22
Adrian hoefde maar een halfuurtje te wachten tot de man die hij uit de lijst van zeventien aanranders had gekozen zijn voordeur uit kwam en vlug naar zijn auto liep. Het was nog vroeg in de morgen en de man had een goedkope rode das om en een blauwe, gebreide sweater aan.
Zelf stond hij aan de overkant geparkeerd en zag de man in een kleine, beigekleurige Japanse auto stappen. Het boerderijachtige huis van één verdieping, waar de man met zijn moeder woonde, dat stond tenminste op de uitdraai die Adrian had, was keurig onderhouden. Het stond iets van de straat af en zat goed in de verf. In rode, aardewerken potten bij de voordeur stonden blauwe en gele bloemen.
De man – Mark Wolfe – had een oude, zwartleren aktetas bij zich en zag eruit als een uitgebluste ambtenaar. Misschien verkocht hij vanuit zijn huis tweedehands auto’s of sorteerde hij post. Hij was van middelbare leeftijd, niet heel groot, tenger, had zandkleurig haar en droeg een bril met een zwart montuur. Hij had iedereen kunnen zijn die ’s ochtends naar zijn saaie, maar vaste baan ging die slecht, maar wel maandelijks betaald werd. Toch leek de man tot een wereld te behoren die Adrian niet kende. Hij leek een einzelgänger.
Adrian aarzelde. Hij wist niet wat hij moest doen.
‘Nou, schiet op! Snel! Volg die klootzak!’ zei Brian. ‘Je moet erachter komen waar hij werkt. Je moet uitzoeken wie hij is!’
Adrian keek in zijn achteruitkijkspiegeltje en zag zijn overleden broer nu als advocaat van middelbare leeftijd. Hij leunde naar voren en wapperde met zijn handen om Adrian in beweging te krijgen. Brians lange haar zat in de war, alsof hij de hele nacht achter zijn bureau had gezeten. Het zijden strikje van Brooks Brothers hing losgeknoopt om zijn hals en zijn stem klonk ongeduldig.
Adrian startte de auto en reed achter de aanrander aan. Hij zag dat zijn broer zich doodmoe, maar opgelucht ontspande.
‘Mooi. Verdomme, Audie, je moet echt ophouden zo... te aarzelen. Bij deze zaak met Jennifer moet er snel gehandeld worden. Dat weet je. Dus vanaf nu: als je iets of iemand of bewijzen of informatie wilt gaan opzoeken op jouw bekende langzame, rustige, voorzichtige geleerdeprofessormanier, dan zeg je tegen jezelf dat je als de donder moet opschieten.’ Brian sprak kortademig en zacht, alsof hij amper de kracht had om te praten. Heel even vroeg Adrian zich af of zijn broer ziek was, tot hij bedacht dat zijn broer dood was.
Hij stuurde de oude Volvo de weg op. ‘Ik heb nog nooit iemand gevolgd,’ zei hij. De motor maakte een akelig jankend geluid als hij het gaspedaal intrapte.
‘Maakt niet uit,’ zei Brian rustig, alsof alleen al het feit dat de auto nu bewoog de spanning verminderde. ‘Als we ons echt gedeisd moesten houden, je weet wel, als echte beroeps, dan hadden we hem met drie auto’s gevolgd, om beurten achter hem aan. Het werkt hetzelfde als iemand lopend volgen. Maar zoveel mankracht hebben we nu niet. Volg hem dus maar gewoon.’
‘En dan?’
‘We merken wel wat er gebeurt.’
‘En stel dat hij merkt dat ik hem volg.’
‘We merken wel wat er gebeurt. Het maakt niet uit. Tegen het eind van de middag gaan we toch met die kerel praten.’ Adrian zag dat Brian de computeruitdraai las. ‘Ik snap waarom je deze engerd hebt uitgekozen,’ zei Brian lachend, hoewel er voor zover Adrian wist geen enkele grap op de uitgeprinte pagina’s van het websiteregister stond.
