Pauw
Jip en Janneke moeten naar de boer. Ze gaan eitjes halen in een mandje.
Wat is dat? roept Jip. Kijk daar eens.
Een kalkoen! gilt Janneke.
Nee, twee! Twee kalkoenen. Twee dikke kalkoenen komen op hen af.
Ze maken hele gekke geluiden. Wokke wok-ke, zeggen ze.
Ga opzij, roept Jip. Jullie lopen ons in de weg.
Maar het kan de kalkoenen niets schelen.
Daar komt de boerin.
Ha, zijn jullie daar, zegt ze. Hoeveel eitjes moeten het zijn?
Tien, zegt Janneke. Verse.
Je krijgt hele verse eitjes, zegt de boerin. En willen jullie de kalfjes zien?
Jip en Janneke gaan mee kijken. Naar de kalfjes. Ze zijn erg lief.
En kijk, daar is de pauw, zegt de boerin.
Ze hebben nog nooit een pauw gezien. Hij heeft een lange staart, die sleept over de grond. Hij ritselt met de staart. En dan ineens geeft hij een gil.
Waarom gilt hij zo lelijk? zegt Jip.
Kijk eens, kijk eens, zegt Janneke.
De pauw zet zijn staart op. Wat prachtig. Hij staat heel stil. En hij kijkt heel trots. Met zijn grote staart van veren om zich heen. En een kroontje op zijn kop.
Jip en Janneke blijven een hele tijd naar de pauw kijken. Ze vinden hem zó mooi.
En dan doet de pauw zijn staart weer naar beneden. Poppetje gezien, kastje dicht, zegt de boerin. Gaan jullie nu maar. Met de eitjes.
jip en Janneke gaan weer naar huis. En ze horen nog even de pauw schreeuwen. Heel lelijk.
Ik wil een pauw, zegt Jip tegen zijn moeder. Ik wil ook zo’n pauw.
Wel ja, zegt moeder. Een pauw. Wat heb je daar nou aan?
Hij heeft zo’n mooie staart, zegt Jip.
Maar hij schreeuwt erg naar, zegt Janneke. Ik wil geen pauw.
We zullen een pauw zoeken, die kan zingen, zegt vader. Als we die vinden, dan kopen we hem.
Morgen gaan we weer naar de boerderij, zegt Janneke. Er zijn zoveel leuke dieren daar.