15
Ongeveer drie uur ’s middags
Fleetrivier
‘Ik zei toch dat ik het poesje graag mee wilde nemen,’ zei Teddy.
‘Maar ik was het daar niet mee eens,’ reageerde zijn vader. ‘En ik dacht dat je uit mijn woorden zou begrijpen dat het dus verboden was.’
Roberta keek toe, terwijl een paar bediendes een flinke mand op de bodem van een platbodem zetten. Het was een leuk bootje, met een baldakijn van een gebloemde mousseline stof die vrolijk wapperde in de wind, kleine bankjes om op te zitten en opgerolde canvas schermen die bij een plotselinge regenbui neergelaten konden worden.
‘Dit is Mr. Cunningham,’ zei Damon, terwijl hij een ernstig kijkende jongeman introduceerde die blijkbaar het bootje had geregeld. ‘Ransom, dit is lady Roberta St. Giles. Ransom is de secretaris van mijn zwager. We kennen elkaar nog van onze losbandige jaren op Cambridge.’
‘Zo losbandig waren ze niet,’ protesteerde Mr. Cunningham.
Damon negeerde zijn opmerking. ‘Maar wat belangrijker is: Ransom kent elk bochtje van deze rivier en hij is zo vriendelijk om het gezelschap van de hertog vandaag voor dat van ons in te wisselen.’
Roberta wierp Mr. Cunningham een glimlach toe en zag dat hij prachtige donkere ogen had. Ze vond het leuk om de rivier op te gaan met twee knappe jongemannen als gezelschap.
Nou ja, je zou ook kunnen zeggen drie. Of tweeënhalf.
Het katje was de enige indringer.
Roberta begreep heel goed waarom Teddy gewoon overal waar hij maar wilde ging slapen, in bedden waar hij helemaal niet thuishoorde. Damon deed zijn best om aardig tegen zijn zoon te zijn en dat was misschien wel lief van hem, maar volkomen de verkeerde aanpak. Dus was het niet zo gek dat Teddy de opmerking van zijn vader niet als een verbod had opgevat.
Dat Teddy redelijk leuk gezelschap was, nam niet weg dat hij nog maar een kind was en daarom vanzelfsprekend gehoorzaam moest zijn.
Roberta onderbrak resoluut het beleefde gesprekje tussen Damon en zijn zoon over de afkeer die het katje waarschijnlijk van water zou hebben. ‘Misschien moeten we eens kijken of hij van zwemmen houdt.’
Terry klemde het beestje tegen zijn borst en met grote ogen vermoedde hij opeens een moordlustige kattenhaatster in haar.
‘Alleen om te zien of hij het leuk vindt. Je vader kan hem weer uit het water vissen als het katje niet kan zwemmen.’
Teddy schudde zijn hoofd.
‘Als het geen zwemmende kat is,’ verklaarde Roberta, terwijl ze even een pauze liet vallen om aan te geven hoe ze dacht over jonge poesjes die niet konden zwemmen, ‘dan kan hij beter hier in het rijtuig blijven, totdat hij wél kan zwemmen.’ En zonder verder gedoe pakte ze het beestje uit Teddy’s armen en overhandigde ze het aan een bediende.
‘Gaan wíj wel zwemmen, dan?’ vroeg Teddy, terwijl hij naast haar, stapje voor stapje de paar treetjes naar de wachtende boot, af ging.
‘Dat hoop ik absoluut niet,’ antwoordde Damon, terwijl hij Roberta de boot in hielp.
Ze maakte het zich gemakkelijk onder het zonnescherm en toen vertrokken ze.
De Fleetrivier was een stuk kleiner dan de Theems, eigenlijk niet meer dan een smal en kronkelig stroompje dat in het zonlicht sprankelde. Mr. Cunningham zette het bootje in beweging met behulp van een lange stok, een vaarboom. Iedere keer dat hij hen voortduwde, veroorzaakte de vaarboom een hoop geklots van het water, iets wat Teddy enorm interessant vond.
