2
Roberta kwam precies op het moment dat de pauwenstaart zich ontvouwde de balzaal binnen. De butler die haar aanwezigheid net had willen aankondigen, verstijfde en bleef met open mond stilstaan. Ze gaf hem een geruststellend klopje op zijn arm en zei: ‘Ik kondig mezelf wel aan. Mijn nicht verwacht me.’
Hij knikte en liep snel achteruit de zaal weer uit.
Dat was een gelukstreffer, vond Roberta, omdat haar nicht haar helemáál niet verwachtte. In werkelijkheid wist de hertogin van Beaumont zelfs niet eens van haar bestáán.
De hertogin was nog veel mooier dan de tekeningen die Roberta in Town and Country Magazine van haar had gezien. Haar haar was in een elegante krullentoren opgestoken en haar kleding was werkelijk prachtig. Roberta vond dat ze wel een beetje leek op de portretten die ze van haar eigen moeder kende, met prachtige, regelmatige trekken en een dieprode mond. Maar de hertogin had natuurlijk een elegantie en een sensuele aantrekkingskracht die Roberta’s moeder waarschijnlijk nooit had gehad, diep begraven op het platteland, met een echtgenoot die op zijn zachtst gezegd nogal excentriek was.
Roberta liep de zaal verder in, maar niemand had nog in de gaten dat ze er was. Bij de tafel stonden twee heren zich te vergapen aan de naakte vrouw die erop lag. Waarschijnlijk was de vrouw wel gewend aan dit soort aandacht, want ze keek hen beiden vriendelijk glimlachend aan. In feite deed ze Roberta sterk denken aan een krokodil met een bek vol blikkerende tanden – als krokodillen voorzien zouden zijn geweest van enorme, welige boezems.
De enige heer die niet naar de godin keek, tuurde boos naar de hertogin. Dat moest dus de hertog zijn. Beaumont werd vaak afgebeeld met de teugels van de regering in zijn handen, of bijvoorbeeld terwijl hij bezig was de leden van het parlement met de zweep af te ranselen. Hij zag er machtig uit, met een soort woedende elegantie.
‘Een van de punten die ik graag zou willen vaststellen,’ sprak hij nu met een ijskoude verbetenheid, ‘is dat die belachelijke pauwenstaart en de vrouw die eraan vastzit, mijn carrière kunnen verwoesten. Ze zal ongetwijfeld zorgen voor een onvergetelijke avond, maar heb je ook nagedacht over de consequenties? Onder mijn belangrijkste kennissen zijn er heel wat met jonge, ongetrouwde dochters. Na één blik op dit spektakel zullen die nooit meer dit huis willen betreden!’
De hertogin leek niet onder de indruk. ‘Ik kan je verzekeren dat iedereen uit het Hogerhuis alleen maar geamuseerd zal zijn door mijn pronkstuk, Beaumont. Mijn áfwezigheid heeft geen enkel negatief effect gehad op je vermogen om medestanders te verzamelen en daar zal mijn áánwezigheid ook niets aan bijdragen.’
‘De jaren die je in Parijs hebt doorgebracht hebben blijkbaar niet bijgedragen aan je intelligentie,’ beet de hertog haar toe. Roberta deed een voorzichtige stap naar achteren. Ze wilde geen deel uitmaken van een echtelijke twist.
‘En jóúw manieren zijn blijkbaar in die periode erg achteruitgegaan. Wat jammer!’
‘Hij heeft gelijk, Jemma, je bent naïef,’ merkte een van de andere heren op, terwijl hij zijn blik losrukte van het pronkstuk. Hij leek zó op de hertogin dat het lord Gryffyn, haar broer – en daarmee ook een neef van Roberta – wel moest zijn. Een verre neef: in de bloedlijn een paar keer – of als je het héél precies uittelde – twaalf keer ver. Zijn wenkbrauwen waren donkerder dan die van zijn zus en zijn nonchalant bijeengebonden haar was cognackleurig in plaats van blond. Broer en zus hadden dezelfde kersrode mond, maar lord Gryffyn had verder niets van de smetteloze perfectie van zijn zus. Zijn jasje had een mooie kleur staalblauw, maar het leek of hij dat zonder nadenken had aangetrokken, want het vest eronder had een vreemde oranjeachtige kleur die er nogal bij vloekte.
‘Ik vermoed dat deze bijzondere Venus een belediging vormt voor de vrouwelijke helft van de ton,’ merkte lord Gryffyn op.
