20

De hele rest van de dag bleef het hozen, het soort dichte, eindeloze regen waardoor je tot op de draad doorweekt raakt als je alleen al die paar meter naar je auto rent. Nu en dan vorkte de bliksem boven de donkere heuvels, en in de verte hoorden we het gerommel van de donder. We lieten de sporenrecherche aan het werk om de gegevens verder op te nemen, en we namen Hunt, Mark, Damien, en voor de zekerheid ook een diep gekwetste Sean (‘ik dacht dat we hier sámen aan werkten!’) mee naar het bureau. We vonden voor elk van hen een verhoorkamer en begonnen hun alibi’s nogmaals door te nemen.

Sean was eenvoudig uit te sluiten. Hij woonde samen met drie andere jongens in een flat in Rathmines, en alle drie herinnerden zich in meer of minder detail de nacht waarin Katy was gestorven: een van de jongens was jarig geweest en ze hadden een feest gehouden, waarbij Sean tot vier uur in de ochtend als dj had gefungeerd, waarna hij had overgegeven op de laarzen van iemands vriendin en op de bank in slaap was gevallen. Minstens dertig getuigen konden bevestigen waar hij was geweest en wat voor muziek hij draaide.

De drie anderen waren minder eenvoudig. Hunts alibi was zijn vrouw, dat van Mark was Mel; Damien woonde in Rathfarnham met zijn moeder, die weduwe was. Zij was vroeg naar bed gegaan, maar wist zeker dat hij niet uit huis gegaan kon zijn zonder dat zij daar wakker van geworden was. Dat is het soort alibi waar we bij de recherche een bloedhekel aan hebben, het magere, stompzinnige soort dat een onderzoek kan breken. Ik kan je van wel tien gevallen vertellen waarbij we precies wisten wie het gedaan had, hoe en waar en wanneer, zonder dat we daar ook maar iets aan konden doen omdat de mama van de gozer zweert dat hij gezellig op de bank naar de Late Late Show zat te kijken.

‘Mooi,’ zei O’Kelly in de projectkamer nadat we Seans verklaring hadden opgenomen en hem naar huis hadden gestuurd. (Sean had me mijn verraad vergeven en gaf me ten afscheid een high five; hij wilde weten of hij zijn verhaal aan de pers kon verkopen, maar ik zei dat ik tot aan zijn dertigste verjaardag hoogstpersoonlijk iedere nacht zijn flat zou uitkammen op zoek naar drugs als hij het lef had.) ‘Nu de andere twee nog. Wie wil er wedden, jongens? Wie zal het worden?’ O’Kelly’s humeur was aanzienlijk opgeknapt nu hij wist dat we een verdachte in een van de verhoorkamers hadden zitten, ook al wisten we nog niet in welke.

‘Damien,’ zei Cassie. ‘Past helemaal bij de modus operandi.’

‘Mark heeft toegegeven dat hij ter plekke was,’ zei ik. ‘En hij is de enige met iets van een motief.’

‘Voor zover wij weten.’ Ik wist wat ze bedoelde, althans ik dacht dat ik dat wist, maar ik had geen zin om de huurmoordenaartheorie uit te spreken, niet waar O’Kelly en Sam bij waren. ‘En ik zie het hem niet doen.’

‘Weet ik. Ik wel.’

Cassie rolde met haar ogen, wat ik eerlijk gezegd een soort geruststelling vond: ergens had ik verwacht dat ze ineen zou krimpen.

‘O’Neill?’ vroeg O’Kelly.

‘Damien,’ zei Sam. ‘Ik heb ze allemaal een kop thee gebracht en hij is de enige die hem met zijn linkerhand aanpakte.’

Na een verbijsterde seconde barstten Cassie en ik in lachen uit. Het was een privégrapje – ik was die linkshandige theorie helemaal vergeten – maar we stonden allebei strak als een veer en we waren lichtelijk hyper, dus we konden niet meer ophouden. Sam stond grijnzend te schokschouderen, blij met onze reactie. ‘Ik snap niet wat hier te lachen valt,’ zei O’Kelly bars, maar ook zijn mondhoeken trilden. ‘Dat hadden jullie zelf kunnen zien. Al dat gekavel over modus operandi...’ Ik lachte te hard, mijn hele gezicht werd rood en de tranen rolden uit mijn ogen. Ik beet op mijn lip om op te houden.

‘O, god,’ zei Cassie, en ze haalde diep adem. ‘Sam, wat zouden we zonder jou moeten?’

‘Nou, genoeg gelachen alweer,’ zei O’Kelly. ‘Jullie tweeën nemen Damien Donnelly. O’Neill, haal Sweeney erbij en probeer het nog eens met Hanly, dan zoek ik een stel mannen om met Hunt en de alibigetuigen te gaan praten. En, Ryan, Maddox, O’Neill – we hebben een bekentenis nodig. Ga dit nu niet zitten verkloten. Ándele.’ Met een oorverdovende krijs schoof hij zijn stoel achteruit en vertrok.