Damon had het druk met het steeds weer waarschuwen van zijn zoon dat hij niet nat mocht worden – overigens zonder resultaat – en Roberta liet haar hand loom door het water glijden terwijl ze naar de rimpelingen ervan keek. Op een gegeven moment kregen ze gezelschap van een eendengezinnetje.
‘Hadden we je poesje maar bij ons gehad,’ zei Roberta tegen Teddy. ‘Dan hadden we hem nu in het water kunnen gooien, zodat hij voor het avondeten een lekkere vette eend voor ons had kunnen vangen.’
Hij schudde zijn hoofd naar haar. ‘Mijn katje, die is te klein.’
Roberta corrigeerde zijn grammatica en Teddy begon te fantaseren hoe leuk het poesje het zou hebben gevonden om op de rug van een eend mee te mogen zwemmen. ‘Ik ga een vis vangen om hem te voeren,’ bedacht hij vervolgens plotseling.
Damon kon hem nog net op tijd vastgrijpen en de boot weer in trekken.
Langs de rivieroever begonnen ze nu de achterkanten van grote, prachtige tuinen te zien – iets wat je eerder zou verwachten in Bath of een ander slaperig stadje dan in het grote Londen. De bomen aan de waterkant hadden bruine wortels die het water in kronkelden. Teddy slaakte een opgewonden kreet toen hij ontdekte dat er zilveren visjes tussen de wortels door flitsten.
‘Als je een vis wilt vangen, zul je het hier moeten doen,’ zei Damon.
‘Mr. Cunningham, wordt er op de Theems ook op deze manier gevaren?’ vroeg Roberta.
‘Daar is het te druk met echt rivierverkeer,’ zei Mr. Cunningham. ‘De Theems kun je alleen maar op met een grote plezierboot. Helaas is er sprake van dat de Fleet wordt gedempt, wat heel jammer zou zijn.’
Ze dreven langs een wei vol glimmende, gele boterbloemen en op hetzelfde moment lukte het Teddy een grote bos druipend onkruid uit het water te trekken. ‘Kijk!’ zei hij. ‘Dit geef ik aan mijn katje, want Rummer zegt dat katjes soms ook gras eten. Wisten jullie dat?’
Damon zei streng: ‘Weg ermee, Teddy.’
Mr. Cunningham moest lachen. ‘Je moet hem leren zwemmen, Damon. Ik denk dat hij meteen al zwemt als een vis.’
‘Ja, dat weet ik ook zeker,’ beaamde Teddy.
‘Het water na die bocht daar is vrij ondiep,’ zei Mr. Cunningham. ‘Zandbanken. We kunnen hem daar gewoon van de boot af gooien, net als lady Roberta met dat poesje had willen doen.’
‘Ja, dat is leuk!’ riep Teddy, terwijl hij zo heftig knikte dat hij niet merkte dat zijn vader het onkruid van hem afpakte en in het water wilde laten vallen. Maar toen dat gebeurde liet het joch direct zijn hand in het water plonzen om het te redden.
‘Teddy, ik heb je toch gezegd dat je niet nat mag worden,’ zei zijn vader. ‘En Ransom, begrijp ik nu goed dat je aanbiedt om hem dat te leren?’
Tot Roberta’s verbazing zei Mr. Cunningham niet meteen ‘nee’. ‘Zwemmen verlangt van je dat je je kleding uittrekt en dat zou niet gepast zijn in het bijzijn van een dame,’ merkte hij op.
‘Een jongen moet nooit zijn piemel aan een meisje laten zien,’ informeerde Teddy Roberta.
‘Dat zal ik onthouden,’ zei ze.
‘Maar als je getrouwd bent, mag dat wél, zolang als je maar wilt.’
‘Ik neem aan dat dat een wijsheid is die je van je vader hebt geleerd?’ vroeg Roberta.
Toen Damon uit gelachen was, suggereerde hij dat de groene wei met al die boterbloemen misschien een goede plek was om te gaan picknicken.