‘Dat is helemaal geen Venus, het is de koningin van Neptunus,’ merkte een vrouw op die een beetje achteraf stond. ‘Venus was vijf jaar geleden al een volkomen uitgekauwd idee.’ Ze vertrok haar lip zó minachtend dat ze wel een Française moest zijn.
‘Tja, maar we zitten hier nu eenmaal niet in Parijs,’ bracht lord Gryffyn ertegen in. ‘Wij Engelsen zijn wat gevoeliger en doen het liefste net alsof we niet weten hoe bepaalde lichaamsdelen eruitzien. Het lijkt er nu op, mademoiselle Caro, dat u, helemaal in uw eentje, het belangrijkste deel van de Londense society gaat leren hoe een mooi stel benen er hoort uit te zien. Maar het is paarlen voor de zwijnen werpen, weet u.’
‘Je eigen broer is het met me eens,’ snauwde de hertog. ‘Ik tolereer dit soort gedrag niet in mijn huis.’
Even bleef het akelig stil. De vrolijke glimlach verdween uit de ogen van de hertogin. ‘Echt niet?’ vroeg ze.
De hertog moest zo ongeveer een meter tachtig lang zijn, maar in Roberta’s ogen leek hij nu minstens twee meter. ‘Nee, echt niet.’ Tussen elk woord liet hij een nadrukkelijke stilte vallen.
‘In dat geval neem ik aan dat ík niet degene zal zijn die de Engelsen iets zal bijbrengen over zoiets delicaats als een vrouwenbeen,’ zei de hertogin. ‘Niet als jíj er bent om dat voor me te doen – en wel in je eigen kantoor op Westminster.’
Roberta moest even met haar ogen knipperen, maar de hertogin draaide zich gewoon om.
‘Het is verdomd moeilijk om je Jemma als correcte echtgenote voor een politicus voor te stellen,’ merkte Gryffyn tegen Beaumont op. ‘Sieren naakte vrouwen de tafels in Parijs? Ik ben er in Londen nog nooit een tegengekomen.’ Hij verbeterde zichzelf: ‘In ieder geval niet in zo’n huis als dit.’
Hij keek op en ontmoette Roberta’s ogen. Ongewild zette ze nog een stap naar achteren. Kon ze nog…
‘Het ziet ernaar uit dat je bezoek hebt, Jemma,’ zei hij.
Jemma draaide zich meteen om en de hertog deed hetzelfde. De derde heer was nog altijd diep in gesprek verwikkeld met Neptunus’ koningin en had niets gehoord.
Roberta maakte een reverence. ‘Goedemiddag,’ begon ze. ‘Ik vrees dat uw butler van zijn stuk was gebracht door wat hij hier aantrof en zich heeft teruggetrokken om zijn kalmte te hervinden. Ik heb hem gezegd dat ik mezelf wel zou introduceren.’
De hertogin glimlachte naar haar. Plotseling werd Roberta zich bewust van haar eigen grote voeten. En ze had zelfs het gevoel dat haar volgepropte, armoedige tas die door een minachtende lakei in de hal was neergegooid, achter haar aan was komen hobbelen.
‘Neem ons dit chaotische gedoe alstublieft niet kwalijk,’ zei de hertogin met een nonchalant gebaar, waarmee ze (naar Roberta aannam) de naakte vrouw plus de ruzie met haar echtgenoot bedoelde.
‘Geenszins, geenszins,’ stamelde Roberta. ‘Mijn naam is lady Roberta St. Giles.’ Daarna was ze even stil.
Er viel geen spoortje van herkenning van het gezicht van de hertogin af te lezen, maar de hertog deed een stap naar voren. ‘Ik ken uw naam, mevrouw.’
Roberta zuchtte opgelucht.
‘U collecteert voor de bejaarden in Chelsea, is het niet? Het is uiterst vriendelijk van u me hier op te zoeken, maar ik kan u verzekeren dat dat totaal niet nodig is.’ Met een vastbesloten beleefdheid kwam hij naar haar toe, duidelijk van plan om haar het huis uit te bonjouren. ‘Het spijt me dat u getuige hebt moeten zijn van deze toestand. Een toestand die alleen maar afschuw kan opwekken bij een fijngevoelige vrouw.’
De hertogin kwam tussenbeide. ‘Als ik een correcte echtgenote voor een politicus moet worden, Beaumont, dan kan ik daar maar het beste direct mee beginnen. Ik neem aan dat ik mij in dat geval bezig dien te houden met liefdadigheid in plaats van met pauwenveren.’ Ze trok Roberta’s arm door de hare. ‘Bejaarden in Chelsea zijn een uiterst belangrijk liefdadigheidsdoel, lady Roberta,’ zei ze. ‘Het zal me een eer zijn van u te horen over uw werk. Hebt u zin in een kopje thee?’
