De stoute wind
Jip en Janneke hebben plaatjes. En die mogen ze uitknippen.
En dan mogen ze de plaatjes opplakken. In een ander groot boek.
Ze hebben het dus erg druk.
Kijk, zegt Jip. Een paard.
Kijk, zegt Janneke. Een koe. En Jip knipt het paard uit. En Janneke knipt de koe uit.
Fffft... zegt Jip. Ik heb het zo warm. Ik doe mijn trui uit.
Dat mag niet, zegt Janneke.
Dan doe ik het raam open, zegt Jip.
Goed, zegt Janneke. En ze doen het raam open.
Maar o wee. Het waait zo. Het waait zo hard.
En de wind komt naar binnen. En de wind neemt de plaatjes. Alle plaatjes van de tafel.
Ffffft... zegt de wind. Net zoals Jip dat zei, zoeven. Ffffffffft. En hij blaast. En alle plaatjes waaien het raam uit.
Pak ze dan! schreeuwt Jip.
Pak ze dan! schreeuwt Janneke.
Maar ze kunnen de plaatjes niet meer pakken.
Ze dwarrelen uit het raam, ze vliegen over de straat. Het paard en de koe en het poppetje... alle plaatjes die ze hebben uitgeknipt zijn weg.
Kom, zegt Jip. Ik ga ze halen.
En hij trekt Janneke mee. De voordeur uit.
Ze gaan zoeken naar de plaatjes. En ze vinden er drie. En dan komt moeder op de stoep. En ze zegt: Wat is dat nou? Zonder jas de straat op? Dat mag volstrekt niet. Kom gauw binnen.
En Jip en Janneke gaan treurig naar binnen.
Die stoute wind, zegt Jip.
Die nare wind, zegt Janneke.
Ik zal hem slaan! roept Jip.
Maar hoe kun je nou de wind slaan?