Mr. Cunningham knikte instemmend en begon de boot naar de kant te laveren, waar ze even later arriveerden. Teddy verkondigde dat hij even een privéstop bij een boom moest maken en dus liepen Damon en hij in de richting van een bosje in de buurt. Roberta begon de picknickmand uit te pakken en Mr. Cunningham duwde een tak in de grond om de boot aan vast te kunnen maken.
Tegen de tijd dat iedereen weer terug was, had Roberta al ontdekt dat de hobbelige grond geen comfortabele zitplaats was. Iedereen liet zich bij het picknickkleed op de grond zakken, behalve Teddy natuurlijk, die als een ongeduldige horzel om hen heen bleef dansen.
Damon dronk zijn glas witte wijn in één teug leeg en verzuchtte dat vader zijn maar vermoeiend was.
‘Dat komt omdat je niet genoeg hulp hebt. Was je niet op zoek naar een nieuwe kinderjuf?’ vroeg Roberta.
‘De organisatie stuurt morgen een nieuwe,’ zei hij. ‘Ik moet alleen vandaag nog zien te overleven.’
Roberta wierp even een blik op hem en kon een glimlach niet onderdrukken. Zijn haar stond rechtovereind en zijn arm was tot over de elleboog nat, omdat hij Teddy’s hand uit de rivier had moeten trekken. Hij schonk zichzelf nog een glas wijn in en dronk ervan alsof het een levenselixir was. Mr. Cunningham was alweer van de oncomfortabele grond opgestaan en zwierde nu Teddy aan zijn armen in het rond, totdat die het uitgilde.
‘Misschien is Mr. Cunningham wel zo vriendelijk om door dat bosje naar die zandbank te gaan?’ suggereerde Roberta. ‘Dan kan hij Teddy leren zwemmen en kunnen wij hier op deze verschrikkelijk ongemakkelijke plek blijven wachten totdat ze terug zijn – en wordt mij het zicht op zijn miniatuurpiemeltje bespaard.’
Damon knipperde even met zijn ogen en sprong toen op. ‘Ransom!’ riep hij.
Roberta nam het laatste slokje wijn uit haar glas, terwijl Mr. Cunningham en Teddy verdwenen tussen de bomen.
‘Hij zal toch niet verdrinken, hè?’ zei Damon, maar hij klonk niet al te ongerust.
‘Nee, dat lijkt me niet. Waar heeft Mr. Cunningham zo goed met kinderen leren omgaan?’
‘Ik neem aan dat hij jongere broers en zusjes heeft,’ zei Damon. Hij ging op zijn rug liggen en schoot met een vloek weer rechtop. ‘Verdomme, Roberta, waar heb je ons in vredesnaam neergezet?’
‘In een veld met boterbloemen. Maar we missen duidelijk stoelen en tafels.’
‘Ik heb wel vaker in een wei gelegen, maar nog nooit in zo’n hobbelige en oncomfortabele,’ zei Damon. Hij trok Roberta omhoog en tilde het kleed op. Toen gaf hij een schopje tegen iets wat hij daaronder zag.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
‘Koeienvlaaien,’ zei hij. Je hebt het kleed op een geweldige verzameling koeienvlaaien neergelegd. En zo te zien,’ zei Damon met een blik om zich heen, ‘ligt deze hele wei er vol mee.’
‘Denk je dat er dan misschien straks een stier komt opdagen?’
‘Nee, dat is pas over een maand of zo, als het gras langer is. Ik zal mijn handschoenen moeten opofferen, wat Martins hartkloppingen zal bezorgen, maar er zit niets anders op. Uit de weg, Roberta.’
Een paar minuten later vlogen de gedroogde koeienvlaaien al door de lucht.
‘Probeer er eens een in de rivier te gooien,’ suggereerde Roberta.
De rivier lag een meter of drie verderop te murmelen in de zon. Damon strekte zijn arm zo ver mogelijk naar achteren en zwiepte de koeienvlaai door de lucht.