‘U begrijpt het niet,’ probeerde Roberta. Maar toen ze haar mond opendeed, kon ze de waarheid gewoon niet over haar lippen krijgen: dat alles wat ze bezat daar in een hoekje van de hal lag en dat ze was gekomen – onaangekondigd en ongetwijfeld niet welkom – om te blijven. En een echtgenoot te vinden.
Zonder de hertog en haar gasten nog één blik waardig te keuren, nam de hertogin Roberta mee naar de deur. ‘Komt u alstublieft mee naar mijn zitkamer,’ zei ze. ‘Beaumont, gegroet.’ Ze keek hem niet aan.
Op ijzige toon vroeg hij haar: ‘En het pronkstuk?’
‘Daar hebben we het later wel over.’
‘Ik zie het nut er niet van in om mijn tijd nog verder te verspillen. Er zal nooit een naakte vrouw mijn eettafel sieren. En dat is alles wat ik erover te zeggen heb.’
‘Bah!’ riep de hertogin uit, terwijl ze stil bleef staan en Roberta’s arm losliet. ‘Ze is een kunstwerk.’
‘Ze is een schande,’ pareerde hij.
De hertogin vertoonde geen enkel teken van angst, wat Roberta verbijsterend vond. Als ze zelf tegenover zo’n lang en woedend exemplaar van het mannelijk geslacht had gestaan, zou ze zijn teruggeschrokken.
‘Dit ga je verliezen, Jemma,’ merkte lord Gryffyn opgewekt op. ‘Geloof het of niet, maar je echtgenoot doet goede zaken voor dit land, die niet verpest moeten worden door jouw naakte dames, hoe weelderig ze ook zijn. Hoe denkt u erover?’ vroeg hij Roberta. ‘U bent duidelijk een fatsoenlijke jonge vrouw. Denkt u dat een bal met de koningin van Neptunus liggend op een tafel, slecht zal worden ontvangen?’
Roberta wierp een blik op het pronkstuk. De vrouw was inderdaad poedelnaakt. Roberta vond het intrigerend om te zien hoe sterk het lichaam van de vrouw op de tafel verschilde van dat van haarzelf. De borsten van Neptunus’ koningin waren bijvoorbeeld al minstens drie keer zo groot als die van haarzelf. ‘Ik denk dat de meeste mensen het onhygiënisch zullen vinden,’ zei ze. ‘Ik neem tenminste aan dat dat uw eettafel is? Volgens mij zouden de mensen aarzelen om hier in de toekomst te komen eten.’
Er viel een doodse stilte na haar commentaar en toen barstte de broer van de hertogin in een schaterlach uit. ‘Ze heeft een punt, Jemma.’
De hertog grijnsde en toen zijn trekken zich verzachtten in een glimlach, zag Roberta opeens dat zijn eerst nogal kille gezicht ook charisma kon uitstralen. ‘Ik heb opeens heel veel behoefte om hulp te bieden aan gepensioneerden,’ zei hij zacht. ‘De ene goede daad… enzovoort.’
De hertogin haalde wrang haar schouders op, draaide zich om en riep naar de Française: ‘Caro, schat, ze moet aangekleed worden. Kun je iets passends voor haar verzinnen?’
‘Dat meent u niet!’ riep de Française uit, terwijl ze haar hand naar haar voorhoofd bracht. ‘Een luier misschien?’
‘Zolang die haar van top tot teen bedekt,’ eiste de hertog. De vrouw begon heftig en met veel armgebaren te protesteren.
‘Nu kan ik helemáál wel een kop thee gebruiken,’ mompelde de hertogin, terwijl ze Roberta’s elleboog opnieuw vastpakte. ‘Zullen we naar mijn zitkamer gaan? Het is laf van mij om Beaumont alleen met mijn boze secretaresse achter te laten, maar hij verdient het, vindt u niet? Ik beloof dat ik niet zal mopperen over de luier van de koningin van Neptunus.’ Lord Gryffyn had zich omgedraaid en de stem van de secretaresse escaleerde nu verder in een hysterisch gegil.
‘Misschien is mademoiselle Caro wel in staat om haar ontwerp aan te passen aan de gevoeligheden van de Engelse adel,’ suggereerde Roberta – er vrij zeker van dat de meeste ideeën van de Française de Engelse dames die zij kende, zouden verbijsteren en zelfs vrees aan zouden jagen.