‘Ándele?’ zei Cassie. Zo te zien zat ze verdacht dicht bij een nieuwe aanval van de slappe lach.

‘Mooi werk, jongens,’ zei Sam. Hij stak naar elk van ons een hand uit; zijn greep was sterk en warm en solide. ‘Succes.’

‘Als Andrews een van hen heeft ingehuurd,’ zei ik, toen Sam op zoek was gegaan naar Sweeney en Cassie en ik alleen in de projectkamer zaten, ‘wordt dit de puinhoop van de eeuw.’

Cassie trok neutraal één wenkbrauw op. Ze dronk haar koffie op – het werd een lange dag en we hadden ons allemaal volgetankt met cafeïne.

‘Hoe zullen we het aanpakken?’ vroeg ik.

‘Begin jij maar. Hij ziet vrouwen als bronnen van medeleven en goedkeuring; ik zal hem nu en dan een schouderklopje geven. Hij laat zich snel intimideren door mannen, dus doe rustig aan: als je hem te zeer onder druk zet, kan hij dichtslaan en weg willen. Neem er de tijd voor, en werk op zijn schuldgevoel. Volgens mij was hij vanaf het begin al niet zeker van zijn zaak, en ik wed dat hij zich er vreselijk onder voelt. Als we op zijn geweten spelen, is het een kwestie van tijd voordat hij bezwijkt.’

‘Prima,’ zei ik, en we trokken onze kleren recht, streken ons haar plat en liepen schouder aan schouder de gang door naar de verhoorkamer.

Dat was de laatste keer dat wij als partners samenwerkten. Ik wou dat ik jullie kon laten zien hoe een verhoor een geheel eigen schoonheid kan hebben, glanzend en wreed als een stierengevecht; hoe het ondanks het grofste onderwerp of de stompzinnigste details zijn eigen strakke, fijn afgestemde gratie behoudt, zijn eigen meeslepende ritmes; hoe goede rechercheurs elkaars gedachten lezen als levenslange balletpartners in een pas de deux. Ik heb nooit geweten, en zal nooit weten, of Cassie of ik goede rechercheurs waren, hoewel ik vermoed van niet, maar dit weet ik wel: we vormden samen een team dat heldendichten en geschiedenisboeken waard was. Dit was onze laatste, mooiste dans samen, in een piepklein verhoorkamertje met duisternis buiten en regen die zacht en genadeloos op het dak viel, en met als enig publiek de gedoemden en de doden.

Damien zat ineengedoken in zijn stoel, met stijve schouders, zijn dampende kop thee onaangeroerd op tafel. Toen ik hem zijn rechten voorlas, keek hij me aan alsof ik Urdu sprak.

De maand sinds Katy’s dood was niet mild voor hem geweest. Hij had een kaki legerbroek aan en een ruimvallende grijze trui, maar ik zag dat hij afgevallen was en daardoor zag hij er slungelig en op de een of andere manier kleiner uit dan hij in werkelijkheid was. Eerder had hij eruitgezien alsof hij in een boyband thuishoorde, maar dat effect begon een beetje aan de randjes te rafelen – paarsige wallen onder zijn ogen, een verticale rimpel die zich tussen zijn wenkbrauwen begon te vormen; die jeugdige uitstraling die nog een paar jaar mee had gemoeten, was snel aan het vervagen. De verandering was zo subtiel dat ik haar op de opgraving niet opgemerkt had, maar nu viel ze me meteen op.

We begonnen met makkelijke vragen, dingen die hij kon beantwoorden zonder zich zorgen te maken. Hij kwam toch uit Rathfarnham? Studeerde aan Trinity? Net klaar met zijn tweede jaar? Hoe waren de tentamens verlopen? Damien antwoordde in enkele lettergrepen en zat de rand van zijn trui rond zijn duim te draaien. Hij wilde zichtbaar dolgraag weten waarom we al die vragen stelden, maar hij durfde niets te vragen. Cassie bracht hem op het onderwerp archeologie, en langzaam ontspande hij zich een beetje; hij liet zijn trui met rust, nam een slok thee en begon in volledige zinnen te spreken, en ze hadden een lang en gezellig gesprek over de diverse vondsten die bij de opgraving waren gedaan. Ik liet hen minstens twintig minuten doorpraten voordat ik tussenbeide kwam (toegeeflijke glimlach: ‘Sorry, jongens, maar we moeten waarschijnlijk terug naar ons onderwerp, voordat we alle drie in de problemen komen...’).

‘Ach, kom op, Ryan, twee seconden nog,’ smeekte Cassie. ‘Ik heb nog nooit een ringbroche gezien. Hoe ziet die eruit?’

‘Ze zeggen dat hij waarschijnlijk in het National Museum komt,’ zei Damien, blozend van trots. ‘Hij is zeg maar zo groot, en van brons, en met een patroon erin geëtst...’ Met één vinger maakte hij vage kriebelbewegingen, waarschijnlijk om een ingewikkeld patroon aan te geven.