‘Het komt door de leeftijden,’ zei Adrian terwijl hij de auto de hoek om stuurde en toen gas gaf voor de achtervolging. ‘Hij is veroordeeld of aangeklaagd voor drie aparte aanvallen, elke keer met meisjes van tussen de dertien en vijftien.’
Brian zei met de overtuiging van de advocaat die de feiten en bewijzen aan zijn kant weet: ‘Een echt lieverdje.’ Precies hetzelfde had Adrian tegen zichzelf gezegd, met evenveel sarcasme. De truc was om wetenschappelijk naar de groep van zeventien delinquenten te kijken, om je te concentreren op de onderliggende onrechtmatigheden. De meeste waren veroordeelde verkrachters en sommige waren ook huiselijk-geweldplegers. Deze man was anders. Hij was gearresteerd voor het in bezit hebben van kinderporno. Aanklachten van een ex-vrouw over zijn stiefdochter waren ingetrokken. Hij was een paar keer opgepakt voor exhibitionisme. Allemaal ratten. Maar één rat was anders. ‘Hij is een exhibitionist.’
‘Een potloodventer. Zo noemt de politie ze,’ vertelde Brian. ‘In de stad gebruikten ze dat woord in elk geval. Ik kan me niet voorstellen dat het hier niet gebeurt.’
‘Dat zal inderdaad wel gebeuren. Maar Brian, kijk eens naar de laatste veroordeling, dan zie je...’ Adrian stopte. Hij keek van de bruine auto voor hem naar de lezende Brian op zijn achterbank.
‘Ah, hij heeft gezeten voor... Nou, Audie, ik ben onder de indruk. Je begint het patroon door te krijgen.’
‘Tegen de wil vasthouden.’
‘Ja. Je weet dat dit een minder zware aanklacht is dan ontvoering... maar het lijkt op elkaar, hè?’
‘Volgens mij wel.’
Brian snoof. ‘Jonge tienermeisjes. En hij wilde er een grijpen, hè? Ik vraag me af wat hij met ze wilde doen. Nou, ja, niet niks, neem ik aan.’ Hij moest weer lachen. ‘Maar één ding...’
‘Ik weet het. Geen medeplichtige. Daar moet ik nog achter komen...’
‘Verlies hem niet uit het zicht, Audie. Hij rijdt naar de stad.’
Het verkeer was drukker geworden. Meerdere auto’s en een pick-up hinderden de bruine auto. Pal achter Adrian stond een schoolbus bijna tegen zijn bumper. Adrian laveerde met de auto om de man bij te kunnen houden. ‘Brian, weet je nog dat je die hippe sportwagen had...’
‘De Jaguar. Ja, die was cool.’
‘In die auto zou het veel makkelijker zijn om hem bij te houden.’
‘Die heb ik verkocht.’
‘Dat weet ik nog. Ik heb nooit begrepen waarom. Je leek er zo gelukkig mee.’
‘Ik reed er veel te snel mee. Altijd te snel. Roekeloos. Als ik achter het stuur zat, wilde ik niet alleen de snelheidsregels overtreden, Audie, maar ook die van het gezonde verstand. Bij honderd kilometer werd ik enthousiast, bij honderdtwintig gek en bij honderddertig psychotisch. Ik vond het geweldig, die snelheid. Het voelde als vrijheid. Maar ik zou mezelf te pletter rijden. Ik heb zo vaak bijna de controle over het stuur verloren. Ik wist dat ik een enorm gevaarlijk spel speelde, dat het veel te gevaarlijk was. Dus heb ik hem verkocht. De grootste fout die ik ooit gemaakt heb. De auto was prachtig en was een geweldige manier om...’ Brian stopte en sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Het spijt me, Audie. Ik dacht niet na. Dat is wat Cassie heeft gedaan.’ Zijn zachte stem leek van ver te komen. ‘Zij en ik, we leken totaal niet op elkaar. Ik weet dat je denkt dat we elkaar niet mochten, maar dat is niet waar. Dat deden we wel. Maar we herkenden iets bij elkaar waar we bang voor waren. Wie zou hebben durven voorspellen dat we op dezelfde manier aan ons einde zouden komen?’