‘En misschien ook niet. Dan laat ze me in de steek en gaat ze terug naar Parijs waar tenminste drie gravinnen vurig hopen dat ze voor hén komt werken. Ik heb het salaris van mademoiselle Caro in de laatste paar jaar al twee keer moeten verdubbelen. Wat natuurlijk een afschuwelijk oppervlakkige bekentenis is in de ogen van iemand die voor zo’n serieuze zaak komt als u.’
‘Tja, nu we het er toch…’
‘Alstublieft, laten we het niet over verdrietige onderwerpen hebben totdat we rustig zitten en een kop thee hebben. Ik zou eigenlijk liever bellen voor rode wijn; ik vind rode wijn altijd zo hartversterkend als er onplezierige onderwerpen moeten worden aangesneden, maar het is helaas nog te vroeg.’
Ze liepen de kleine zitkamer binnen. ‘Ik moet deze kamer echt opnieuw laten inrichten,’ merkte de hertogin op, terwijl ze even stil bleef staan. ‘Ik ben pas een paar dagen terug uit Parijs, anders had ik u echt niet ontvangen in zo’n vreselijke omgeving.’
De kamer had inderdaad iets strengs. De muren waren in een vale mosterdkleur geverfd en er hing een groot schilderij van een glimlachende jonge vrouw die een afgehakt hoofd bij het haar vasthield. ‘Moet u haar zien,’ zei de hertogin. ‘Ze houdt die kop vast met de zwierigheid van een barmeid.’
‘Het moeten Judith en Holofernes zijn,’ zei Roberta. ‘Gezien de omstandigheden ziet ze er nogal vrolijk uit, vindt u niet?’
De hertogin liep naar het schilderij toe. ‘Ik denk eigenlijk dat ze er vrij drónken uitziet. Vindt u niet dat ze nogal tipsy uit haar ogen kijkt?’
‘Ja, ik geloof inderdaad dat Judith Holofernes eerst wat wijn had gebracht,’ zei Roberta. ‘Voordat ze zijn hoofd afhakte. Hoewel ik niets negatiefs over de kunde van de schilder wil zeggen, ziet ze er misschien aangeschoten uit omdat haar ogen niet helemaal recht lijken te staan.’
‘Maar haar gezicht is wel opmerkelijk rood.’
‘Ja, maar dat kan ook door het zware werk komen,’ merkte Roberta op. ‘Ik denk dat iemand wel sterk moet zijn om het hoofd van een ander eraf te kunnen hakken.’
‘Goed punt. En u denkt erg praktisch. Kom zitten, lady Roberta, met uw rug naar het afgehakte hoofd. Ik zal dat schilderij bij de eerste de beste gelegenheid hier weg laten halen. Ik heb de afgelopen acht jaar niet in Londen gewoond, maar ik word nog altijd bevend wakker als ik aan mijn schoonmoeder denk; dit was háár favoriete zitkamer, weet u. Godzijdank zit ze nu in een bejaardentehuis ergens op het platteland.’
Roberta ging zitten. ‘Ik moet u uitleggen wie ik ben…’
‘Ja,’ onderbrak de hertogin haar. ‘U bent de allereerste die ik ontmoet als correcte vrouw van een politicus. Dus u begrijpt dat ik dit graag heel goed wil laten verlopen. Hoeveel geld wilt u?’
‘Het gaat niet om geld,’ zei Roberta. ‘Ziet u, ik ben…’
‘Niet om geld? Mijn god, dan gaat het u om tijd, nietwaar, iets veel waardevollers. U hebt echter niets aan mij, dat weet ik zeker. Niet alleen heb ik last van een aangeboren gebrek aan hulpvaardigheid in praktische zaken, maar daarbij heb ik ook de neiging om mensen om me heen te verzamelen die – hoe zal ik het zeggen – net zo immoreel zijn als ik.’
‘Bent u echt zo immoreel?’ vroeg Roberta, haar scrupules verdwenen vanwege haar nieuwsgierigheid. De hertogin léék niet immoreel. Maar Roberta’s beoordeling van iets dergelijks was waarschijnlijk niet erg betrouwbaar. Ze had tenslotte jarenlang met de maîtresses van haar vader onder één dak gewoond. Vrouwen die er prat op gingen een roekeloze minachting voor de conventionele moraal te hebben.