‘Kun je hem voor me tekenen?’ vroeg Cassie, en ze schoof haar notitieboekje en pen over de tafel heen naar hem toe. Gehoorzaam sloeg Damien aan het tekenen, zijn voorhoofd gefronst in concentratie.

‘Zoiets,’ zei hij, terwijl hij Cassie het notitieboekje teruggaf. ‘Maar ik kan niet tekenen.’

‘Wauw,’ zei Cassie eerbiedig. ‘En die heb jij gevonden? Als ik zoiets vond, zou ik waarschijnlijk uit elkaar spatten of een hartaanval krijgen of zo.’

Ik keek over haar schouder: een brede kring met iets wat op een speld leek langs de achterkant, versierd met vloeiende, evenwichtige rondlopende lijnen. ‘Mooi,’ zei ik. Damien was inderdaad linkshandig. Zijn handen leken nog steeds een maat te groot voor zijn lichaam, als de poten van een puppy.

‘De jacht is geopend,’ zei O’Kelly in de gang. ‘Volgens zijn oorspronkelijke verklaring heeft hij de hele maandagavond met zijn vrouw tv-gekeken, tot hij om elf uur naar bed ging. Ze hebben documentaires gezien, iets over meerkatten en eentje over Richard III – hij heeft ons er alles over verteld, of we dat nou wilden horen of niet. De vrouw zegt hetzelfde en de tv-gids bevestigt de programma’s. En de buurman heeft een hond, zo’n klein keffertje dat de hele nacht zit te blaffen; hij zegt dat hij Hunt uit het raam heeft horen schreeuwen, zo rond één uur in de ochtend. Waarom hij niet zelf zei dat die kuthond z’n bek moest houden... Dat weet hij zeker, want het was dezelfde dag dat zij hun nieuwe terras hadden gekregen – volgens hem was de hond overstuur vanwege het werkvolk. Ik stuur Einstein naar huis voordat ik er gek van word. Nu hebben we er nog maar twee, jongens.’

‘Hoe vordert Sam met Mark?’ vroeg ik.

‘Niet. Hanly ligt verschrikkelijk dwars en hij houdt zich aan het neukfestijnverhaal. En zijn vriendin bevestigt dat. Als ze liegen, dan houden ze dat nog wel een tijdje vol. En hij is beslist rechtshandig. En die knaap van jullie?’

‘Links,’ zei Cassie.

‘Dan is dat dus onze favoriet. Maar dat is niet genoeg. Ik heb Cooper gesproken...’ O’Kelly’s gezicht vertrok in een grimas van afkeer. ‘Positie van het slachtoffer, positie van de agressor, het een tegen het ander – meer mogelijkheden dan je verzinnen kunt, maar waar het op neerkomt is dat hij dénkt dat de dader linkshandig moet zijn, maar hij kan het niet met zekerheid zeggen. Net een politicus – de draaikont. Hoe doet Donnelly het?’

‘Nerveus,’ zei ik.

O’Kelly sloeg op de deur van de verhoorkamer. ‘Mooi. Houden zo.’

We gingen terug en begonnen met Damien nerveus te maken. ‘Oké, jongens,’ zei ik terwijl ik mijn stoel bijtrok. ‘Nu even serieus. Even over Katy Devlin.’

Damien knikte aandachtig, maar ik zag dat hij zich schrap zette. Hij nam een slok van zijn thee, hoewel die intussen koud moest zijn.

‘Wanneer heb je haar voor het eerst gezien?’

‘Toen we zo’n beetje driekwart de heuvel op waren? Hoger dan het huisje in ieder geval, en hoger dan de portakabins. Want ziet u, door de glooiing van...’

‘Nee,’ zei Cassie, ‘niet op de dag dat je haar lijk vond. Daarvoor.’

‘Daarvoor?’ Damien knipperde met zijn ogen naar haar en nam nog een slok thee. ‘Geen – eh, ik had haar nooit gezien. Althans niet voor die dag.’

‘Had je haar nog nooit gezien?’ Cassies toon was niet veranderd, maar ik voelde die plotselinge stilte als van een jachthond in haar. ‘Weet je dat zeker? Denk goed na, Damien.’

Heftig schudde hij zijn hoofd. ‘Nee, ik zweer het. Ik had haar nog nooit van mijn leven gezien.’

Even bleef het stil. Ik wierp Damien een blik toe waarvan ik hoopte dat hij milde belangstelling uitdrukte, maar mijn hoofd tolde.

Ik had niet voor Mark gestemd om dwars te liggen, zoals je zou kunnen denken, en ook niet omdat hij iets had wat me mateloos irriteerde. Goed beschouwd geloof ik dat ik, gezien de mogelijkheden, simpelweg wilde dat hij het was. Ik had Damien nooit serieus kunnen nemen – niet als man, niet als getuige en zeker niet als verdachte. Hij was zo’n hinderlijk soort watje, niets dan krullen en gestamel en kwetsbaarheid, je had hem als een paardenbloempluisje kunnen wegblazen; het was een bespottelijke gedachte dat deze hele afgelopen maand te wijten kon zijn aan iemand als hij. Mark, wat we ook van elkaar mochten vinden, was een waardiger tegenstander en doel.

