4

Balletschool Cameron was gevestigd boven een videotheek in Stillorgan. Buiten op straat jakkerden drie jongens in ruimzittende broeken onder luid geschreeuw op skateboards over een laag muurtje, waar ze met plank en al afsprongen. De assistente – een bijzonder mooie jonge vrouw, Louise, in zwarte leotard, zwarte ballerina’s en een zwarte cirkelrok tot op haar kuiten; Cassie wierp me een geamuseerde blik toe toen we achter haar aan de trap op liepen – liet ons binnen en vertelde dat Simone Cameron bijna klaar was met een les. We bleven op de overloop staan.

Cassie slenterde naar een kurken prikbord aan de muur, en ik keek om me heen. Er waren twee dansstudio’s, met kleine patrijspoortjes in de deuren: in de ene studio deed Louise een stel peuters voor hoe je een vlinder of een vogel of zo moest uitbeelden, en in de andere stak een tiental meisjes in witte balletpakjes en roze maillots met een reeks sprongen en pirouettes twee aan twee de vloer over. Op een krakende oude platenspeler werd de ‘Valse des fleurs’ gespeeld. Voor zover ik kon bekijken was er, vriendelijk gezegd, een breed scala aan talent aanwezig. De vrouw die lesgaf, had wit haar in een strakke knot, maar haar lichaam was slank en recht als dat van een jonge atleet; ze had dezelfde zwarte outfit aan als Louise en ze had een stok in haar hand, waarmee ze tegen de enkels en schouders van de meisjes tikte om instructies te geven.

‘Kijk hier eens,’ zei Cassie op gedempte toon.

Het was een poster met een foto van Katy Devlin, hoewel het even duurde voor ik haar herkende. Ze had een doorzichtig wit jurkje aan en één been achter zich gestrekt in een moeiteloze, onmogelijke boog. Daaronder stond met grote letters: STUUR KATY NAAR DE KONINKLIJKE BALLETACADEMIE! HELP HAAR ONS OP DE KAART TE ZETTEN! en daaronder de tijd en plaats voor een inzamelingsactie: Buurthuis Saint-Alban’s, 20 juni om 19.00 uur – een dansavond verzorgd door leerlingen van balletschool Cameron – toegang 10/7 euro. De gehele opbrengst is bestemd voor Katy’s lesgeld. Ik vroeg me af wat er nu met het geld zou gebeuren.

Onder de poster hing een krantenknipsel, met een kunstzinnige soft focus foto van Katy aan de barre; in de spiegel keken haar ogen met een leeftijdloze, geconcentreerde ernst naar de fotograaf. ‘Danseresje uit Dublin slaat haar vleugels uit’, The Irish Times, 23 juni: ‘Natuurlijk zal ik mijn familie missen, maar ik verheug me er heel erg op,’ aldus Katy. ‘Al sinds mijn zesde wil ik ballerina worden. Ongelooflijk dat het nu echt gaat gebeuren. Soms als ik wakker word, denk ik dat ik het gedroomd heb.’ Ongetwijfeld had het artikel ook weer schenkingen opgeleverd voor Katy’s lesgeld – dat zouden we ook moeten natrekken – maar voor ons was het alleen maar nadelig: ook pedofielen lazen de krant, en het was een opvallende foto. Het veld aan mogelijke verdachten was zojuist uitgebreid tot vrijwel het hele land. Ik keek naar de andere berichtjes: een tutu te koop, maat 7-8; zijn er mensen uit Blackrock met belangstelling voor een carpool naar en van de middenklas?

De studiodeur ging open en er stroomde een vloedgolf aan krijsende, identiek geklede kleine meisjes langs ons heen, allemaal tegelijk pratend en duwend en gillend. ‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg Simone Cameron vanuit de deuropening.

Ze had een mooie stem, diep als die van een man zonder ook maar in het minst mannelijk te klinken, en ze was ouder dan ik had gedacht: ze had een mager gezicht met een diep, ingewikkeld patroon van rimpels. Ik nam aan dat ze ons aanzag voor ouders die kwamen informeren naar balletles voor onze dochter, en even was ik sterk in de verleiding om met die fantasie mee te gaan, te vragen naar lesgeld en roosters en dan weg te gaan, zodat zij haar illusie en haar sterpupil nog een tijdje kon koesteren.

‘Mevrouw Cameron?’

‘Simone, alstublieft,’ zei ze. Ze had prachtige ogen, bijna goudkleurig, enorm, en met zware oogleden.

‘Ik ben inspecteur Ryan, en dit is mijn collega Maddox,’ zei ik voor de duizendste maal die dag. ‘Zouden we u even kunnen spreken?’

Ze ging ons voor de studio in en zette drie stoelen in een hoek. Langs een van de lange wanden liep een enorme spiegel, met daarvoor drie barres op verschillende hoogtes, en vanuit mijn ooghoek bleef ik keer op keer mijn eigen bewegingen zien. Ik verschoof mijn stoel zo dat ik het spiegelbeeld niet meer zag.

Ik vertelde aan Simone over Katy – het was mijn beurt om dat te doen. Ik had waarschijnlijk tranen verwacht, maar ze huilde niet: haar hoofd dook ietsje tussen haar schouders en de rimpels in haar gezicht leken nog dieper te worden, maar dat was het.

‘Katy was maandagavond bij u op les, nietwaar?’ vroeg ik. ‘Hoe gedroeg ze zich toen?’