Die kwam precies op de waterkant neer, nét niet in de rivier. Roberta zei niets, maar wat ze dacht stond overduidelijk op haar gezicht te lezen.
‘Ik kan heus wel verder gooien dan dát,’ mompelde Damon. ‘Help me mijn jas eens uitdoen. Ik wil hem niet vuil maken met die smerige handschoenen.’
Ze hielp hem bij het uittrekken van zijn prachtige jas, die een nevelachtige kleur grijs had en gevoerd was met dieprode zijde, dezelfde kleur waarmee de enorme manchetten aan de mouwen waren afgezet. Zijn broek was van hetzelfde rood en zat heel strak. Na zijn jas ging ook zijn vest uit, totdat hij nog maar in een hemd van heel fijn linnen was gekleed, zo fijn dat ze zijn spieren erdoorheen kon zien opzwellen toen hij weer een koeienvlaai wegwierp. Maar ook díé landde een centimeter of dertig van het water af.
‘Nodigen heren ook dames in hun slaapkamers uit om hen te helpen met aankleden, zoals dames schijnen te doen?’ vroeg ze opeens nogal nieuwsgierig.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik probeer die eend daar te raken, Roberta…’ Hij juichte. ‘Raak!’
‘Misschien, als het beest niet eerst onder water was gedoken.’ En toen hij druk naar haar begon te gebaren, vervolgde ze: ‘En nee, ik ga je absoluut geen koeienvlaai aangeven.’
‘Dat zou ik ook nooit aan een echte dame hebben gevraagd, Roberta, maar dat is nou juist het leuke aan jou. Je bent gelukkig niet zo ladylike.’
‘Ik geloof niet dat dat een compliment is.’
‘Dat komt alleen maar omdat je er geen idee van hebt hoe vreselijk saai echte dames zijn. Ze hebben bijvoorbeeld al helemaal geen gevoel voor competitie. En omdat ik ben opgegroeid als broertje van Jemma, kun je je wel voorstellen dat ik me vaak verveel in het gezelschap van een echte lady.’
‘Is Jemma dan wél iemand die je beconcurreert?’
Hij lachte. ‘Jemma is de beste vrouwelijke schaakster van Engeland én van Frankrijk. Ze blééf Philidor maar verslaan en hij is de beste speler van Frankrijk.’
‘En wie is de beste van Engeland?’
Hij knipperde met zijn ogen. ‘Weet je dat niet?’
Ze schudde haar hoofd.
‘Je geliefde,’ zei hij met genoegen. ‘Villiers. Hoewel ik aanneem dat ik hem nog niet zo mag noemen. Nou, wat denk je, zou ik die tak waar de boot aan vastgemaakt is, kunnen raken, denk je?’
‘Nee.’
‘Nou, dat is ook niet erg aanmoedigend,’ klaagde hij en hij leunde toen zo ver mogelijk naar achteren, waarna hij de koeienvlaai met een enorme zwiep van zich af gooide. De vlaai kwam vlak bij de tak terecht.
‘Nou ik,’ zei ze.
Het was heel erg bevredigend om zijn mond letterlijk open te zien vallen.
Ze had in ieder geval zojuist geleerd dat het heel belangrijk was om de juiste vórm koeienvlaai te vinden. Hij moest goed rond en plat zijn; niet zo dik als die vlaaien die Damon uitkoos en die vervolgens midden in de lucht al uit elkaar vielen.
Na een tijd vond ze een goeie. In stilte verontschuldigde ze zich tegen de prachtige lila handschoentjes (van Jemma) die ze aanhad, kruiste toen haar arm voor haar borst en smeet de schijf zo hard als ze kon weg.
De vlaai raakte de tak niet, maar kwam er wel dichterbij dan de vlaai van Damon.
‘Hoe wist je in vredesnaam hoe dat moet?’ vroeg Damon, tot Roberta’s plezier duidelijk van zijn stuk.
‘Jouw zus mag dan wel in twee landen de beste schaakster zijn,’ zei ze, terwijl ze haar vieze handschoenen uittrok, ‘maar ík eis de titel “beste koeienvlaaiwerpster” op.’