Maar dit: dit was zo’n zinloze leugen. De meisjes Devlin hadden die zomer vaak genoeg bij de opgraving rondgehangen, en je kon ze niet bepaald onopvallend noemen; alle andere archeologen herinnerden zich de tweeling; Mel, die op veilige afstand van Katy’s lichaam was gebleven, had haar meteen herkend. En Damien had rondleidingen gegeven; de kans was groot dat hij Katy gesproken had. Hij had zich over haar lichaam gebogen, schijnbaar om te zien of ze nog ademde (en zelfs zoveel moed, besefte ik, was niets voor hem). Hij had geen enkele reden om te ontkennen dat hij haar eerder gezien had, tenzij hij onbeholpen een valkuil omzeilde die wij nooit gegraven hadden; tenzij de gedachte dat hij op de een of andere manier met haar te maken zou hebben hem zo’n angst aanjoeg dat hij niet meer helder kon denken.

‘Oké,’ zei Cassie. ‘En haar vader dan – Jonathan Devlin? Ben jij lid van Weg met de snelweg?’ En Damien nam een grote slok koude thee en knikte nogmaals, en we laveerden snel weg van het onderwerp voordat hij de kans kreeg om te beseffen wat hij gezegd had.

Om een uur of drie gingen Cassie en Sam en ik weg om pizza te halen – Mark begon te klagen dat hij honger had, en we wilden hem en Damien tevreden houden. Geen van beiden stonden ze onder arrest; ze konden ieder moment beslissen dat ze weg wilden, en dan konden wij daar niets aan doen. We gokten, zoals we zo vaak doen, op de menselijke basisbehoefte om het gezag te behagen en om braaf te zijn; en terwijl ik behoorlijk zeker wist dat die twee deugden Damien eindeloos in de verhoorkamer zouden houden, was ik niet zo zeker van Mark.

‘Hoe gaat het met Donnelly?’ vroeg Sam me bij de pizzaboer. Cassie stond bij de balie, leunde eroverheen en stond te lachen met de man die onze bestelling had opgenomen.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Moeilijk te zeggen. En Mark?’

‘Razend. Hij zegt dat hij zich het afgelopen halfjaar kapotgewerkt heeft voor Weg met de snelweg, dus waarom zou hij het risico nemen om de zaak te verkloten door de dochter van de voorzitter te vermoorden? Volgens hem is dit zuiver een politieke aangelegenheid...’ Sam vertrok zijn gezicht. ‘En Donnelly,’ zei hij, zijn blik niet op mij gevestigd maar op Cassies rug. ‘Als hij het is, wat zou... heeft hij een motief?’

‘Tot nu toe hebben we niets gevonden,’ zei ik. Ik wilde hier niet op ingaan.

‘Als er iets bovenkomt...’ Sam duwde zijn vuisten dieper in zijn broekzakken. ‘Iets wat ik misschien zou willen weten. Bel je me dan?’

‘Ja,’ zei ik. Ik had de hele dag nog niet gegeten, maar voedsel was wel het laatste waaraan ik dacht; het enige wat ik wilde was terug naar Damien, en de pizza leek uren te duren. ‘Natuurlijk.’

Damien wilde wel een blikje 7-Up, maar de pizza sloeg hij af. Hij had geen honger, zei hij. ‘Zeker weten?’ vroeg Cassie, terwijl ze probeerde met haar vinger de kaasdraden op te vangen. ‘God, toen ik nog studeerde zou ik nooit gratis pizza afgeslagen hebben.’

‘Jij slaat sowieso nooit eten af,’ zei ik tegen haar. ‘Jij bent een menselijke stofzuiger.’ Cassie had net een enorme hap in haar mond gestoken en kon dus niet antwoorden, maar ze knikte opgewekt en stak haar duim op. ‘Kom op, Damien, neem een stuk. Je moet op krachten blijven, want we zitten hier nog wel even.’

Zijn ogen vielen open. Ik wuifde naar hem met een stuk pizza, maar hij schudde zijn hoofd, dus haalde ik mijn schouders op en nam het zelf. ‘Oké,’ zei ik. ‘Laten we het eens over Mark Hanly hebben. Wat is dat voor iemand?’

Damien knipperde met zijn ogen. ‘Mark? O, eh, gaat wel. Streng, dat wel, maar hij moet ook wel. We hebben niet veel tijd.’

‘Heb je hem ooit gewelddadig zien worden? Een driftbui?’ Ik wiebelde met mijn vingers naar Cassie; ze gooide me een papieren servetje toe.

‘Ja... nee... ik bedoel, ja, hij wordt wel eens boos, bijvoorbeeld als iemand zit te rotzooien, maar ik heb nog nooit gezien dat hij iemand sloeg, of zo.’