Niet veel mensen kunnen een stilte laten voortduren, maar Simone Cameron beheerste die kunst: ze bleef roerloos zitten, een arm over de rugleuning van haar stoel geslagen, tot ze klaar was om antwoord te geven. Na een hele tijd zei ze: ‘Eigenlijk net als altijd. Wat opgewonden – het duurde even voordat ze was gekalmeerd en zich kon concentreren – maar dat was begrijpelijk: over een paar weken zou ze naar de balletacademie gaan. Daar was ze in de loop van de zomer steeds opgewondener over geworden.’ Ze wendde haar hoofd een beetje af. ‘Gisteravond was ze niet op les, maar ik nam aan dat ze gewoon weer ziek was. Als ik haar ouders had gebeld...’

‘Gisteravond was ze al niet meer in leven,’ zei Cassie vriendelijk. ‘U had niets kunnen doen.’

‘Wéér ziek?’ vroeg ik. ‘Was ze dan de afgelopen tijd ziek geweest?’

Simone schudde haar hoofd. ‘De laatste tijd niet, nee. Maar het is een teer poppetje.’ Haar oogleden vielen even omlaag, zodat haar blik onzichtbaar werd: ‘Wás een teer poppetje.’ Toen keek ze me weer aan. ‘Ik heb Katy nu zes jaar op les gehad. Een aantal jaren lang, zo vanaf haar negende, was ze heel vaak ziek. Haar zusje Jessica ook, maar bij haar waren het dan verkoudheden, een vastzittend hoestje – dat is denk ik gewoon een gevoelig kind. Katy kon tijdenlang last hebben van braken, diarree. Soms werd het zo erg dat ze naar het ziekenhuis moest. De artsen dachten dat het een vorm van chronische gastritis was. Ze zou afgelopen jaar al naar de Koninklijke Balletacademie gaan, maar tegen het eind van de zomer kreeg ze een acute aanval en moest ze geopereerd worden om te kijken wat er aan de hand was. Tegen de tijd dat ze hersteld was, kon ze de gemiste lessen al niet meer inhalen. Dus moest ze dit voorjaar opnieuw auditie doen.’

‘Maar de afgelopen tijd waren die aanvallen dus niet meer voorgekomen?’ vroeg ik. We moesten Katy’s medisch dossier opvragen, en snel ook.

Simone glimlachte bij de herinnering. Het was een klein, hartverscheurend glimlachje, en haar blik dwaalde van ons af. ‘Ik was bezorgd of ze de opleiding wel aankon, met haar gezondheid. Dansers kunnen zich niet permitteren te veel lessen te missen door ziekte. Toen Katy dit jaar opnieuw aangenomen werd, heb ik haar op een dag laten nablijven om haar te waarschuwen dat ze wel regelmatig naar de dokter moest blijven gaan om uit te zoeken wat er aan de hand was. Katy luisterde, en schudde daarna haar hoofd met de woorden – heel plechtig, als een soort belofte – “Ik word niet ziek meer.” Ik probeerde haar ervan te overtuigen dat ze dit niet mocht negeren, dat haar carrière ervan kon afhangen, maar ze wilde er verder niets over zeggen. En ik moet zeggen, sinds die tijd is ze niet meer ziek geweest. Ik dacht dat ze er misschien gewoon overheen gegroeid was, maar de menselijke wil kan iets heel sterks zijn, en Katy heeft – had – een sterke wil.’

De andere klas ging uit; ik hoorde stemmen van ouders op de overloop en weer zo’n stortvloed van kleine voetjes en druk gepraat. ‘Heeft Jessica ook bij u op les gezeten?’ vroeg Cassie. ‘En heeft zij ook auditie gedaan voor de Koninklijke Academie?’

In de vroegste stadia van een onderzoek kun je alleen maar proberen zo veel mogelijk te weten te komen over het leven van het slachtoffer, in de hoop dat er iets is waardoor de alarmbellen aan het rinkelen slaan – tenzij je natuurlijk al een voor de hand liggende verdachte hebt. Ik wist vrijwel zeker dat Cassie gelijk had, we moesten meer weten over de familie Devlin. En Simone Cameron wilde graag praten. Dat zien we vaker: mensen die wanhopig aan het praten blijven, want als ze daarmee ophouden, gaan wij weg en blijven ze alleen achter met wat er gebeurd is. We luisteren, we knikken, we tonen ons medeleven, en we onthouden alles wat ze zeggen.

‘Alle drie de meisjes hebben vroeg of laat bij mij op les gezeten,’ zei Simone. ‘Jessica leek als klein meisje veelbelovend, en ze deed erg haar best. Maar toen ze groter werd, werd ze verschrikkelijk verlegen, zo erg dat individuele oefeningen een kwelling voor haar werden. Toen heb ik tegen haar ouders gezegd dat het beter was om haar van les te halen.’

‘En Rosalind?’ vroeg Cassie.

‘Rosalind had enige aanleg, maar geen doorzettingsvermogen. Zij wilde meteen resultaat zien. Na een paar maanden is ze overgestapt op... vioolles, geloof ik. Volgens haar was dat de keuze van haar ouders, maar ik had de indruk dat ze ballet niet leuk meer vond. Dat zien we vaak genoeg bij jonge kinderen: als ze niet meteen heel goed zijn, en als ze gaan beseffen hoe zwaar het nog gaat worden, dan raken ze gefrustreerd en houden ermee op. Eerlijk gezegd zou geen van beiden geschikt geweest zijn voor de academie.’