‘Nogal,’ antwoordde de hertogin met onverbloemde opgewektheid. ‘Absoluut. Tot in de toppen van mijn vingers. Naakte vrouwen op tafels zijn nog maar het begin, dat kan ik u verzekeren. Dus vrees ik dat mijn hulp van geen enkel nut voor u kan zijn.’
‘Om u de waarheid te zeggen denk ik dat juist wél,’ zei Roberta.
De hertogin leek nu nogal gealarmeerd. ‘Nee, echt, dat is echt niet zo. En ik word heel irritant en fel als ik me verveel, en ik bén zo snel verveeld.’
Roberta begon nu echt te genieten van het gesprek. ‘Hoe fel?’
‘Lafhartig fel! Ik heb ooit, tijdens een ontzettend vervelend diner, de gravin van La Motte vreselijk beledigd door ietwat te uitgesproken te zijn over haar afkomst. Ze zou wit van woede hebben gezien, als ze niet veel te veel rouge op haar wangen had gesmeerd.’
Plotseling zwaaide de deur nogal woest open en kwam de secretaresse van de hertogin de kamer binnenstampen. Haar borst ging woedend op en neer, haar haar zat in de war en ze had haar vuisten gebald. Ze deed sterk denken aan een vleesgeworden Judith die alleen wat afgehakte lichaamsdelen miste. Maar het was overduidelijk dat ze, als ze haar zin kreeg, het hoofd van de hertog er met plezier zou afhakken.
‘O, mijn hemel,’ verzuchtte de hertogin bijna onhoorbaar.
‘Ik vertrek onmiddellijk, vanavond nog, onmíddellijk terug naar Frankrijk, waar mijn werk tenminste wordt geapprecieerd! Die echtgenoot van u is een man zonder enig gevoel voor schoonheid. Geen enkel gevoel voor esthetiek. Hij heeft een ziel van modder. Hij baadt in het vuil, die man! Ik heb medelijden met u!’
‘O, Caro,’ zei de hertogin, terwijl ze uit haar stoel opstond. ‘Je vertelt me toch niet dat je me gaat verlaten? Míj? Na alle geweldige feesten die we samen hebben georganiseerd? Denk aan de duivels. Denk aan de koning die je een briefje stuurde na het Kristallen Bos!’
‘Uw echtgenoot begrijpt niet hoe geniaal ik ben,’ siste de woedende Française. ‘Ik kén zijn type. Hij zal me alleen maar dwarszitten, met al zijn bedenkingen en gezeur. Ik laat me niet dwarszitten! Niet inperken! Ik ben geniaal!’
‘Geniale mensen moeten soms onder vreselijke omstandigheden werken,’ merkte Roberta op, terwijl ze op de vrouw af liep. ‘Maar vaak leveren ze juist op dát moment de beste prestaties, maken ze dán hun meest jaloersmakende werk. Denk eens aan Michelangelo die, terwijl hij op zijn rug lag, het plafond van de Sixtijnse Kapel schilderde.’
De Française wierp haar een woedende blik toe. ‘Michelangelo was maar een belachelijke Italiaan! Ik ben Française! Ik kan me niet laten weerhouden door de bekrompen mening van een onbetekenende bureaucraat!’
Roberta hoorde een zacht gegrinnik achter haar van de echtgenote van de haarklovende bureaucraat.
‘Maar om een echte uitdaging niet aan te gaan…’ Roberta schudde haar hoofd, ‘dat lijkt me niets voor een Française.’ Ze besloot dat het misschien beter zou lukken die woedende Franse feeks te kalmeren als ze haar in haar eigen taal aansprak en dus ging ze over in het Frans – haar gouvernante, die er altijd op had gestáán dat ze de taal leerde, in stilte bedankend. ‘Excusez-nous, c’est bien pour ça que Leonardo da Vinci a choisi de vivre en France. Nous étions, encore, des barbares.’
‘Ze heeft gelijk,’ zei de hertogin sussend. ‘Het is maar goed dat Leonardo da Vinci Frankrijk koos om te gaan wonen, wij waren inderdaad nog vreselijke barbaren toen. En ik weet zeker dat het kunstwerk, lady Neptune, niet zomaar verloren is, maar dat jij er, zelfs met deze tegenslag, nog iets geweldigs van kunt maken!’
‘Ik zou willen suggereren,’ zei Roberta, ‘dat u niet uitgaat van Neptunus en de koningin van de zee – zo saai en voor de hand liggend – maar eerder van beroemde mythologische figuren. Die trouwens allemaal kleren droegen. Als ík een enorme schelp zie, denk ik dan aan Neptunus? Nee!’