‘Denk je dat hij daartoe in staat zou zijn, als hij boos genoeg werd?’ Ik veegde mijn handen af en bladerde door mijn notitieboekje. Ik probeerde geen vet aan de pagina’s te smeren. ‘Wat ben je toch een smeerkees,’ zei Cassie. Ik stak mijn middelvinger naar haar op. Damien keek onthutst en uit zijn evenwicht van de een naar de ander.

‘Wat?’ vroeg hij uiteindelijk onzeker.

‘Denk je dat Mark gewelddadig zou kunnen worden als hij geprovoceerd werd?’

‘Misschien wel, ja. Ik zou het niet weten.’

‘En jij? Heb jij wel eens iemand geslagen?’

‘Wat... nee!’

‘We hadden knoflookbrood moeten halen,’ zei Cassie.

‘Ik ga niet in een verhoorkamer zitten met twee mensen en knoflook. Wat zou ervoor nodig zijn voordat jij iemand zou slaan, Damien?’

Zijn mond viel open.

‘Je lijkt mij niet het gewelddadige type, maar iedereen heeft een breekpunt. Zou je iemand slaan als die bijvoorbeeld je moeder beledigde?’

‘Ik...’

‘Of voor geld? Of uit zelfverdediging? Wat zou daarvoor nodig zijn?’

‘Ik weet niet...’ Damien knipperde snel met zijn ogen. ‘Dat weet ik niet. Ik heb nog nooit... maar ik neem aan dat iedereen, dat zal best, dat iedereen een breekpunt heeft, ik weet niet...’

Ik knikte en maakte een zorgvuldige aantekening. ‘Wil je liever een ander soort?’ vroeg Cassie, terwijl ze de pizza inspecteerde. ‘Ik persoonlijk vind ham en ananas het lekkerst, maar hiernaast hebben ze iets macho’s met peperworst.’

‘Wat? Eh... nee, bedankt. Wie...?’ Wij kauwden en wachtten. ‘Wie zit er hiernaast? Mag ik dat, eh, vragen?’

‘Tuurlijk,’ zei ik. ‘Mark. We hebben Sean en dr. Hunt al een tijdje geleden naar huis gestuurd, maar Mark konden we nog niet laten gaan.’

We keken hoe Damien een tint bleker wegtrok terwijl hij deze informatie en de mogelijke consequenties daarvan verwerkte. ‘Waarom niet?’ vroeg hij zwak.

‘Daar mogen we niet op ingaan,’ zei Cassie, terwijl ze haar hand uitstak naar een nieuw stuk pizza.

‘Sorry.’ Damiens blik ketste verward van haar hand naar haar gezicht naar het mijne.

‘Wat ik je wel kan zeggen,’ zei ik, terwijl ik met een korst naar hem wees, ‘is dat we deze zaak bijzonder serieus nemen. Ik heb in de loop van mijn carrière al heel wat erge dingen gezien, Damien, maar dit... Kindermoord is de allerergste misdaad die er bestaat. Haar hele leven weg, de hele gemeenschap doodsbang, haar vriendinnetjes komen er nooit overheen, haar familie is er kapot van...’

‘Helemaal kapot,’ beaamde Cassie onduidelijk, met volle mond. Damien slikte, keek naar zijn 7-Up alsof hij hem vergeten was, en begon met het lipje te frunniken.

‘Degene die dit gedaan heeft...’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik weet niet hoe zo iemand nog met zichzelf leven kan.’

‘Tomaatcontrole,’ zei Cassie, en ze prikte een vinger naar haar mondhoek. ‘Ik kan jou ook nergens met goed fatsoen mee naartoe nemen.’

We aten het grootste deel van de pizza op. Niet dat ik er trek in had – alleen de geur, vettig en kleverig, was al te veel voor me – maar de hele toestand werkte Damien steeds meer op zijn zenuwen. Uiteindelijk nam hij een stuk aan en zat er met een ongelukkig gezicht stukjes ananas af te pulken en op te knagen, terwijl zijn hoofd van Cassie naar mij vloog, heen en weer alsof hij een tenniswedstrijd van te dichtbij zat te volgen. Ik moest even aan Sam denken: Mark zou waarschijnlijk niet warm of koud raken van peperworst en extra kaas.

Mijn mobiel trilde in mijn zak. Ik keek op het scherm: Sophie. Ik nam het gesprek in de gang aan; achter me zei Cassie: ‘Inspecteur Ryan verlaat de verhoorkamer.’

‘Ha, Sophie,’ zei ik.

‘Hoi. Hier heb je je update: geen teken dat een van beide sloten geforceerd of met een valse sleutel geopend is. En de troffel is inderdaad het verkrachtingswapen. Zo te zien is hij afgewasssen, maar er zitten bloedsporen op het handvat. We hebben ook een behoorlijke hoeveelheid bloed op een van die zeilen. Met de handschoenen en de plastic zakken zijn we nog bezig – daar zijn we waarschijnlijk nog mee bezig als we tachtig zijn. En we hebben ook een lantaarn gevonden onder die berg zeilen. Onder de vingerafdrukken, maar die zijn allemaal klein en op de lantaarn staat Hello Kitty, dus ik wil wedden dat dat de lamp van ons slachtoffer is, net als de vingerafdrukken. Hoe gaat het daar?’