‘Maar Katy...’ zei Cassie, vooroverleunend.

Simone keek haar een hele tijd aan. ‘Katy was... sérieuse.’

Zo kwam haar stem aan die kenmerkende klank: ergens, heel diep weggestopt, zat nog een toetsje Frans dat haar intonatie kleur gaf. ‘Serieus,’ zei ik.

‘Meer dan dat,’ merkte Cassie op. Haar moeder was half Frans, en als kind had ze de zomervakantie bij haar grootouders in de Provence doorgebracht; ze zegt dat ze intussen het grootste deel van haar Frans verleerd is, maar ze verstaat het nog wel. ‘Professioneel.’

Simone neeg haar hoofd. ‘Ja. Zelfs het zware werk vond ze niet erg – niet alleen omdat dat resultaat opleverde, maar ze vond het gewoon prettig om te doen. Serieus danstalent komt niet vaak voor; het temperament om daar een carrière van te maken is nog veel zeldzamer. De combinatie...’ Weer wendde ze haar blik af. ‘Soms, als er ’s avonds maar één studio in gebruik was, vroeg ze of zij in de andere mocht komen oefenen.’

Buiten begon het te schemeren; de kreten van de skateboarders zweefden omhoog, zwak en helder door het glas heen. Ik dacht aan Katy Devlin in haar eentje in de studio, met afstandelijke ernst in de spiegel kijkend tijdens haar trage pirouettes en passen; een sierlijk opgetilde voet, straatlantaarns die saffraankleurige vlakken op de vloer tekenden, Saties Gnossiennes op de krakende platenspeler. Simone leek zelf behoorlijk sérieuse, en ik vroeg me af hoe ze in vredesnaam hier terechtgekomen was, boven een videotheek en met de vettige stank van frituurvet die vanuit de snackbar daarnaast omhoogwoei, om kleine meisjes balletles te geven omdat hun moeders dat goed voor hun houding vonden of ingelijste foto’s van hun kroost in tutu wilden. Plotseling realiseerde ik me wat Katy Devlin voor haar betekend moest hebben.

‘Hoe vonden meneer en mevrouw Devlin het dat Katy naar de balletacademie ging?’ informeerde Cassie.

‘Dat juichten ze alleen maar toe,’ antwoordde Simone zonder aarzeling. ‘Dat was een opluchting, en eerlijk gezegd was ik ook wel wat verbaasd; niet iedere ouder is bereid om zo’n jong kind uit huis te laten gaan. En de meesten zijn er, terecht, op tegen dat hun kind professioneel danser wordt. Vooral híj was er sterk voor dat ze ging. Volgens mij had hij een erg hechte band met haar. Ik had er bewondering voor dat hij wilde wat voor haar het beste was, hoewel dat betekende dat hij haar moest laten gaan.’

‘En haar moeder?’ vroeg Cassie. ‘Was ze close met haar moeder?’

Simone schokschouderde even. ‘Niet zo, denk ik. Mevrouw Devlin is... nogal vaag. Ze leek altijd volledig verbijsterd door al haar dochters. Volgens mij is ze misschien niet zo heel erg intelligent.’

‘Heb u de afgelopen maanden onbekenden zien rondhangen?’ vroeg ik. ‘Mensen waarover u zich zorgen maakte?’ Balletscholen en zwembaden en padvindershonken oefenen een magnetische aantrekkingskracht uit op pedofielen. Als iemand op zoek was geweest naar een slachtoffer, was dit de meest voor de hand liggende plek waar hij Katy gevonden kon hebben.

‘Ik snap waar u heen wilt, maar nee. Daar zijn we altijd alert op. Een jaar of tien geleden zat er hier, een eindje de heuvel op, bij tijden een man die met een verrekijker naar de studio gluurde. We hebben een klacht ingediend bij de politie, maar die deed niets tot hij probeerde een van de meisjes over te halen bij hem in de auto te stappen. Vanaf dat moment letten we goed op.’

‘Heeft er iemand abnormale belangstelling voor Katy getoond?’

Ze dacht even na en schudde toen haar hoofd. ‘Nee. Iedereen had bewondering voor haar omdat ze zo mooi danste, en bij de inzamelingsactie hebben heel veel mensen een bijdrage geleverd, maar niemand in het bijzonder.’

‘Waren er mensen jaloers op haar talent?’

Simone lachte even, een snelle, harde uitademing door haar neus. ‘Het zijn hier geen podiumouders. De mensen hier willen dat hun dochter een beetje ballet leert, want dat vinden ze schattig; ze willen niet dat de meisjes daar een carrière van maken. Ik neem aan dat er wel een paar meisjes jaloers geweest zullen zijn, dat wel. Maar voldoende voor moord? Nee.’

Plotseling leek ze uitgeput. Haar elegante pose was onveranderd, maar haar blik werd glazig van vermoeidheid. ‘Dank u voor uw tijd,’ zei ik. ‘Als we nieuwe vragen hebben, nemen we nogmaals contact met u op.’

‘Heeft ze geleden?’ vroeg Simone abrupt. Ze keek ons niet aan.

Ze was de eerste die die vraag stelde. Ik begon het standaard non-antwoord te geven: dat we de uitslag van de autopsie moesten afwachten, maar Cassie zei: ‘Er zijn geen aanwijzingen in die richting. We weten nog niets zeker, maar het lijkt een snelle dood geweest te zijn.’