Adrian wilde wat zeggen, maar het lukte hem niet. De tranen stonden in zijn ogen. Het enige wat hij hoorde was de pijn in de stem van zijn broer, die leek op de pijn die hij in de stem van zijn vrouw had gehoord. ‘Ik had het moeten weten. Ik ben de psycholoog, de zielenknijper. Ik had de opleiding...’
Brian zei lachend: ‘Heeft Cassie dat schuldgevoel niet weggenomen? Dat had ze wel moeten doen. Hé! Opletten! Die knakker slaat af. Allemachtig! Geen plek waar je zou verwachten dat een freak als hij zou werken, hè?’
Adrian gaf geen antwoord. Hij zag dat de bruine auto naar een bouwmarkt reed die bijna een heel blok aan de buitenrand van de stad besloeg. Daar zag hij de man naar de achterkant rijden, langs het bordje parkeerplaats werknemers.
Adrian parkeerde aan de voorkant. Zwijgend wachtte hij een kwartier. Brian leek op de achterbank te slapen. Adrian probeerde iets te bedenken wat hij zou kunnen gaan kopen, zodat zijn reis niet op een achtervolging zou lijken. Maar hij wist dat hij alleen maar wilde weten of de man daar aan het werk was. ‘Laten we naar binnen gaan,’ zei hij tegen Brian. ‘Zodat we zeker weten waar hij vandaag is.’
Adrian stapte uit en slofte naar het enorme pand. Aannemers, loodgieters, timmermannen en gekwelde doorzonwoningtypes: een doorsnede van de stadsbevolking liep met hem mee naar binnen. Hij draaide zich niet om om te kijken of Brian met hem mee liep, maar hij voelde zich alleen. Zelfs tussen al die mensen.
Binnen voelde hij zich zelfs even wanhopig. Het was een enorme ruimte die in diverse afdelingen was onderverdeeld. Hij liep langs stellages met tegeltjes en houten panelen, roestvrijstalen wastafels en kranen, stopverf, hamers en drilboren. Hij stond op het punt om zijn zoektocht op te geven toen hij de man op de afdeling huiselektronica zag praten met een man en een vrouw van ergens begin dertig. De man schudde zijn hoofd, maar de vrouw knikte geanimeerd alsof ze zeker wist dat ze allebei met het juiste gereedschap en het juiste advies hun huis konden verbouwen. De man keek zoals wel meer jonge echtgenoten keken: hij wist dat zij meer van hem verwachtte dan hij kon, maar hij kon er niets tegen doen. Als het stel wist met wie ze praatten, dan zouden ze geschrokken zijn doorgelopen.
Hij bleef nog even tot hij ervan overtuigd was dat de man daar de hele dag zou werken, draaide zich toen om en liep weg. Hij had het idee dat hij iets had volbracht, maar wist niet wat. Misschien was het het zoeken naar iemand die hem kon vertellen waar hij naar moest zoeken.
Maar om dat van die man te horen zou niet makkelijk zijn en Adrian had geen flauw idee hoe hij dat moest aanpakken.
De rest van de dag deed hij niet veel. Wat hij aan onderzoek deed, bracht hem dieper in wat hij perverse zaken noemde, tot nadere bestudering van motieven en elementen die leidden tot afwijkende persoonlijkheden. Maar niets wat hem dichter bij Jennifer bracht. Hij hoefde er niet door Cassie of Brian aan herinnerd te worden dat hij sneller moest werken, dat de tijd drong, dat ze elke seconde dichter bij haar dood kwam, als ze nog leefde. Al deze waarschuwingen waren terecht. Of niet. Hij had absoluut geen flauw idee, dus ging hij er maar vanuit dat hij nog altijd haar leven kon redden. Omdat het alternatief zo verschrikkelijk was.