‘En met recht. Mag ik vragen waar u bent getraind, lady Roberta?’
‘Nergens,’ zei ze met een brede grijns. ‘Het is gewoon mijn inzicht in de fouten van degenen die me vóór zijn gegaan.’
‘Potdomme!’ zei Damon en hij zocht een ronde, platte koeienvlaaischijf voor zichzelf uit. En natuurlijk kwam die verder dan die van Roberta toen hij die op dezelfde manier gooide als zij. ‘Maar jíj hebt verzonnen hoe het moet,’ zei hij. ‘Eerlijk is eerlijk. Wat denk je, zullen we het kleed terugleggen, volgens mij is het daar nu wel koeienvlaaienvrij.’
‘Ik denk dat we maar eens moeten gaan kijken hoe het Teddy vergaat bij het zwemmen.’
‘Dus je wilt niet in de schaduw met me gaan verpozen om het zoenen nog eens te oefenen? Ik zou wat poëzie kunnen declameren en je kunnen voorzien van wijn.’
‘Ik heb al genoeg poëzie gehoord voor mijn hele leven.’
‘O, maar dit is – met excuses aan je vader – een heel ander type poëzie. Kom bij me wonen en word mijn geliefde,’ zei hij op overdreven toon. ‘Je zult mijn boterbloempje zijn en ik jouw… pastinaak.’
‘Ik wil je geliefde helemaal niet zijn,’ zei Roberta giechelend.
‘Ach, je zou het eens kunnen proberen.’ Hij sloeg zijn arm om haar taille en voordat ze het in de gaten had stond ze met haar rug tegen een oude appelboom. Zijn mond zag er zalig uit, maar–
‘Probeer je me nou werkelijk te verleiden?’
‘Natuurlijk,’ zei hij, terwijl hij naar voren leunde en met zijn lippen over de hare streek.
‘Je ruikt een beetje naar koeienvlaai,’ zei ze.
‘Ik zou hetzelfde tegen jou kunnen zeggen.’
‘Niet doen. Ik vind het prettiger om te denken dat ik lekker naar parfum ruik.’
‘Ik vind het prettiger om te denken dat je naakt bent,’ reageerde hij, zijn stem hees in vergelijking met de zingende vogels.
Ze liet toe dat hij haar kuste. Waarom ook niet? Damon was een ondeugende schurk, maar wel een heel leuke. Ze vlijde zich tegen hem aan en hij liet zijn tong in haar mond glijden, waar hij een spel met háár tong begon waarvan haar hart sneller ging kloppen. Zijn haar was vandaag in een staartje bijeengebonden en Roberta trok het lintje los, zodat al dat zijdezachte haar, net zoals de avond daarvoor, in haar handen viel.
Hij kuste haar nu ademloos en gepassioneerd, zijn mond versmolt met de hare, zijn tong drong naar binnen en trok zich dan weer terug. Zijn lippen voelden heet en vol. Ze likte even aan zijn onderlip en hij liet een zacht geluid ontsnappen, een soort ingehouden kreun.
Roberta vond het zo’n vreemd geluid dat ze zich van hem losmaakte, zodat ze hem kon aankijken.
Maar dat bleek toch niet zo’n goed idee, want Damon leek zijn vriendelijke uiterlijk te hebben afgelegd. Hij rukte haar zo snel weer naar zich toe dat ze naar adem moest happen en toen begon hij haar hard op de mond te zoenen. Roberta voelde haar knieën week worden. Zijn lichaam drukte krachtig tegen haar aan, de stam van de appelboom duwde in haar rug en ze voelde zijn stevige spieren hard tegen haar lijf.
‘Duw niet zo hard,’ zei ze, naar adem happend. ‘Deze boom zit vol bulten.’
‘We kunnen gaan liggen.’
‘Nee.’