Met moeite draaide Simone haar hoofd om en keek Cassie aan. ‘Dank u,’ zei ze.

Ze stond niet op om ons uit te laten, en ik besefte dat dat kwam doordat ze niet zeker wist of haar knieën haar wel zouden dragen. Toen ik de deur dichttrok, ving ik door het ronde raampje een laatste glimp van haar op. Ze zat nog met rechte rug roerloos met haar handen in haar schoot gevouwen: een sprookjeskoningin, alleen in haar toren achtergelaten om te rouwen om haar verloren, door een heks gestolen prinses.

‘“Ik word niet ziek meer,”’ zei Cassie in de auto. ‘En toen werd ze ook niet ziek meer.’

‘Wilskracht, zoals Simone zei?’

‘Kan natuurlijk.’ Ze klonk niet overtuigd.

‘Of misschien had ze zichzelf ziek gemaakt,’ zei ik. ‘Overgeven en diarree kun je makkelijk zelf veroorzaken. Misschien wilde ze aandacht, en had ze dat niet meer nodig toen ze eenmaal naar de academie ging. Toen kreeg ze meer dan genoeg aandacht zonder ziek te zijn – krantenartikelen, inzamelingsacties, noem maar op... geef me een peuk.’

‘Juniorversie van Münchhausen-by-proxysyndroom?’ Cassie reikte naar de achterbank, groef in de zakken van mijn jack en vond mijn sigaretten. Ik rook Marlboro; Cassie heeft geen bepaald merk, maar koopt meestal Lucky Strike Light, wat ik een meidensigaret vind. Ze stak er twee aan en gaf er een aan mij. ‘Kunnen we ook de dossiers van die twee zusjes opvragen?’

‘Lastig,’ zei ik. ‘Die leven nog, dus dan zit je met vertrouwelijkheid van gegevens. Als de ouders toestemming geven...’ Ze schudde haar hoofd. ‘Hoezo, waar zit jij aan te denken?’

Ze draaide haar raampje een eind open, en de wind blies haar pony opzij. ‘Ik weet niet... dat tweelingzusje, Jessica – die geschrokken uitdrukking kan gewoon stress zijn omdat Katy weg is, maar dat kind is veel te mager. Ondanks die enorme trui kon je zien dat ze maar half zo zwaar is als Katy, en dat was ook al geen tientonner. En dan dat andere zusje... daar is ook iets vreemds mee.’

‘Rosalind?’ vroeg ik.

Er moet iets vreemds in mijn toon doorgeklonken hebben, want Cassie wierp me een zijdelingse blik toe. ‘Je vond haar leuk.’

‘Ja, best wel,’ zei ik, defensief zonder te weten waarom. ‘Mij leek het een aardig meisje. En heel beschermend tegenover Jessica. Mocht jij haar dan niet?’

‘Wat maakt dat nou uit?’ zei Cassie koeltjes en, naar mijn idee, een beetje oneerlijk. ‘Of we haar nu leuk vinden of niet, ze heeft rare kleren aan, ze heeft te veel make-up op...’

‘Dat meisje loopt er gewoon goed verzorgd bij, dat mág toch?’

‘Kom op, Ryan, word nu eindelijk eens volwassen; je weet best wat ik bedoel. Ze glimlacht op heel verkeerde momenten, en zoals je gezien hebt had ze geen beha aan.’ Dat was me inderdaad opgevallen, maar ik had me niet gerealiseerd dat Cassie het ook gezien had en die plagende opmerking irriteerde me. ‘Misschien is ze inderdaad best een heel braaf meisje, maar het klopt van geen kanten.’

Ik zei niets. Cassie gooide de peuk van haar sigaret uit het raam en stak haar handen diep in haar zakken. Ze zat als een mokkende tiener onderuitgezakt op haar stoel. Ik deed de stadslichten aan en drukte het gaspedaal dieper in. Ik ergerde me aan haar en ik wist dat zij zich aan mij ergerde, en hoe dat nou zo gekomen was, wist ik niet.

Cassies mobiel rinkelde. ‘O god, ook dat nog,’ zei ze met een blik op het scherm. ‘Ja, meneer... hallo?... Meneer...? Rottelefoons.’ Ze hing op.

‘Geen signaal?’ vroeg ik kil.

‘Prima signaal,’ zei ze. ‘Hij wilde gewoon weten hoe laat we terugkwamen en waarom het allemaal zo lang duurt, en daar had ik geen zin in.’

Meestal kan ik veel langer mokken dan Cassie, maar ik kon er niets aan doen: ik barstte in lachen uit. Even later begon zij ook te schateren.

‘Luister,’ zei ze. ‘Ik wilde niet rot doen over Rosalind. Ik was eerder bezorgd.’

‘Denk jij aan seksueel misbruik?’ Ik besefte dat ik ergens in mijn achterhoofd met diezelfde gedachte had rondgelopen, maar het idee stond me zo tegen dat ik er niet aan had willen denken. Eén zusje overdreven seksueel, eentje met ernstig ondergewicht en eentje, na diverse onverklaarde ziektes, vermoord. Ik dacht aan Rosalinds hoofd, over dat van Jessica heen gebogen, en voelde een plotselinge, onwennige opwelling van beschermingsdrang. ‘Die vader misbruikt zijn dochters. En Katy ging daarmee om door zichzelf misselijk te maken, uit zelfhaat of om de kans op misbruik te verkleinen. Als ze wordt toegelaten op de balletacademie, besluit ze dat ze voortaan gezond moet blijven en dat die cyclus moet stoppen; misschien gaat ze de confrontatie met de vader aan en dreigt ze alles te vertellen. Dus vermoordt hij haar.’

