Jip kan rijmen
Jip, zegt moeder, Sinterklaas heeft kadootjes
gebracht.
O, laat eens zien, zegt Jip.
Nee, zegt moeder. Vanavond. Vanavond mag je lang opblijven. En dan gaan we alle kadootjes uitpakken. En je moet vragen of Janneke ook hier komt.
Hè ja, zegt Jip.
En voor Janneke heeft Sinterklaas ook kado-tjes gebracht, zegt moeder.
Waarom heeft Sinterklaas die dan hier gebracht? vraagt Jip.
Dat weet ik niet, zegt moeder.
Wat dom, hè, zegt Jip. Ze woont toch hiernaast?
Er is ook een hart bij voor Janneke, zegt moeder. Een hart van borstplaat. Dat is nog niet eens ingepakt. Wil jij dat inpakken, Jip?
Dat wil Jip wel.
Er is ook nog geen versje bij, zegt moeder. Kun jij een versje maken, Jip? Bij dat hart?
Ja, zegt Jip. En hij gaat heel hard denken. Weet je ’t al? vraagt moeder.
Ja, zegt Jip. Ik weet het al. Zal ik het eens opzeggen?
Goed, zeg het maar op.
En Jip zegt het vers op:
Hier heb je een hart en Piet is zwart.
Dat is heel knap, zegt moeder. Je kan mooi rijmen, Jip. Je wordt nog eens een dichter.
Wat is een dichter? vraagt Jip.
Iemand die rijmen kan, zegt moeder.
En dan is het avond. En Janneke komt. En ze heeft een boel pakjes meegebracht. Want Sint heeft bij haar pakjes gebracht voor Jip.
Huh, zegt Jip. Sinterklaas weet niet eens waar wij wonen. Hij brengt de kadootjes voor Janneke bij ons. En hij brengt alles voor ons bij Janneke.
Hij ziet jullie ook altijd samen, zegt moeder. Jip krijgt een kruiwagen. En een bel voor zijn step. En een tankauto. En een brandweerauto. En Janneke krijgt een doos voor matjes vlechten. En een poppenkeuken. En een prentenboek.
En dan pakt ze het hart uit. En moeder leest het vers voor:
Hier heb je een hart en Piet is zwart.
Daar moet Janneke erg om lachen. Ze moet zo lachen dat ze boven op het hart gaat zitten.
Hee, roept Jip. Nou is het kapot.
Het is in duizend stukken. Maar al is het kapot het is toch lekker.