‘Nog bezig met Hanly en Donnelly. Callaghan en Hunt zijn naar huis.’

‘En dat zeg je me nú? Jezus, Rob. Bedankt, hoor. We hebben Hunts complete auto doorgespit. Niets – nee, natuurlijk niet. En ook geen bloed in Hanly’s auto. Zowat een miljoen haren en vezels en blablabla; als hij haar in die auto gehad heeft, was hij wel zo onbezorgd dat hij daarna niet schoongemaakt heeft, dus dan kunnen we iets verwachten. Ik denk zelfs dat hij die auto nog nooit schoongemaakt heeft. Als hij op een dag geen archeologische opgravingen meer heeft, kan hij beginnen onder zijn eigen voorstoel.’

Ik sloeg de deur achter me dicht, zei tegen de camera: ‘Inspecteur Ryan komt de verhoorkamer binnen,’ en begon de pizzadingen weg te ruimen. ‘Dat was de sporenrecherche,’ zei ik tegen Cassie. ‘Ze bevestigen dat ons bewijsmateriaal inderdaad precies is wat we dachten. Damien, ben jij daarmee klaar?’ Voordat hij kon antwoorden, gooide ik het stuk pizza zonder ananas terug in de doos.

‘Kijk, dat horen we nou graag,’ zei Cassie, terwijl ze een servetje greep en snel over de tafel veegde. ‘Damien, heb jij nog iets nodig voordat we aan het werk gaan?’

Damien keek haar niet-begrijpend aan en schudde zijn hoofd.

‘Mooi,’ zei ik. Ik schoof de pizzadoos in een hoek en trok een stoel bij. ‘Laten we dan eens beginnen met je te vertellen waar we vandaag achter gekomen zijn. Waarom denk je dat we jullie vieren hierheen gehaald hebben?’

‘Vanwege dat meisje,’ zei hij zwakjes. ‘Katy Devlin.’

‘Eh, ja, inderdaad. Maar waarom denk je dat we alleen jullie vieren nodig hadden, en niet de rest van het team?’

‘U zei...’ Damien gebaarde met het 7-Up-blikje naar Cassie; hij klemde het in beide handen, alsof hij bang was dat ik dat ook nog weg zou halen. ‘U vroeg over de sleutels. Wie er een sleutel van de schuurtjes had.’

‘Bingo,’ zei Cassie, en ze knikte goedkeurend. ‘Goed gezien.’

‘Hebben jullie, eh...?’ Hij slikte. ‘Hebben jullie, ehm, iets gevonden in een van die schuren?’

‘Precies,’ zei ik. ‘We hebben zelfs in beide schuren iets gevonden, maar je zit er al heel dichtbij. We kunnen uiteraard niet op de details ingaan, maar waar het op neerkomt: we hebben bewijzen dat Katy op maandagnacht in de schuur met de vondsten is vermoord, en dat ze dinsdag in de gereedschapsschuur is bewaard. Er zijn geen sloten geforceerd. Wat zou dat betekenen, denk je?’

‘Ik weet niet,’ zei Damien na een tijdje.

‘Het betekent dat we op zoek zijn naar iemand die de sleutel had. Dat is dus Mark, dr. Hunt, of jij. En dr. Hunt heeft een alibi.’

Damien begon zijn hand op te steken, alsof hij nog op school zat. ‘Eh, ik ook. Een alibi, bedoel ik.’

Hij keek ons hoopvol aan, maar wij zaten beiden met ons hoofd te schudden. ‘Sorry,’ zei Cassie. ‘Je moeder sliep; de uren waar wij naar kijken kan zij niet voor je instaan. En sowieso, moeders...’ Ze haalde met een glimlach haar schouders op. ‘Jouw moeder zal best wel eerlijk en zo zijn, maar in de regel zeggen moeders wat er maar nodig is om hun kinderen uit de problemen te helpen. En dat is een natuurlijke reactie, maar het betekent wel dat we een moeder niet op haar woord kunnen geloven als het om iets echt belangrijks gaat.’

‘Mark heeft hetzelfde soort probleem,’ zei ik. ‘Mel zegt dat ze bij hem was, maar zij is zijn vriendin en die zijn niet veel beter dan moeders. Iets beter, maar niet veel. Dus daar zitten we.’

‘En als jij ons iets te vertellen hebt, Damien,’ zei Cassie zachtjes, ‘dan is dít het moment.’

Stilte. Hij nam een slok van zijn 7-Up en keek ons aan, een en al transparante blauwe blik vol verbijstering, en hij schudde zijn hoofd.

‘Oké,’ zei ik. ‘Het hoeft niet. Ik wil je iets laten zien, Damien.’ Ik bladerde door het dossier, deed daar zo gewichtig mogelijk mee – Damiens angstige blik volgde mijn hand – en haalde er ten slotte een aantal foto’s uit. Die legde ik een voor een voor hem neer, en ik keek er zelf goed naar voordat ik ze neerlegde; hij wachtte.