‘Inderdaad, dat klinkt niet gek,’ zei Cassie. Ze zat te kijken naar de bomen die langs de weg voorbijflitsten; ik zag alleen haar achterhoofd. ‘Maar wat moeten we dan denken van die moeder – als blijft dat Cooper ongelijk had over verkrachting, natuurlijk. Een soort Münchhausen-by-proxysyndroom. Ze leek wel heel goed thuis in haar slachtofferrol, was dat jou ook opgevallen?’

Ja, dat was me opgevallen. In sommige opzichten krijgt het verdriet een gezicht dat uitdrukkingsvol en anoniem is als de maskers in een Griekse tragedie, maar in andere gevallen worden mensen erdoor herleid tot hun absolute kern (en dat is uiteraard de ware en ijzingwekkende reden waarom we proberen het gezin altijd zelf te vertellen over wat er gebeurd is, in plaats van dat aan de uniformdienst over te laten: niet om te tonen hoe erg wij het vinden, maar om te zien hoe ze reageren), en Cassie en ik hadden vaak genoeg slecht nieuws gebracht om te weten wat de meest voorkomende variaties waren. De meeste mensen zijn zo geschokt dat ze niet weten wat ze doen moeten, ze kunnen zich amper overeind houden, ze hebben geen idee hoe ze reageren moeten; tragedie is een onontgonnen terrein dat je zonder gids betreden moet, en ze moeten, stap voor verbijsterde stap, uitzoeken hoe je daardoorheen laveert. Margaret Devlin was helemaal niet verrast geweest; ze had zich er meteen bij neergelegd, alsof rouw haar normale geestestoestand was.

‘Het is dus in feite hetzelfde patroon,’ zei ik. ‘Zij maakt een of alle meisjes ziek, en als Katy wordt toegelaten op de academie probeert ze haar zin door te drijven en dan wordt ze door haar moeder vermoord.’

‘Dat zou kunnen verklaren waarom Rosalind zich kleedt als iemand van veertig,’ zei Cassie. ‘Proberen om volwassen te doen, om zich los te kunnen maken van haar moeder.’

Mijn mobiel ging over. ‘O, fúck, man,’ zeiden we in koor.

Ik herhaalde Cassies slechteverbindingsscenario en de rest van de rit stelden we een lijst op met mogelijke invalshoeken voor verhoor. O’Kelly is dol op lijstjes; een goede lijst zou hem meteen doen vergeten dat we hem niet teruggebeld hadden.

Wij werken vanuit Dublin Castle, en ondanks alle associaties met het koloniale tijdperk vind ik dit een van de sterkste punten van de baan. Vanbinnen zijn alle vertrekken liefdevol gerestaureerd zodat ze eruitzien als ieder ander kantoor in het hele land – halfhoge scheidingswanden, tl-buizen, kunststof vloerbedekking en muren in instellingskleuren – maar de buitenkant van de gebouwen was in de originele staat behouden, een monument: oude rode baksteen in ingewikkelde metselpatronen en marmer, met kantelen en torentjes en uitgesleten heiligenbeelden op onverwachte plekken. In de winter kon je je, als je op een mistige avond over de bestrating van kinderhoofdjes liep, een figuur in een roman van Dickens wanen – schimmige straatlantaarns met gouden licht en vreemde schaduwen, beierende kerkklokken in de nabijgelegen kathedralen, iedere voetstap afketsend op de duisternis; volgens Cassie kun je dan doen alsof je inspecteur Abberline bent, bezig met de Ripper-moorden. Ooit, op een schallend heldere decembernacht met volle maan, is ze de hele binnenplaats overgestoken in radslag.

Er scheen licht achter O’Kelly’s raam, maar de rest van het gebouw was donker: het was al na zevenen, alle anderen waren naar huis. We slopen zo onhoorbaar mogelijk naar binnen. Cassie sloop op haar tenen naar de teamkamer om Mark en de Devlins op de computer op te zoeken, en ik ging naar de kelder, waar de oude dossiers liggen. Vroeger was het een wijnkelder, en het huisstijlteam is hier nog niet aan toe gekomen, dus het is er nog een en al flagstones en zuilen en gewelven. Cassie en ik hebben een stilzwijgende afspraak om daar ooit een keer met een stel kaarsen naartoe te gaan, ondanks de elektrische verlichting en in strijd met de veiligheidsvoorschriften, en daar een avond lang op zoek te gaan naar geheime gangen.

De kartonnen doos (Rowan G., Savage P., 33791/84) stond nog precies waar ik hem meer dan twee jaar geleden neergezet had; waarschijnlijk was er sinds die tijd niemand aangekomen. Ik haalde het dossier eruit en bladerde naar de verklaring die Vermiste personen van Jamies moeder had gekregen. En goddank, daar stond het: blond haar, bruine ogen, rood T-shirt, spijkershort, witte gymschoenen, rode haarspeldjes met plastic aardbeien erop.