‘Dan zal ik je tegen die lelijke bulten moeten beschermen,’ zei hij, terwijl hij zijn handen om haar billen liet glijden en haar tegen zich aan trok. Hij had zelf ook een paar bulten en hij wreef zich tegen haar aan. Haar lichaam verwelkomde hem met een koortsachtige opwinding.
Ze begon zich raar slap te voelen, alsof ze het liefste willoos tegen hem aan zou zwijmelen, gilletjes zou gaan slaken en hem wilde smeken: ‘Neem me!’ – of zoiets belachelijks. Toen ze dat eenmaal besefte kwam ze weer een beetje bij haar positieven.
Ze maakte haar lippen los van de zijne en deze keer liet hij haar gaan. Hij zette zijn armen aan beide kanten van haar lichaam tegen de boomstam. Zijn kussen hadden haar het gevoel gegeven dat ze breekbaar en fragiel was. En nog meer dingen die ze helemaal niet was – en ook nooit wilde zijn.
‘Probeer je me te verleiden?’ vroeg hij dringend. ‘Want, verdomme, Roberta, je bent er heel dichtbij. Zo dichtbij als ik nog nooit met een huwbare vrouw ben geweest.’
‘Nee, dat probeer ik niet,’ zei ze, terwijl ze zijn armen opzij duwde. Hij hoefde heus niet zo verbaasd te kijken dat ze ook verleidelijk kon zijn. ‘Je weet echt wel dat ik dat niet probeer.’
Hij ging rechtop staan. ‘Omdat je verliefd bent op Villiers? Is dat het?’
‘Onder andere,’ reageerde ze, terwijl ze haar rokken gladstreek.
Hij klonk nog steeds een beetje verbaasd. ‘Als je niet verliefd was, zou je me dus nog steeds niet willen verleiden?’
Roberta keek naar hem op. De uitdrukking op zijn gezicht was er een van ongeloof. Hij stond gespierd en lenig in zijn witte hemd voor haar met zijn haar in de war door haar gewoel en tot spleetjes geknepen ogen. Ze schoot in de lach.
‘Ik snoer je de mond met zoenen, hoor!’ dreigde hij.
Roberta hield zich in. ‘Het is gewoon dat – nou, je wordt op een dag echt wel verliefd, Damon, en dan begrijp je wat ik bedoel. Je bent knap om te zien en lief, grappig en nog van alles, maar toch gewoon niet de man voor mij.’
‘Lief en grappig?’ Hij haalde een hand door zijn haar waardoor het er nóg wilder uitzag. ‘Verdomme, waar is mijn lintje eigenlijk?’
Ze raapte het voor hem van de grond en keek toe terwijl hij zijn haar weer in een staartje bond. Dat stond hem goed, zijn jukbeenderen kwamen zo nog beter uit.
‘Ben je nooit verliefd geweest?’ vroeg ze hem.
‘Natuurlijk wel,’ zei hij, met een minachtend lachje naar haar. ‘Heel vaak.’
‘Nee, écht verliefd, houden van.’
Hij trok zijn vest aan. ‘Natuurlijk wel, lelijke heks. De eerste keer was op een meisje dat Susan heette. Ze was echt een schat van een meid.’
‘Iemand uit het dorp?’ raadde ze, waarbij ze zich hem als jonge jongen met een lekkere barmeid voorstelde.
‘De dochter van lord Kendrick,’ zei hij, terwijl hij zijn jas aantrok. ‘Ze is met een landjonker getrouwd en woont nu op het platteland.’
‘Echt? En was ze ook verliefd op jou?’
‘O ja, zeker.’
‘Nou, dan…’
‘Wel een week lang. Ze stuurde me een brief die gedrenkt was in parfum. Wat de verliefdheid tot een tragisch einde bracht, omdat onze butler mijn vader vertelde dat ik post van een dame ontving. Mijn vader kapte onze vriendschap meteen af.’
‘Mijn god. Hij wilde niet dat je met Susan trouwde?’
Hij grijnsde. ‘Ik was pas veertien. En hij had al een huwelijk voor me geregeld, maar het arme meisje stierf voordat we daaraan toekwamen.’
