. Hij duwde struiken opzij, liep naar links, liep naar rechts en probeerde zo veel mogelijk een spoor te volgen dat meestal goed te belopen was, maar soms ineens volledig onbegaanbaar bleek. Adrian weigerde toe te geven dat hij weer verdwaald was, maar was zoveel verschillende kanten opgelopen dat hij niet meer wist waar de boerderij moest zijn. Wanhopig probeerde hij zijn richtingsgevoel niet te verliezen terwijl hij zich naar voren werkte. Hij verwachtte dat Brian hem zou vertellen dat de jungles in Vietnam veel erger waren, maar hoorde alleen diens hijgende, snelle, vermoeide ademhaling naast hem. Toen hij even stilstond, merkte hij dat het zijn eigen ademhaling was.
Hij voelde zich ingesloten. Wilde met de 9mm schieten, alsof kogels een pad voor hem konden banen. Het zweet druppelde van zijn voorhoofd, terwijl het toch niet erg warm was. Het voelde alsof hij aan het vechten was: hij trok zich los, duwde takken weg en sloeg naar stekels die in zijn broek bleven zitten.
Even keek hij omhoog. De blauwe lucht leek hem bij te lichten. Hij dwong zichzelf verder te gaan, hoewel hij zich ervan bewust was dat zijn idee van verdergaan heel goed naar opzij of naar achteren kon zijn. Hij was alle gevoel voor richting kwijt, werd door het dichte bos verslagen. Heel even werd hij doodsbang, omdat hij dacht dat hij in een niemandsland was beland waar hij nooit meer uit zou komen en dat hij de tijd die hij nog op aarde had zou moeten doorbrengen in deze dichte bomen- en struikenjungle. Verdoemd door één enkele slechte keus.
Hij voelde paniek opkomen en wilde om hulp roepen. Steun zoekend greep hij zich vast aan takken en hij duwde zichzelf in elke denkbare richting. Dood hout schopte hij weg en hij struikelde meer dan eens. Het gevecht met de natuur leverde hem schrammen op zijn handen en gezicht op. Hij vervloekte zijn leeftijd, zijn ziekte en zijn obsessie. Maar toen, net zo snel als het bos hem had opgeslokt, merkte hij dat het bos minder dicht werd, alsof het zijn greep op hem verloor.
De ruimten werden groter. De grond onder zijn voeten werd vaster. De stekels leken hem los te laten. Adrian keek om zich heen en zag een pad. Als een drenkeling die naar adem hapt als zijn hoofd boven water komt, werkte hij zich naar voren. De bomen weken en ineens stond hij voor een modderig weiland. Dankbaar liet Adrian zich als een smekeling op zijn knieën vallen. Hij probeerde zichzelf onder controle te krijgen en uit te vinden waar hij was.
Voor hem lag een heuvel en toen hij die beklom voelde hij het zonlicht op zijn rug. Hij rook natte aarde. Op de heuveltop keek hij rustig om zich heen. Tot zijn verbijstering zag hij onder zich de schuur en een boerderij. Uit zijn binnenzak haalde hij de makelaarsbrochures en vergeleek nauwkeurig de foto’s met wat hij onder zich zag. Ik heb het gevonden, dacht hij.
Zijn grillige gevecht in het bos had hem voorbij het huis gebracht, dat in een kleine kom onder hem lag. Hij zag het vanaf de zijkant, bijna de hele achterkant en de schuur waren dichter bij hem. Hij stond minstens vijftig meter van de twee gebouwen vandaan. Maar het waren vijftig open meters. Een modderig veld waar ooit het kleinvee had gelopen.
Deze keer vroeg hij zijn broer niet om advies.
Hij liet zich op zijn knieën vallen, ging helemaal plat op de grond liggen en tijgerde naar de plek waar hij de vermiste Jennifer zou vinden. Dat wist hij zeker.