Ik schoof het dossier onder mijn jasje voor het geval ik O’Kelly tegen het lijf zou lopen (er was geen enkele reden waarom ik dat dossier niet bij me zou hebben, vooral nu het verband met de zaak-Devlin vaststond, maar om de een of andere reden voelde ik me schuldig, betrapt, alsof ik me uit de voeten maakte met een of ander gênant kunstvoorwerp), en ging de trap op naar de teamkamer. Cassie zat achter haar computer; ze had het licht uit gelaten zodat O’Kelly haar niet zou opmerken.

‘Niets te vinden over Mark,’ zei ze. ‘En ook niet over Margaret. Jonathan heeft één veroordeling, van afgelopen februari.’

‘Kinderporno?’

‘Jezus, Ryan. Doe niet zo melodramatisch. Nee, voor huisvredebreuk: hij was bezig met een protestactie tegen die snelweg, en daarbij kwam hij over een politiedemarcatie heen. Hij kreeg voor de rechtbank een boete van honderd euro en twintig uur dienstverlening, maar dat werd later veertig uur toen Devlin zei dat hij wat hem betrof nu juist was ópgepakt omdat hij de gemeenschap een dienst had verleend.’

Dus daar had ik Devlins naam niet zien staan: zoals ik al zei, ik had maar een heel vaag idee gehad van die controverse over de snelweg. Wel verklaarde het waarom hij de dreigtelefoontjes niet had gemeld. Wij konden in zijn ogen weinig van bondgenoten gehad hebben, vooral niet als het om die snelweg ging. ‘Dat haarspeldje zit in het dossier,’ zei ik.

‘Mooi,’ zei Cassie, met een vleugje van een vragende klank in haar stem. Ze zette de computer uit en draaide zich naar me om. ‘Ben je blij?’

‘Weet ik niet,’ zei ik. Het was natuurlijk fijn om te weten dat ik niet gek aan het worden was, dat ik me geen dingen inbeeldde, maar nu vroeg ik me af of ik het me echt had herinnerd of alleen in het dossier had zien staan. Ik wist niet welke van die twee mogelijkheden me het minst aanstond, en ik wilde maar dat ik mijn mond had gehouden over dat ellendige speldje.

Cassie wachtte; in het avondlicht dat nog door het raam viel leken haar ogen enorm, ondoorzichtig en waakzaam. Ik wist dat ze me de kans gaf om ‘Ach, dat haarspeldje. Kom op, we kunnen maar beter vergeten dat we dat ooit gevonden hebben’ te zeggen. En zelfs nu is er de verleiding, hoe slap en nutteloos ook, om me af te vragen wat er gebeurd was als ik dat inderdaad gezegd had.

Maar het was laat, ik had een lange dag achter de rug, ik wilde naar huis en zo’n aanpak met zijden handschoentjes – ook als het Cassie betrof – had me altijd de kriebels bezorgd. De hele aanpak laten vallen leek me veel meer werk dan gewoon maar kijken wat er zou gebeuren. ‘Bel jij Sophie over dat bloed?’ vroeg ik. In die schemerige kamer leek het toegestaan om althans die zwakte toe te geven.

‘Tuurlijk,’ zei Cassie. ‘Maar niet nu, oké? Laten we O’Kelly nu maar gaan bijpraten, voordat er ergens een ader knapt. Terwijl jij in de kelder zat, heeft hij me een sms gestuurd; ik wist niet eens dat hij dat kón, wist jij dat?’

Ik belde O’Kelly’s toestel en zei dat we terug waren, waarop hij reageerde met: ‘Dat werd verdomme ook tijd. Wat hebben jullie uitgespookt, ergens gestopt voor een vluggertje?’ En daarna zei hij dat we linea recta naar zijn kantoor moesten.

Afgezien van O’Kelly’s eigen stoel telde zijn kantoor maar één zitplaats, zo’n ergonomisch geval van namaakleer. Daaruit moet je concluderen dat je niet te veel tijd of ruimte in beslag mag nemen. Ik ging in de stoel zitten, en Cassie hees zich op een tafel achter me. O’Kelly wierp haar een geïrriteerde blik toe.

‘Snel, mensen,’ zei hij. ‘Ik moet om acht uur ergens zijn.’ Het jaar daarvoor had zijn vrouw hem verlaten; sinds die tijd hadden we via de roddelmachine een stel onbeholpen pogingen tot relaties vernomen, waaronder een spectaculair mislukte blind date waarbij de vrouw een voormalige prostituee bleek te zijn die hij in zijn dagen bij Zedenmisdrijven regelmatig had gearresteerd.

‘Katharine Devlin, twaalf jaar oud,’ zei ik.

‘Dus de identiteit staat vast?’

‘Negenennegentig procent,’ zei ik. ‘We halen morgen een van de ouders naar het mortuarium, als ze opgelapt is, maar Katy Devlin heeft een identieke tweelingzus en de overlevende zus is het sprekend evenbeeld van ons slachtoffer.’

‘Aanwijzingen, verdachten?’ beet hij ons toe. Hij had een behoorlijk mooie das om, klaar voor zijn afspraakje, en te veel aftershave; ik kon het merk niet plaatsen, maar het rook duur. ‘Ik moet morgen een persconferentie geven. Zeg niet dat je niets hebt.’

‘Haar schedel is ingeslagen en ze is gewurgd, waarschijnlijk ook verkracht,’ zei Cassie. In het tl-licht had ze grauwe wallen onder haar ogen. Ze zag er te moe uit, en te jong om die woorden zo kalm uit te spreken. ‘We weten het pas zeker na de autopsie, morgenochtend.’