‘Katy en haar zusjes, afgelopen Kerstmis,’ zei ik. Een plastic boom, felgekleurde rode en groene lichtjes; Rosalind in het midden, met blauw fluweel aan en een ondeugende glimlach naar de camera, haar armen om de tweeling heen geslagen; Katy stond lachend, met rechte rug, met een wit namaakschaapsleren jasje te zwaaien en Jessica glimlachte onzeker naar een beige versie, als een spiegelbeeld in een griezelige spiegel. Onbewust glimlachte Damien terug.

‘Katy bij een familiepicknick, twee maanden geleden.’ De foto met het groene gras en de boterham.

‘Ze ziet er gelukkig uit, vind je ook niet?’ zei Cassie tegen mij. ‘Ze zou net naar de balletacademie, alles ging net beginnen... Ik ben blij om te weten dat ze gelukkig was, voordat ze...’

Een van de polaroids van de plaats delict: een opname ten voeten uit, Katy opgekruld op de altaarsteen. ‘Katy vlak nadat jij haar gevonden had. Weet je nog?’ Damien ging in zijn stoel verzitten, merkte wat hij deed en zat stil.

Weer een foto van de plaats delict, nu een close-up: opgedroogd bloed op haar neus en mond, dat ene oog op een spleetje geopend. ‘Zelfde: Katy waar haar moordenaar haar heeft gedumpt.’

Een van de post-mortemfoto’s. ‘Katy de volgende dag.’ Damien ademde hoorbaar uit. We hadden de akeligste foto gekozen die we hadden: haar gezicht neergeklapt zodat de schedel zichtbaar werd, een hand in een handschoen met een stalen liniaal bij de fractuur boven haar oor, samengeklonterd haar en botsplinters.

‘Afschuwelijk, hè?’ zei Cassie, bijna in zichzelf. Haar vingers aarzelden boven de foto’s, gingen naar de close-up van de plaats delict, streelden de lijn van Katy’s wang. Ze keek op naar Damien.

‘Ja,’ fluisterde hij.

‘Kijk, naar mijn mening,’ zei ik, terwijl ik in mijn stoel achteroverleunde en met mijn vinger op de post-mortemfoto tikte, ‘ziet dat eruit als iets wat alleen een volslagen psychopaat een klein meisje zou aandoen. Een beest zonder geweten, iemand die een kick krijgt als hij de meest kwetsbare mensen die hij maar vinden kan pijn doet. Maar ik ben maar een gewone rechercheur. Inspecteur Maddox hier, die heeft psychologie gestudeerd. Weet jij wat een forensisch psycholoog is, Damien?’

Een kort hoofdschudden. Zijn blik was nog strak op de foto’s gericht, maar ik denk niet dat hij ze zag.

‘Iemand die bestudeert wat voor soort persoon wat voor soort misdaad pleegt, en dan aan de politie vertelt naar wat voor type dader ze op zoek moeten. Inspecteur Maddox is onze eigen forensisch psycholoog, en zij heeft haar eigen theorie over degene die dit gedaan heeft.’

‘Damien,’ zei Cassie, ‘ik zal je één ding vertellen. Vanaf de allereerste dag heb ik gezegd dat dit gedaan is door iemand die het niet wílde doen. Iemand die niet gewelddadig was, geen moordenaar, die er niet van hield om pijn te veroorzaken. Iemand die dit deed omdat hij niet anders kon. Hij had geen andere keuze. Dat zeg ik al vanaf de dag dat wij deze zaak kregen.’

‘Dat is waar, dat zegt ze al de hele tijd,’ zei ik. ‘Wij zeiden allemaal dat ze normaal moest doen, maar ze heeft stug volgehouden: dit was geen psychopaat, geen seriemoordenaar, geen kinderverkrachter.’ Damien schrok even op, een snelle ruk met zijn kin. ‘Wat denk jij, Damien? Denk jij dat alleen een klootzak die ziek in z’n hoofd is dit kan doen, of denk je dat zoiets ook kan gebeuren met een normale vent die nooit van plan was iemand kwaad te doen?’

Hij probeerde zijn schouders op te halen, maar die waren zo gespannen dat het eruitzag als een groteske tic. Ik stond op, liep rustig om de tafel heen en ging achter hem tegen de muur staan leunen. ‘Tja, daar zullen we wel nooit achter komen, tenzij hij het ons vertelt. Maar laten we voorlopig even aannemen dat inspecteur Maddox gelijk heeft. Kijk, zij heeft ervoor doorgeleerd, en ik ben bereid toe te geven dat er misschien iets in zit. Stel dat deze man niet het gewelddadige type is; hij had nooit een moord willen plegen. Het gebeurde gewoon.’

Damien had met ingehouden adem zitten luisteren. Nu ademde hij uit en hapte, stokkend, opnieuw naar lucht.