‘Ja, ja, ik weet het al,’ zei de secretaresse met een minachtend krullen van haar lippen. ‘U denkt aan Venus. Maar ik heb genoeg van die vervelende Venus en haar schelp.’
‘Nee, ik denk aan Helena van Troje, de mooiste vrouw die ooit heeft bestaan!’
‘En wanneer was het precies dat Helena iets met een zeeschelp te maken had?’
‘Het is geen zeeschelp, het is een éí,’ legde Roberta uit. ‘Dat wit geschilderd kan worden. Dat enorme ei breekt open om de vrouw die de Trojaanse oorlog begon te onthullen. Die dan natuurlijk een klassiek Grieks gewaad draagt.’
‘Aha,’ zei Caro, terwijl ze haar ogen tot spleetjes kneep. ‘Misschien…’
‘Geweldig!’ riep de hertogin uit. ‘Geweldig! Het lijkt me prachtig en ik weet zeker dat Beaumont dat ook zal vinden!’
‘Maar mijn staart!’ zei Caro. ‘Die prachtige, mechanisch uitklappende staart! Het heeft me twee dagen gekost dat briljante idee uit te werken!’
‘O, maak je geen zorgen. We kunnen die briljante pauwenstaart van je een andere keer gebruiken,’ beloofde de hertogin. Ze leidde de Française de zitkamer uit en keerde even later terug met een enorme glimlach op haar gezicht. Roberta moest even met haar ogen knipperen. De charismatische uitstraling van de hertogin was gewoonweg onrustbarend. ‘Uw bejaarden, lady Roberta, zijn net tot een speciaal project verheven.’
‘Om u de waarheid te zeggen: ik héb helemaal geen bejaarden,’ bekende Roberta, terwijl ze weer in haar stoel ging zitten. ‘Ik vrees dat de hertog me heeft aangezien voor iemand die veel liefdadiger is dan ik.’
‘Wat ongewoon. Beaumont heeft eens een keer iets mís. Ik heb het gevoel alsof er zo een hallelujakoor op de achtergrond gaat losbarsten.’
‘Ik heb alleen mezelf maar,’ vervolgde Roberta. ‘En mijn bagage.’
‘Je bagage?’ vroeg de hertogin die er enigszins verward uitzag.
‘Ik ben een nicht van u. Een verre nicht, dat wel. In ieder geval leek mijn moeder op u. Ik hoopte dat u me misschien in de ton zou willen introduceren,’ zei Roberta in één adem. Ze sprak veel te direct en gedroeg zich ongepast. Nu zou ze wel op straat worden gegooid, zoals Mrs. Grope al had voorspeld. Roberta wrong nerveus haar handen.
‘Ik heb een brief van mijn vader,’ voegde ze eraan toe. ‘Uw vader en de mijne waren erg op elkaar gesteld in hun jeugd.’
De gezichtsuitdrukking van de hertogin leek niet erg afkeurend. ‘Werkelijk? Ik zou eerder hebben gedacht dat mijn vader helemáál geen vrienden had vanwege een paar onbeduidende herinneringetjes die ik aan hem heb. Het is hartversterkend om te bedenken dat hij ooit een klein jongetje is geweest,’ zei ze. ‘Maar wat zit ik nou te bazelen? U komt hier logeren! Geweldig!’
Roberta’s hart maakte een sprongetje. ‘Echt?’
De hertogin glimlachte. ‘Natuurlijk! Ik heb nooit een zusje gehad en er altijd eentje willen hebben. Maakt u zich geen zorgen, binnen twee weken ken ik iedereen in deze achterlijke stad en dan zullen we een uitstekend huwelijk voor u regelen. Ik hoop niet dat u het me kwalijk neemt dat ik het vraag, maar bent u familie van mijn vaders of van mijn moeders kant?’
‘Van uw moeders kant,’ zei Roberta, een beetje duizelig van opluchting. ‘Ik ben bang dat het nogal een verre verwantschap is. Mijn moeder was het tweede kind van een neef van uw oudtante. Haar meisjesnaam was Cressida Enright. Ze kwam nauwelijks hier in Londen, omdat ze op haar zestiende al trouwde. Ze is gestorven toen ik nog klein was.’
‘Wacht even!’
Roberta wachtte – ze wist precies wat er nu ging komen.
‘De Mallotige Markies,’ riep de hertogin uit. ‘Toch niet uw vader? De dichter?’
