Eendje
Kijk eens, roept Jip. De kleine poes heeft iets! Ze speelt met iets. Wat is dat?
Jip en Janneke rennen door de tuin. Daar is de kleine poes.
Ze heet Vlekkie. En ze heeft iets gevangen. Het is geel.
Een vogeltje, gilt Janneke.
Ja, zegt Jip. Een kanarie! Stoute Vlek! Laat los, stoute Vlek!
Vlekkie schrikt heel erg. Want Jip en Janneke schreeuwen zo hard. En daar is ze bang voor. En ze laat het ding los.
Och, zegt Jip, het is een eendje.
Een jong eendje... zegt Janneke. En het is niet dood.
Ze pakken het kleine eendje op. Het is helemaal niet dood.
Het is springlevend.
De poes heeft het niet gebeten, zegt Jip.
Nee, zegt Janneke, we waren nog net op tijd.
Ze pakken het kleine eendje voorzichtig op.
Wat een schatje, zegt Janneke. Niet knijpen Jip.
Wat hebben jullie daar nou? vraagt moeder.
Een eendje! Een jong eendje! De kleine poes had het.
Ach, wat een liefje, zegt moeder. Is het gewond?
Nee, het heeft niets. Helemaal niets. Het is alleen erg bang.
Ja, het kleine eendje is erg bang. Het doet zijn bekje open en weer dicht. Maar het kwaakt niet. Het blaast een beetje. En de oogjes kijken zo bang.
Geen wonder dat hij bang is, zegt moeder. Het stoute eendje is weggelopen uit de sloot. Weggelopen van zijn moeder. En toen is hij verdwaald. Dat gaat zo met stoute eendjes. En toen kwam hij in de tuin terecht. En ineens kwam daar onze poes. En het eendje werd gevangen door een monster, want hij vindt onze kleine poes natuurlijk een monster.
En nu is hij bij de mensen. Daar schrikt hij ook weer van.
Maar wij zijn toch lief voor hem, zegt Jip.
Ja, wij moeten heel lief voor hem zijn. Wij zullen hem een teiltje water geven, waar hij in en uit kan.
En moeder brengt het eendje in de bijkeuken. Daar zit het op een matje. En als hij wil kan hij in het water.
Maar hij wil niet. Hij wil ook niets eten. Geen brood en geen gras. En hij lust ook geen chocola, zegt Jip.
Waar zou het beest vandaan komen, zegt moeder. Weet je wat Jip. Jullie moeten het naar boer Jansen brengen. Die heeft een moeder eend met jonge eendjes. Daar kan dit beest best bij.
Hè, mogen we het houden? vraagt Jip.
Hè ja, zegt Janneke.
Nee, zegt moeder. We houden het niet. Het arme dier moet een moeder hebben. Anders wordt hij ziek. Breng hem maar weg.
Jip en Janneke brengen het eendje heel voorzichtig weg. Naar de boerderij.
Is dit een eendje van u? vraagt Janneke aan de boer.
Ik weet het niet, zegt de boer. Ik heb de eendjes niet geteld. Maar zet het er maar bij. Kijk, daar zitten de eenden in de sloot.
Jip en Janneke gaan naar de sloot. De moeder eend glijdt juist het water in. En achter haar gaan vijf kleine eendjes.
Jij er ook gauw bij... fluistert Jip. En hij laat het verdwaalde eendje in de sloot. Het zwemt meteen achter de grote eend aan.
Kijk, die kleine pootjes gaan. Heel hard.
Jip en Janneke staan te kijken. Daar gaat de moeder eend. Met zes jonkies.
Nou heeft het eendje weer een moeder, zegt Jip.
Misschien is het echt zijn eigen moeder, zegt Janneke.
En de moeder eend roept Kwaak kwaak kwaak. Dat betekent: Heb ik geen leuke kinderen? En zo veel! Maar ze heeft niet eens gezien dat er een eendje bij kwam. Die domme moeder eend.