‘En hoe oud was Susan?’
‘Susan was een bejaarde vrouw van zeventien.’
‘Nogal voorlijk van je.’
‘Ik zal Teddy dan ook als een havik in de gaten houden. En nu we het er toch over hebben…’
Ze liepen samen door de boterbloemen naar een klein bosje met stakerige bomen. Toen ze ongeveer halverwege waren, vroeg Damon plotseling: ‘Je hebt me nog niet verteld waarom je me niet zou willen verleiden, als Villiers niet in beeld was?’
‘Omdat ik van plan ben te trouwen. En in tegenstelling tot Susan, heb ik genoeg verstand in mijn hoofd om in te zien dat jij niet de juiste echtgenoot voor me bent.’
‘Ik ben geen veertien meer… En bovendien heb ik een titel. Waarom zou ik niet geschikt voor je zijn?’
Op de een of andere manier kreeg ze het gevoel dat ze hem gerust moest stellen, al was dit natuurlijk allemaal maar onzinnig geklets. ‘Je bent heel leuk om te zien. En je bent een heel ervaren zoener.’
Hij keek grijnzend op haar neer. ‘Dank je voor die lovende woorden. Maar?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Jij wilt niet met me trouwen; dus leg jij het maar uit.’
‘Ik ben een man. Niet goed in dingen uitleggen.’
‘Op het moment dat ik Villiers zag, wíst ik gewoon dat hij perfect voor me is.’
‘Omdat hij een vent is die je nooit voor gek zal zetten?’
‘Ik mag je enorm graag, Damon, dat lijkt me duidelijk. Maar ik zie je als een familielid, een neef.’
‘Als ik écht je neef was, zou ik je niet staan kussen onder een appelboom.’
‘Het is gewoon dat alles zo gemakkelijk met je gaat. En het grappig is.’ Ze bleef stilstaan en met haar handen op haar heupen vroeg ze: ‘Denk je nou werkelijk dat je een koeienvlaaiwerpwedstrijd zou hebben met je toekomstige bruid?’
Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Nee?’
‘Absoluut niet. Als je verliefd wordt, bonkt je hart zo erg dat je niet eens een muis kunt werpen, laat staan een hele koeienvlaai.’
‘Ik denk niet dat ik een muisje zou kunnen werpen. Alleen al de gedachte aan die kleine krabbelende pootjes in mijn handpalm. Tenzij het jouw voetjes waren, natuurlijk.’
‘Dat is precies wat ik bedoel. Je zou niet zo raar doen als ik de juiste partner voor je was. Dan zou je veel te bang zijn om iets verkeerds te doen of te zeggen.’
‘Terwijl het me bij jou geen zier kan schelen?’
‘Dat is sterk mijn indruk, ja,’ zei ze. En ze begon wat harder te lopen, het zonlicht schemerde aan de andere kant van het bos alweer achter de bomen.
‘Nou, in dat geval,’ zei hij en even later werd ze tegen een boom aan geduwd en kuste hij haar weer. Hard. Wanneer Damon haar kuste was er niets neefachtigs, grappigs of liefs tussen hen aan de hand.
Eerst verzette Roberta zich een beetje – hield hij er dan helemaal geen rekening mee dat ze met iemand anders zou trouwen?
Maar Damon was werkelijk een meester in kussen. De koning gewoon. Je kon er eigenlijk geen tegenstand aan bieden wanneer hij…
Roberta dacht niet meer na. Zijn vingers voelden warm op haar rug en zijn strelingen zongen op haar huid, dwars door haar jurk heen.
En hij wreef zich weer tegen haar aan. Vaag besefte ze dat dat een onderdeel moest zijn van de mannelijke verleidingskunsten. De copulatiekunsten, nam ze aan.
Prima.
Het beviel haar wel.
Toen ze zich een beetje tegen hém aan wreef, merkte ze dat zijn adem stokte en daarna versnelde. Aha, dacht ze en ze deed het opnieuw.