Hij zei tegen zichzelf: haar redden... Ha! Je hebt nog nooit iemand gered, behalve jezelf. Hij werd plotseling bang dat, als hij ophield met zoeken, Cassie, Brian en ook Tommy zouden verdwijnen en hem alleen zouden laten met zijn warrige, onsamenhangende herinneringen en zijn ziekte, waardoor ze in hem bestonden. Net zolang tot hij als een uitgerekt elastiekje zou breken.
En nu hij alleen was, vroeg hij zich af waar Brian was, waarom Cassie het huis niet kon verlaten en waarom hij Tommy maar één keer had gesproken. Hij hoopte dat hij zijn zoon snel weer zou zien.
Ineens merkte hij dat hij weer voor de bouwmarkt stond. Het schemerde inmiddels en hij was bang dat hij de man niet zou zien als die na zijn werk vertrok. Maar de bruine auto kwam vanaf de achterkant van het gebouw aanrijden. Precies zoals hij had verwacht. Adrian voegde een auto achter hem in en hield de man via de voorruit van de auto voor hem in de gaten, hoewel dat ontzettend moeilijk was in de schemering.
Hij verwachtte een ritje naar het keurige huis met misschien een tussenstop bij een groenteboer. Dat gebeurde niet. De man draaide de hoofdweg af en reed de stad in. Adrian had dat niet verwacht en hij zwenkte gevaarlijk door het verkeer heen, waardoor iemand boos toeterde.
De bruine auto reed zo’n dertig meter voor hem op een straat pal achter de hoofdweg. De oude Volvo deed zijn best om hem bij te houden. Langs de straat stonden kantoren, appartementengebouwen en een paar kunstgalerieën, een protestantse kerk en een computerwinkel. De auto draaide een kleine parkeerplaats in, waardoor zes geparkeerde auto’s een aaneengesloten rij vormden.
‘Wat doet hij nou?’ vroeg Adrian hardop. Hij verwachtte antwoord te krijgen van Brian, maar die was er niet. ‘Verdomme, Brian!’ riep Adrian. ‘Ik heb je nodig! Wat moet ik doen?’
Het bleef doodstil op de achterbank.
Vloekend reed Adrian de straat door. Het universiteitsstadje kende overal parkeerverboden om te voorkomen dat studenten hun auto’s te pas en te onpas zouden parkeren. In de zomer was alles leeg. Tijdens de semesters was het overvol. Het kostte hem kostbare minuten om een betaaldparkerenplek te vinden.
Hij stapte uit de auto en duwde het portier achter zich dicht. Zo snel als hij kon liep hij terug naar de plek waar hij de man voor het laatst had gezien. Hij vond wel de bruine auto, maar geen spoor van de verkrachter. De parkeerplaats lag achter een statig, houten landhuis van een verdieping hoog dat was opgedeeld in kantoren. Hij zei tegen zichzelf dat de man daar ergens binnen moest zijn, dus liep hij naar de hoofdingang waar ooit de voordeur had gezeten. Op de muur naast de deur hing een bordje valley emotional health services. Drie artsen en drie specialisten. Een van hen was Scott West.
‘Zo, zo,’ fluisterde Brian zelfvoldaan in Adrians oor, alsof hij de hele tijd had geweten wat die in het gebouw zou aantreffen, ‘het vriendje van Jennifers moeder behandelt een verkrachter. Dat is een opvallende connectie. Ik vraag me af of hij dat gisteren rechercheur Collins heeft verteld.’
Adrian voelde dat zijn broer pal achter hem was. Waar was je toen ik je riep, wilde hij zeggen. Maar hij deed het niet. In plaats daarvan knikte hij en zei aarzelend: ‘Hij kan naar een van de andere kantoren zijn gegaan.’
‘Tuurlijk,’ zei Brian. ‘Dat zou kunnen. Maar ik denk van niet. En dat denk jij ook niet.’