Roberta knikte onwillig.
‘Mijn hemel, ik neem aan dat ik wíst dat hij een dochter had. Hoe oud bent u?’
‘Eenentwintig.’
‘Ik ben achtentwintig. U bent nog een baby bij mij vergeleken. Maar u zult straks toch wel iets erven? Is de Malle Markies niet…’ Ze onderbrak zichzelf. ‘Sorry, uw vader is de markies van Wharton en?’
‘Wharton en Malmesbury,’ zei Roberta. ‘Het geeft niet, hoor. Niemand herinnert zich nog hoe hij eigenlijk heet. En ik heb inderdaad een bruidsschat, maar hoe moet ik getrouwd raken als ik begraven zit op het platteland? Mijn vader weigerde de laatste jaren zelfs om naar Bath te reizen.’
‘En had u geen buren met wie er iets geregeld kon worden?’
‘Nee, die hebben we niet veel. Mijn vader heeft het landgoed dat ten noorden van het onze ligt er een paar jaar geleden bijgekocht en ik vrees dat hij de mensen die in buurt wonen van zich heeft vervreemd.’
‘Door ze gedichten toe te sturen?’ vroeg de hertogin en ze onderbrak zichzelf. ‘Dat moet u me allemaal maar eens een andere keer op uw gemak vertellen. Ik moet niet proberen in de eerste vijf minuten na onze kennismaking al alles over u te weten te komen. Ik lijk wel een oude roddeltante! In ieder geval hebt u een goede beslissing genomen. U wordt mijn protegee. In Parijs hebben alle dames er een; op die manier dwingt men zichzelf niet thuis te blijven zitten.’
‘Ik kan me niet voorstellen dat u iemand bent die lusteloos thuis blijft zitten,’ zei Roberta een beetje verlegen.
De hertogin keek haar met twinkelende ogen aan. ‘Misschien niet lusteloos, of in mijn eentje, maar het komt toch echt wel voor dat ik mezelf erop betrap dat ik het liefste een luie avond in huis zou doorbrengen. Aan de andere kant is dat natuurlijk het begin van de ondergang voor een vrouw. Men moet zich iedere avond uitgebreid kleden, anders verandert men binnen de kortste keren in een slons.’
Roberta knikte. Zijzelf had bijna nooit een moment in haar leven gehad waarvoor het noodzakelijk was zich te kleden en ze vond het vooruitzicht van een avond thuis alleen maar doodsaai.
‘U had niet op een beter moment kunnen komen. Ik neem aan dat u hebt gehoord dat Beaumont afgelopen herfst is flauwgevallen in het Hogerhuis? Natuurlijk hoop ik dat het niets méér is geweest dan een nerveuze toeval, maar…’ Haar stem stierf weg en Roberta vond dat ze er opeens werkelijk nogal ontdaan uitzag, wat haar verbaasde, gezien de bijtende toon waarop de hertog en de hertogin met elkaar omgingen.
‘Het was mijn plicht om terug te keren naar Engeland.’
Roberta knikte. Haar vader was in een bulderende lach uitgebarsten als reactie op het bericht dat de hertog van Beaumont midden in een rede tot het Hogerhuis was flauwgevallen. Vervolgens had hij opgemerkt dat de man wel stomdronken zou zijn geweest, maar nu Roberta de hertog had ontmoet, betwijfelde ze die diagnose ten zeerste.
‘Ik moet een erfgenaam baren en alles wat daarbij hoort,’ merkte de hertogin op een toon op alsof ze het over het weer had. ‘Heel onplezierig, maar het moet gebeuren en het is duidelijk dat ík de enige ben die ervoor kan zorgen.’
‘O!’ zei Roberta.
‘Ik begrijp dat u zich afvraagt hoe we het bedgedeelte daarvan gaan regelen.’
Roberta moest een nerveus gegiechel onderdrukken. Een gesprek met de hertogin was niet te vergelijken met ook maar enige conversatie die ze ooit had gevoerd. ‘Ik…’ begon ze.
‘Ik kan u verzekeren dat ik uw bezorgdheid daarover deel. Het is gewoon niet vóór te stellen, werkelijk niet. Beaumont en ik wisselen zelden een woord dat als vriendelijk kan worden bestempeld. Maar ja, een vrouw heeft haar plichten, enzovoort. Schaakt u trouwens?’
Die vraag kwam volkomen onverwacht. ‘Nee, ik ben bang dat ik dat nooit heb geleerd. Mijn vader speelt geen schaak en mijn gouvernante had een zeer strenge visie wat fatsoenlijkheid voor een vrouw betreft.’