Het probleem met Jemma’s iets te strakke jurken werd meer dan duidelijk toen Damon zijn hand op een van haar borsten, die boven het lijfje van de jurk opbolde, legde. Plotseling verloren het lijfje en het korset eronder alle houvast en piepte de hele borst tevoorschijn.
Vaag bedacht Roberta dat ze hem nu een halt moest toeroepen.
Om de een of andere reden vond Damon het nodig haar te kussen en zich te gedragen alsof hij haar wilde verleiden – goed, misschien wílde hij dat ook wel echt, maar hij was niet de man van wie ze hield.
Ze rukte zich los.
Damon maakte weer een vreemd kreunend geluid en zei toen: ‘Ik genoot er net zo van.’
‘Wil je nou echt een vrouw kussen die met haar hoofd bij een andere man is?’ vroeg ze hem, opeens boos, al wist ze niet precies waarom.
Hij bevroor. ‘Ik neem aan van niet. Vooral, moet ik toegeven, als je aan Villiers dacht. Die passie voor schaken van hem. En al dat witte haar. Nee, dankjewel. Ik vind mijn haar veel mooier en schaken is in mijn ogen een vreselijk saai spel. Vind je ook niet?’
‘Ik heb het nog nooit gespeeld.’
Hij huiverde. ‘Mijn vader dwong Jemma en mij als kinderen om uren en uren achtereen te schaken. Het is gewoon niet meer dan het verschuiven van de schaakstukken, of de ene, of de andere kant op. En het gaat allemaal om de koningin, of de dame, die’ – hij grijnsde naar haar – ‘ik erg saai vond. En Jemma juist niet.’
‘Ik ga wel leren schaken.’
‘Dat heeft geen zin. Villiers zal het alleen maar vreselijk saai vinden om tegen je te moeten spelen, omdat je nog maar een beginneling bent. En hij is niet het type dat geduld met hen heeft.’
‘Ik vind heus wel iets wat het interessant maakt voor hem,’ zei ze opstandig.
Damon keek geamuseerd, maar zei niets. Er kwam een verhaal dat een van de minnaressen van haar vader eens had verteld in haar op. ‘We spelen het naakt,’ zei ze.
Hij bleef meteen stilstaan. ‘Roberta St. Giles!’
Ze lachte hem toe. ‘Een echte Reeve, hè?’ zei ze en ze liep met haar kin in de lucht verder. Toen ze het bos uit kwamen, ontdekten ze dat Teddy inderdaad zwom als de bekende vis en dat Mr. Cunningham ongelukkigerwijs in het water was gevallen.
‘Weten jullie wat ik heb gevonden?’ riep Teddy. Hij rende het water uit – zijn kleine piemeltje voor iedereen duidelijk zichtbaar – deed zijn hand open en liet Roberta zijn ontdekking zien.
‘Een schat?’ vroeg ze. Het was werkelijk een mooi klein jochie. Hij had zijn vaders cognacbruine haar, maar zijn ogen waren donkerder en zaten vol amberkleurige spikkeltjes.
Zijn schat bleek een stukje glas te zijn, dat helemaal glad was gepolijst door het water.
‘Mmm,’ zei ze.
‘Vind je het niet prachtig?’ vroeg hij.
‘Ja, omdat’ – hij wees met een dik vingertje op het midden ervan – ‘dur zit een ster daar, ziettu?’
Roberta boog zich verder voorover en inderdaad zag ze precies in het midden een heel klein, scheef tekeningetje dat op een ster leek. Ze dacht er nog even over om zijn grammatica te verbeteren, maar liet het maar zo. ‘Ja, heel mooi, inderdaad.’
Als hij lachte kon je zien dat hij twee tanden miste, wat er verrassend genoeg schattig uitzag. ‘Ik denk dat dit stuk glas van een smokkelaar is geweest,’ zei hij. ‘Dat denk ik.’
‘En die ster, hoe komt die erop?’
‘Dat is een geheim,’ zei hij en hij rende weg.