Legpuzzel
Wat doe jij daar? vraagt Janneke.
Ik heb een legpuzzel, zegt Jip. Kijk eens! Van oma gekregen.
Janneke komt erbij zitten.
Kijk, zegt Jip. Het is een plaatje van Roodkapje.
En het zijn allemaal stukjes. En die stukjes moet je in elkaar passen. En als ze allemaal passen, dan is het af. Dan zie je Roodkapje en de wolf.
Jip pakt een rood stukje op. Dat is een stukje van de muts van Roodkapje, zegt hij.
En dit, zegt Janneke, dit is een bruin stukje. Dat is zeker een stuk wolf.
Het is erg moeilijk. Want er zijn ook nog stuk-jes gras. En stukjes lucht.
Jip en Janneke werken heel hard.
Wat zijn jullie zoet, zegt moeder. Maar ze horen niet eens wat moeder zegt.
Wat is dit nu toch? vraagt Janneke. Een zwart met wit stukje?
Dat is het schoentje van Roodkapje, zegt Jip. Kijk maar, het past bij haar beentje.
En dan zijn er nog maar drie stukjes. En die zijn erg makkelijk. Dan is het klaar. En al die stukjes bij elkaar zijn nu Roodkapje met de wolf.
Mooi hè? zegt Jip.
Erg mooi, zegt Janneke. Ik wil ook een legpuzzel. En ze gaat naar haar eigen moeder. Moeder, mag ik ook een legpuzzel? vraagt ze.
Als je een hele week je speelgoed netjes opruimt, zegt moeder, dan krijg jij ook een legpuzzel.
Een hele week is wel lang. Want Janneke is zo slordig. Maar ze houdt het toch vol. Ze ruimt iedere dag tweemaal haar speelgoed op. En dan mag ze met Jip samen een legpuzzel kopen.
Deze, zegt Janneke. Die wil ik hebben.
Van Sneeuwwitje en de zeven dwergen. En ze gaan trots naar huis met de nieuwe legpuzzel.
Sneeuwwitje is nog moeilijker dan Roodkapje, zegt Jip.
Ja, zegt Janneke. Maar als we erg ons best doen, dan lukt het wel.
En ze spelen de hele dag met de legpuzzel.