‘Dat soort mensen heb ik wel vaker gezien. Weet je wat daarmee na verloop van tijd gebeurt? Die worden helemaal gestoord, Damien. Die kunnen niet meer met zichzelf leven. Dat hebben we al zo vaak gezien.’

‘Het is geen fijne aanblik,’ zei Cassie zachtjes. ‘Wij weten wat er gebeurd is, de man weet dat wij het weten, maar hij durft niet te bekennen. Hij denkt dat de gevangenis het ergste is wat hem kan overkomen. God, wat zit die man fout. De rest van zijn leven wordt hij iedere dag wakker en beleeft hij het opnieuw, alsof het gisteren was. ’s Nachts durft hij niet te gaan slapen uit angst voor de nachtmerries. Hij blijft maar denken dat het wel een keer beter zal worden, maar dat gebeurt niet.’

‘En vroeg of laat,’ zei ik vanuit de schaduw achter hem, ‘stort hij helemaal in, en de daaropvolgende paar jaar zit hij in een isoleercel, met een pyjama aan en tot de nok toe vol kalmerende middelen. Of hij knoopt op een dag een touw aan de trapleuning en verhangt zichzelf. Dat gebeurt vaker dan je zou denken, Damien: ze kunnen de gedachte aan een nieuwe dag gewoonweg niet verdragen.’

Dit was trouwens pure bullshit; natuurlijk was het dat. Van die meer dan tien niet-aangeklaagde moordenaars die ik je kan noemen heeft er maar één zelfmoord gepleegd, en die had sowieso al een geschiedenis van onbehandelde mentale problemen. De rest leeft min of meer zoals ze vroeger ook deden, met een baan en naar de kroeg en met de kinderen naar de dierentuin, en als ze af en toe al eens de zenuwen krijgen, dan houden ze dat voor zich. De mens kan overal aan wennen: dat weet ik beter dan de meesten. In de loop van de tijd slijt zelfs het ondenkbare geleidelijk aan een nis uit in je hoofd en wordt gewoon een gebeurtenis. Maar Katy was nog maar een maand dood, en Damien had nog geen tijd gehad om daarachter te komen. Hij zat stijf rechtop in zijn stoel, zijn blik strak op zijn blikje 7-Up gevestigd en hij ademde alsof het pijn deed.

‘Weet je wie het overleven, Damien?’ vroeg Cassie. Ze leunde over de tafel heen en legde haar vingers op zijn arm. ‘Degenen die bekennen. Degenen die hun straf uitzitten. Zeven jaar later, of wat er ook voor staat, is het voorbij; dan komen ze vrij en kunnen ze met een schone lei beginnen. Dan hoeven ze niet iedere keer dat ze hun ogen dichtdoen het gezicht van hun slachtoffer meer te zien. Dan hoeven ze niet iedere seconde van iedere dag bang te zijn dat dit de dag is waarop ze gesnapt zullen worden. Ze hoeven zich niet bij iedere agent die ze zien beroerd te schrikken, of telkens als er aangebeld wordt. Geloof me: uiteindelijk zijn dat de mensen die het redden.’

Hij zat zo hard in zijn blikje te knijpen dat het opfrommelde, met een scherp krakend geluid. We schrokken er alle drie van.

‘Damien,’ zei ik zachtjes. ‘Klinkt iets hiervan je bekend in de oren?’

En eindelijk was het daar dan: dat heel kleine vleugje ontspanning in de spieren van zijn nek, de houding van zijn hoofd toen zijn ruggengraat verslapte. Bijna onmerkbaar, na wat een eeuwigheid leek, knikte hij.

‘Wil jij de rest van je leven zo doorbrengen?’

Zijn hoofd bewoog hortend van links naar rechts.

Cassie gaf zijn arm nog een laatste klopje en nam toen haar hand weg: niets wat op dwang mocht lijken. ‘Je wilde Katy niet doodmaken, is het wel?’ vroeg ze vriendelijk, met een stem die stem zacht als sneeuw over de kamer viel. ‘Het gebeurde gewoon.’

‘Ja.’ Hij fluisterde het, amper een ademtocht, maar ik hoorde het. Ik luisterde zo gespannen dat ik zijn hart bijna kon horen kloppen. ‘Het gebeurde gewoon.’

Even leek de kamer op te frommelen alsof alle lucht werd weggezogen door een explosie die groter was dan het menselijk bevattingsvermogen aan kon. Geen van ons kon ook maar een vin verroeren. Damiens handen waren verslapt rond het blikje. Het viel met een doffe klap op tafel, schommelde even heen en weer en kwam tot stilstand. Het licht aan het plafond kleurde zijn krullen wazig brons. Toen ademde de kamer weer in, een trage, vervulde zucht.

‘Damien James Donnelly,’ zei ik. Ik liep niet om de tafel heen om hem aan te kunnen kijken; ik wist niet of mijn benen me wel zouden dragen. ‘Ik arresteer u op verdenking dat u, op of rond zeventien augustus van dit jaar te Knocknaree in graafschap Dublin Katharine Bridget Devlin hebt vermoord; dit in strijd met de algemeen geldende wetten.’