De hertogin maakte een wegwuivend gebaar met haar hand. ‘Borduurgarens uitzoeken en zich kapot vervelen, zeker. Als ze het geluk heeft de dagen niet te hoeven doorbrengen met het wassen van de onderbroeken van haar echtgenoot.’ Jemma lachte.
Roberta kon er niets aan doen, ze moest met haar meelachen. Als Jemma lachte, kon je gewoon niet anders.
‘Het enige wat een probleem zou kunnen zijn wanneer u hier komt wonen,’ vervolgde de hertogin, ‘heeft te maken met uw principes.’
‘Mijn principes?’ vroeg Roberta. De hertogin keek haar verwachtingsvol aan.
‘Normen en waarden en dat soort dingen.’
‘Nou, die heb ik wel,’ begon Roberta voorzichtig. En ze voegde eraan toe: ‘Geloof ik.’ In werkelijkheid had ze weinig voorbeelden gehad van fatsoenlijke normen en waarden; haar vader had nu eenmaal een voorkeur voor levendig gezelschap.
‘Nou, ik heb er maar weinig,’ zei de hertogin met een scheve grijns naar Roberta. ‘Maar ik moet u waarschuwen: ik kan er gewoonweg niet tegen als u me daar uw afkeuring constant over laat blijken. Ik kan nu eenmaal niet tegen kritiek, dan begin ik meteen te ruziën. Een van mijn vele fouten is dat ik gewoon niet in staat ben om te accepteren dat ik het mis heb. Begrijpt u nu hoe vervelend ik ben om mee te leven?’
Roberta lachte. ‘Het kan me echt niet tegenvallen, tenzij u opeens verandert in een Mrs. Grope, in het gezelschap van wie ik de afgelopen twee jaar heb moeten doorbrengen. En om u de waarheid te zeggen, Uwe Hoogheid, geloof ik niet dat ik ooit iets van u afkeurenswaardig zal vinden.’
‘O, u bedenkt vast wel iets. Maar we kunnen elkaar beter tutoyeren, vindt u niet? Mijn naam is Jemma, een afkorting van Jemima. Mag ik u Roberta noemen?’
‘Dat zou me plezier doen!’
‘Nou, Roberta, ik zal je gewoon al mijn fouten opsommen, oké? Maar laat ik je eerst vertellen dat ik, mocht je het niet meer uithouden bij mij, genoeg familieleden heb die je zouden kunnen introduceren in de ton, plus alle daarbij behorende plechtigheden en ceremonies. Eigenlijk is het misschien beter als je meteen naar iemand anders toe gaat. Ik ben er niet zo zeker van of het wel goed is voor jonge, ongetrouwde meisjes, om in een huis te logeren waar pronkstukken zoals Caro die bedenkt, de tafels sieren.’
‘Tja, misschien niet als ze spiernaakt zijn,’ moest Roberta toegeven. ‘Maar het heeft ook een bepaalde opvoedende waarde, zoals je broer al opmerkte.’
Jemma barstte in een vrolijke schaterlach uit. ‘Ja, wie had anders ooit geweten hoeveel gouden verf er nodig is om maar één borst te bedekken?’
‘Precies!’
‘En ik heb net bedacht dat je Caro precies zo uitstekend wist aan te pakken als je mij wist af te leiden van mijn irritatie over de eisen van mijn echtgenoot. Ik neem aan dat je gewend bent om met mensen met een artistiek temperament om te gaan?’
‘Het leven met mijn vader was…’
Jemma onderbrak haar heel vriendelijk. ‘Ik kan het me voorstellen,’ zei ze. ‘In Frankrijk was ik vaak niet op de hoogte van de allerlaatste roddels uit Engeland, maar de escapades van je vader wisten altijd wel tot me door te dringen.’ Ze glimlachte zo vrolijk en absoluut niet bekritiserend dat Roberta als vanzelf teruglachte. ‘Zeg eens, was je geschokt toen je mijn pronkstuk zag?’
‘Totaal niet,’ verzekerde Roberta haar. En ze voegde er, niet in staat om de verleiding te weerstaan, aan toe: ‘Maar misschien zal ik dat wél zijn, wanneer je al je fouten gaat opnoemen.’
‘Tja, ik weet gewoon niet waar ik moet beginnen.’
Roberta keek haar met opgetrokken wenkbrauwen aan.
‘Nou, eens kijken. Ten eerste: ik ben een hertogin.’