Een mol
Kijk eens, roept Jip. Wat een gekke berg in de tuin.
Ik weet wat dat is, zegt Janneke. Dat is een molshoop.
Heeft de mol een hoopje gedaan?
Nee, zegt Janneke. Ze moet erg lachen. Nee, hij graaft, en dan maakt hij dit bergje. Hè, moeder?
Ja, zegt Jannekes moeder. De mollen zitten onder de grond. Ze maken hele lange gangen. En dan maken ze die bergjes.
Wat naar om altijd onder de grond te zitten, zegt Jip.
Ja, zegt Janneke. Altijd in het donker. Hu!
Maar de mol vindt het niet erg, zegt Jannekes moeder. De mol kan toch niet zo erg veel zien. Hij is bijna blind. Maar kom nu binnen. Het is al erg laat. Het is al acht uur. En jullie moeten naar bed. O, o, wat is het al laat.
Maar de zon schijnt nog, zegt Jip. En iedereen is nog op.
Nee, de kindertjes zijn al naar bed. Allemaal.
En de mollen ook? vraagt Jip.
De mollen ook. Onder de grond.
En dan gaan ze naar bed. Jip in zijn eigen huis, in zijn eigen bed.
En Janneke ook in haar eigen huis, in haar eigen bed. En Jip kan niet slapen. Want het is zo licht. En de zon schijnt nog buiten. En de vogeltjes zingen nog. En hij hoort vader nog in de tuin.
Ik wil water! roept Jip.
En moeder komt nog bij hem met een beetje water. Nu zoet gaan slapen, Jip. Ik zal je toedekken. Zo.
En Jip slaapt. Maar hij droomt. Hij droomt dat hij onder de grond zit. In een mollegang. Het is zo donker. En daar komt de mol aan.
Ik wil eruit, zegt Jip, tegen de mol.
Maar je bent zelf ook een mol, zie je dat dan niet, zegt de mol.
Jip kijkt naar zijn armpjes. En naar zijn beentjes. O, hij is zwart.
En hij heeft ook bont, net als de mol. Hij voelt aan zijn gezicht. En hij voelt dat hij een snuit heeft. Hij is een mol.
Help, help, roept Jip. Ik hen geen mol! Ik wil geen mol zijn.
En dan zegt zijn moeder. Jip toch! Wat is er?
Jip kijkt op. Hij is in zijn bed. En moeder zit naast hem. Het is nu heel donker buiten. En het licht brandt in de kamer.
Ik was ineens een mol, zegt Jip.
Een mol? Malle jongen. Droomde je dat?
Ja, zegt Jip. En ik zat onder de grond.
Je was zeker veel te zwaar toegedekt, zegt moeder. Ik zal een dekentje van je afnemen. Ga nu maar weer slapen.
Maar het kleine lichtje moet aan, zegt Jip.
Goed, zegt moeder. Het kleine lichtje blijft aan.
De volgende morgen komt Janneke. En ze zegt: Ik heb heel eng gedroomd. Ik heb gedroomd dat ik een mol was.
O, zegt Jip. Dat heb ik ook gedroomd.
Nou zie je eens, zegt moeder. Jullie dromen precies hetzelfde.