‘Mórgen pas? Verdomme!’ riep O’Kelly verontwaardigd uit. ‘Zeg dat die hufter van een Cooper hier prioriteit aan moet geven.’

‘Hebben we al gedaan,’ zei Cassie. ‘Hij moest vanmiddag naar de rechtbank. Morgenochtend vroeg, meer kan hij niet doen.’ (Cooper en O’Kelly hebben een bloedhekel aan elkaar; wat Cooper echt gezegd had, was: ‘Wees zo vriendelijk om de heer O’Kelly uit te leggen dat zijn zaken niet de enige ter wereld zijn.’) ‘We hebben vier mogelijke benaderingen opgesteld, en...’

‘Mooi, mooi zo,’ zei O’Kelly, terwijl hij de ene bureaula na de andere opentrok op zoek naar een pen.

‘Ten eerste is er de familie,’ zei Cassie. ‘U kent de statistieken: de meeste vermoorde kinderen zijn om het leven gebracht door hun eigen ouders.’

‘En deze familie heeft iets eigenaardigs,’ voegde ik daaraan toe. Dit was mijn tekst; we moesten onze bedoeling overbrengen voor het geval we wat armslag nodig hadden bij het onderzoek naar de Devlins, maar als Cassie dit had gezegd, was O’Kelly begonnen aan een lange, saaie, bittere tirade over vrouwelijke intuïtie. Maar intussen bespeelden we O’Kelly heel goed. Ons contrapunt was gepolijst tot de naadloosheid van een Beach Boys-harmonie – we voelen precies aan wanneer we van rol moeten wisselen en werper of achtervanger moeten spelen, good cop/bad cop, wanneer mijn koele afstandelijkheid een accent van ernst moet toevoegen aan Cassies opgewekte houding – en dat werkt zelfs tegen onze collega’s. ‘Ik kan er niet precies de vinger op leggen, maar in dat huis is iets aan de hand.’

‘Nooit je intuïtie negeren,’ zei O’Kelly. ‘Gevaarlijk.’ Cassies voet, die nonchalant hing te bungelen, duwde even tegen mijn rug.

‘Ten tweede,’ zei ze, ‘mogen we de kans van een of andere sekte niet uitvlakken.’

‘O, god, Maddox. Heeft er weer eens een artikel over satansaanbidding in de Cosmo gestaan?’ O’Kelly debiteert zulke vreselijke clichés dat het in principe wel weer iets heeft. Ik vind die gewoonte van hem amusant of irritant of lichtelijk troostrijk, al naargelang mijn stemming, maar het voordeel is in ieder geval dat je je script van tevoren kunt opstellen.

‘Mijzelf lijkt het ook pure waanzin,’ zei ik, ‘maar we hebben te maken met een vermoord meisje dat is gevonden op een offertafel. De verslaggevers vroegen er al naar. Dat moeten we meteen ontzenuwen.’ Het valt uiteraard niet mee om te bewijzen dat iets niet bestaat, en als je zoiets beweert zonder serieuze bewijzen, komen er meteen allerhande complottheorieën opzetten, dus gooien we het over een andere boeg. We zouden een aantal uren lang zoeken naar de verschillen tussen Katy Devlins dood en de vermeende modus operandi van een hypothetische groep (geen aderlating, geen offerkleed, geen occulte symbolen, blablabla...) en dan zou O’Kelly, die gelukkig geen enkel gevoel voor het absurde heeft, dat allemaal voor de camera uitleggen.

‘Pure tijdverspilling,’ zei O’Kelly. ‘Maar oké, doe maar. Praat met Zedendelicten, praat met de dominee, met wie dan ook, als het maar gebeurt. Wat is je derde punt?’

‘Het derde,’ zei Cassie, ‘is een normale seksuele moord; een pedofiel die haar vermoord heeft om te voorkomen dat ze zou praten, of omdat moord er nu eenmaal bij hoort. En als het die kant uit gaat, dan gaan we nog eens kijken naar die twee kinderen die in 1984 uit Knocknaree verdwenen zijn. Zelfde leeftijd, zelfde plaats, en vlak naast het lichaam van ons slachtoffer hebben we een druppel oud bloed gevonden – het lab is momenteel aan het kijken of het overeenkomt met dat van de slachtoffers uit ’84 – plus een haarspeldje dat overeenkomt met de beschrijving van het speldje dat het vermiste meisje in haar haar had. Er kán verband zijn.’ Dit was ontegenzeglijk Cassies tekst. Ik lieg, zoals gezegd, behoorlijk goed, maar alleen al bij het horen van haar woorden begon mijn hart als een razende te bonken, en in veel opzichten merkt O’Kelly meer dan hij laat doorschemeren.

‘Wat, een seksuele seriemoordenaar? Na twintig jaar? En hoe weet je trouwens van dat speldje?’

‘U had toch gezegd dat we cold cases moesten doorlezen, meneer,’ zei Cassie met een uitgestreken smoel. En dat was zo, dat had hij gezegd – volgens mij had hij dat bij een of ander seminar of misschien op tv gehoord – maar hij zei wel meer, en we hadden sowieso nooit tijd. ‘En die vent kan wel het land uit geweest zijn, of misschien zat hij in de gevangenis, of misschien moordt hij alleen onder zware stress...’

‘We staan allemaal onder zware stress,’ zei O’Kelly. ‘Een seriemoordenaar. Dat konden we er nog wel bij hebben. En verder?’

