De trein van Jip

 

Oom Jaap is er. En hij heeft iets meegebracht. Iets moois.

Voor Jip. Kijk, zegt oom Jaap. Een sein. Voor je trein. En een tunnel. Ook voor je trein.

O, zegt Jip. En hij kijkt helemaal niet blij.

Vind je het niet fijn? vraagt oom Jaap.

Ja, zegt Jip. Maar hij kijkt nóg niet blij.

Moeder zegt: Weet je, oom Jaap, de trein is kapot.

Is de trein kapot?

Ja, zegt moeder. Jip is een heel slordig jongetje. Hij gooit met zijn speelgoed.

Gooi jij met je speelgoed, Jip?

Jip zwijgt. Hij krijgt een kleur.

En nu is de locomotief stuk, zegt moeder. Laat hem eens aan oom Jaap zien, Jip.

Jip haalt de locomotief. En oom Jaap kijkt ernaar.

Ja, zegt hij. Die is kapot.

Maar misschien kan ik hem maken. Geef maar eens een schroevedraaier. Een kleintje.

Jip haalt de schroevedraaicr.

En oom Jaap gaat aan het werk. Hij is heel lang bezig.

En dan zegt hij: Ik geloof dat de trein nu wel weer rijden kan. Leg de rails maar neer.

Jip legt al de rails netjes aan elkaar. En hij zoekt de wagens op.

Janneke komt binnen. Is de trein weer heel? vraagt ze.

Laten we het hopen, zegt oom Jaap. We zullen het proberen.

En jawel, hoor. Daar rijdt de trein weer.

Hij stopt bij het sein. En als het sein op veilig staat dan mag de trein weer verder.

Jip lacht en gilt van plezier.

En Janneke zit heel stil te kijken. Die vindt het ook leuk.

Nu door de tunnel. Ja hoor, de hele lange trein rijdt door de tunnel.

Janneke mag conducteur zijn. En Jip is de chef.

Nee Siepie, zegt Jip tegen de poes. Jij mag niet in de tunnel. Die is voor de trein. En niet voor poezen.

Dan gaan ze eten. Oom Jaap blijft ook eten.

En Janneke ook. Dat is gezellig. En ze eten frambozenvla toe.

En als ze klaar zijn, wil Jip direct weer met de trein gaan spelen. En o, o, de tunnel is er niet meer. Waar is de tunnel?

En dan zien ze Siepie. Ze loopt door de kamer. Met de tunnel op haar rug. Ze was er toch door gekropen. Maar de tunnel was op haar rug blijven hangen.

Wat een gek gezicht! Die malle Siep!