‘De vierde benadering kon wel eens riskant worden,’ zei Cassie. ‘Jonathan Devlin, de vader, is de leider van die Weg-met-de-snelwegcampagne in Knocknaree. Kennelijk heeft hij daarmee een paar mensen op de tenen getrapt. Hij zegt dat hij de afgelopen maanden drie anonieme telefoontjes heeft gehad, waarbij zijn gezin werd bedreigd als hij zich niet zou terugtrekken. We zullen moeten uitzoeken wie er serieus belang bij heeft dat die snelweg door Knocknaree heen komt te liggen.’

‘En dat betekent gekut met projectontwikkelaars en deelraden,’ zei O’Kelly. ‘Jezus.’

‘We moeten zo veel mogelijk surveillanten hebben, meneer,’ zei ik, ‘en waarschijnlijk moeten we er nog iemand van Moordzaken bij hebben.’

‘Dat zal best, ja. Neem Costello maar. Leg een briefje voor hem neer; hij is altijd vroeg op kantoor.’

‘Nou, meneer,’ zei ik, ‘ik had O’Neill er graag bij.’ Ik heb niets tegen Costello, maar ik wilde hem beslist niet op deze zaak hebben. Afgezien van het feit dat hij een zeurpiet is en deze zaak ook zonder hem al deprimerend genoeg was, is hij van het vasthoudende type; hij zou met een vlooienkam het oude dossier gaan zitten doorspitten om vervolgens op zoek te gaan naar Adam Ryan.

‘Ik ga geen drie beginners op zo’n belangrijke zaak zetten. Jullie tweeën hebben de zaak alleen maar omdat jullie in de pauze naar porno-sites zitten te surfen in plaats van lekker naar buiten te gaan zoals alle anderen doen.’

‘O’Neill is niet echt een beginner, meneer. Hij zit al zeven jaar bij Moordzaken.’

‘En we weten allemaal waarom,’ merkte O’Kelly vals op. Sam was op zijn zevenentwintigste bij het team gekomen. Zijn oom zit ergens in de politiek, Redmond O’Neill, meestal als staatssecretaris van Justitie of Milieu of wat dan ook. Sam kan er goed tegen: hij is, van nature of uit eigen keuze, rustig, betrouwbaar, iedereens favoriete achtervanger, en daarop ketsen de meeste vals bedoelde opmerkingen af. Er wordt nog wel eens naar hem uitgehaald, maar dan meestal bespiegelend, zoals O’Kelly net gedaan had. Echt gemeen deden de mensen maar zelden.

‘En daarom hebben we hem juist nodig,’ zei ik. ‘Als we onze neus in deelraadzaken gaan steken en dat soort dingen een beetje discreet willen aanpakken, dan hebben we iemand nodig met contact in die kringen.’

O’Kelly keek op de klok, wilde zijn spaarzame haar gladstrijken, maar bedacht zich. Het was twintig voor acht. Cassie sloeg haar benen over elkaar en leunde achterover op haar tafel. ‘Het heeft allemaal zijn voors en tegens,’ zei ze. ‘Misschien moeten we het eerst hebben over...’

‘Ach, doe ook maar, neem O’Neill maar,’ zei O’Kelly geprikkeld. ‘Als je de klus maar klaart. En kijk uit dat hij niemand tegen de haren in strijkt. Ik wil iedere ochtend een verslag op mijn bureau.’ Hij stond op en begon papieren grofweg in stapeltjes te kloppen: we konden ervandoor.

Naar aanleiding van helemaal niets schoot er plotseling een vonk pure vreugde door me heen, vlijmscherp en gedestilleerd als de schok die heroïnegebruikers, neem ik aan, ervaren wanneer het spul in hun aderen komt. Het was mijn partner die op haar handen gesteund met een vloeiende beweging van de tafel af gleed; het was de snelle, geoefende beweging waarmee ik met één hand mijn notitieboekje dichtklapte; het was de commissaris die zich in zijn jasje wrong en zijn schouders onopvallend controleerde op roos; het was het schel verlichte kantoor met een stapel dikke mappen op een scheefgezakte stapel in de hoek en de avond die zich tegen het venster schurkte. Het was het besef, het altijd weer gloednieuwe besef, dat dit allemaal echt was en dat dit mijn leven was. Misschien zou Katy Devlin, als ze het tot hier toe gered had, zich ook zo gevoeld hebben over de blaren op haar tenen, de ontbijtbel die door de weergalmende gangen raasde. Misschien had zij, net als ik, prijs gesteld op de kleine details en ongemakjes. Misschien had ze daar nog meer van gehouden dan van de wonderen, want dit zijn de dingen waaraan je ziet dat je ergens thuishoort.

Ik herinner me dat moment omdat ik zulke momenten eerlijk gezegd zelden beleef. Ik ben niet goed in constateren wanneer ik gelukkig ben – behalve dan achteraf. Mijn talent, of mijn dodelijke fout, ligt in nostalgie. Ik ben wel eens beschuldigd van een streven naar perfectie, van een afwijzing van vervulde hartenwensen zodra ik zo dichtbij kom dat de mysterieuze impressionistische glans oplost in doodgewone stippen, maar de waarheid ligt minder simplistisch. Ik weet heel goed dat perfectie bestaat uit scherp gerande, losgebroken banaliteiten. Misschien zou je kunnen zeggen dat mijn ware zwakte een soort ‘langzichtigheid’ is: meestal zie ik het patroon pas op een afstand, en veel te laat.