23

Zo zaten we nog toen Sam binnenkwam. ‘Wat is het laatste nieuws?’ vroeg hij, terwijl hij de regen uit zijn haar wreef en het licht aandeed.

Cassie ging verzitten en hief haar hoofd op. ‘Jij en ik moeten nog eens gaan proberen om achter Damiens motief te komen. Hij wordt zo hierheen gebracht.’

‘Mooi,’ zei Sam. ‘Eens kijken of een nieuw gezicht hem wakker schudt.’ Maar hij had ons beiden met één snelle blik opgenomen en ik vroeg me af hoeveel hij kon raden; voor het eerst vroeg ik me af hoeveel hij al die tijd al geweten had zonder er ooit over te praten.

Hij trok een stoel bij en ging naast Cassie zitten, en ze begonnen te bespreken hoe ze Damien zouden aanpakken. Ze hadden nog nooit samen iemand verhoord, en hun stemmen klonken aarzelend, goed bedoelend, beleefd en eindigend op een hogere toon vol vraagtekens: denk jij dat we... en stel nou dat we... Cassie deed weer een andere band in de videorecorder en speelde stukjes van het verhoor van de vorige avond af. De fax maakte een reeks idiote tekenfilmgeluiden en spuwde Damiens mobiele telefoonrekening uit, en met een markeerstift in de hand bogen ze zich er prevelend overheen.

Toen ze eindelijk weg waren – Sam knikte even over zijn schouder naar me – bleef ik in de verlaten projectkamer zitten wachten tot ik vrijwel zeker wist dat ze met hun verhoor begonnen waren, en daarna ging ik naar ze op zoek. Ze zaten in de grote verhoorkamer. Ik schoot steels de observatiekamer binnen, met rode oren alsof ik een pornozaak binnenging. Ik wist dat ik dit zeer beslist niet wilde zien, maar ik wist dat ik ook niet weg kon blijven.

Ze hadden de kamer zo gezellig gemaakt als maar enigszins mogelijk was; jassen en tassen en sjaals over de stoelen verspreid, de tafel bezaaid met koffie en suikerzakjes, en mobiele telefoons, en een karaf water, en een bord met kleverige koffiebroodjes van het café vlak bij de kasteeltuinen. Damien, haveloos in diezelfde enorme trui en legerbroek – zo te zien had hij erin geslapen – zat met zijn armen om zich heen geslagen met grote ogen om zich heen te kijken. Na de wezensvreemde chaos van een gevangeniscel moest dit hem wel voorkomen als een soort haven, veilig en warm en bijna huiselijk. Onder bepaalde hoeken zag je dons, een zielig soort halfwas stoppels, op zijn kin. Cassie en Sam zaten aan tafel te kletsen, te zeuren over het weer. Ze boden Damien melk aan. Ik hoorde voetstappen op de gang en verstrakte – als het O’Kelly was, zou hij me eruit schoppen, terug naar de telefoontips, want dit had niets meer met mij te maken – maar de stappen gingen voorbij zonder vaart te minderen. Ik leunde met mijn voorhoofd tegen de ruit en sloot mijn ogen.

Ze begonnen met de veilige details. Cassies stem en die van Sam klonken behendig door elkaar heen verweven, rustgevend als een slaapliedje: hoe ben je het huis uit gekomen zonder je moeder wakker te maken? Ja? Dat deed ik vroeger ook altijd, toen ik nog op school zat... Had je dat wel eens vaker gedaan? God, wat een beroerde koffie, wil je soms liever een cola of zo? Ze waren goed samen, Cassie en Sam, echt goed, en Damien begon zich te ontspannen. Eén keer lachte hij zelfs, een zielig ademtochtje.

‘Jij bent lid van Weg met de snelweg, nietwaar?’ vroeg Cassie na een tijdje, even ontspannen als voorheen; niemand behalve ik had dat schijntje van spanning in haar stem kunnen horen dat betekende dat het nu serieus begon te worden. Ik opende mijn ogen en rechtte mijn rug. ‘Wanneer ben je voor het eerst met hen in aanraking gekomen?’

‘Dit voorjaar,’ zei Damien argeloos, ‘ergens in maart of zo. Er hing een briefje op het prikbord op de faculteit, iets over een protestactie. Ik wist dat ik deze zomer in Knocknaree zou komen te werken, dus ik voelde me... tja, ik voelde een zekere verbondenheid of zo. Dus toen ben ik erheen gegaan.’

‘Was dat misschien die protestbijeenkomst op twintig maart?’ vroeg Sam. Hij zat door een stapel papieren te bladeren en wreef zich over het achterhoofd. Hij speelde de betrouwbare straatagent, vriendelijk en niet al te snugger.

‘Ja, volgens mij wel. Het was buiten bij het parlementsgebouw, als dat wat helpt.’ Damien leek intussen bijna griezelig op zijn gemak. Hij leunde over de tafel heen en speelde met zijn koffiekop, spraakzaam en enthousiast alsof hij op sollicitatiegesprek was. Dit had ik wel eerder gezien, vooral bij mensen met een eerste vergrijp: ze zien ons nog niet als de vijand, en zodra de schok van de arrestatie weggeëbd is, voelen ze zich licht in het hoofd en behulpzaam, gewoon van pure opluchting dat de spanning er eindelijk af is.

‘En op dat moment heb je je bij de campagne aangesloten?’

‘Ja. Knocknaree is echt een belangrijke plek, er wonen al mensen sinds...’

‘Heeft Mark ons allemaal al verteld,’ grijnsde Cassie. ‘Zoals je je kunt voorstellen. Heb je Rosalind Devlin toen ontmoet, of kende je haar al?’

Een korte, verwarde pauze. ‘Wat?’ zei Damien.

‘Zij zat die dag bij de intekentafel. Was dat de eerste keer dat je haar zag?’

Weer een stilte. ‘Ik weet niet wie u bedoelt,’ zei Damien uiteindelijk.

‘Kom op, Damien,’ zei Cassie, en ze leunde voorover om hem aan te kunnen kijken, maar hij staarde naar zijn koffiekop. ‘Je doet het tot nu toe zo goed, waarom hou je er nu plotseling mee op?’

‘Je telefoonrekening staat helemaal vol met belletjes en sms-jes naar Rosalind,’ zei Sam, en hij trok een stapel papier vol markeerstrepen uit de stapel en legde die voor Damien neer. Die keek er wezenloos naar.

‘Waarom mogen wij niet weten dat jullie bevriend waren?’ vroeg Cassie. ‘Daar is toch niets verkeerd aan?’

‘Ik wil niet dat zij hierbij betrokken raakt,’ zei Damien. Zijn schouders begonnen te verstrakken.

‘We proberen helemaal niemand waar dan ook bij te betrekken,’ zei Cassie vriendelijk. ‘We proberen er alleen achter te komen wat er gebeurd is.’

‘Dat heb ik al verteld.’

‘Weet ik, weet ik. Maar heb even geduld, ja? We moeten alleen de details nog helder krijgen. Heb je Rosalind toen voor het eerst ontmoet, bij die protestbijeenkomst?’

Damien strekte zijn hand uit en raakte met één vinger de telefoonrekeningen aan. ‘Ja,’ zei hij. ‘Toen ik me aanmeldde. Toen raakten we aan de praat.’

‘En dat beviel zo goed dat jullie contact gehouden hebben?’

‘Ja, zoiets.’

Daarna gooiden ze het over een andere boeg. Wanneer ben je in Knocknaree begonnen? Waarom heb je juist die opgraving gekozen? Ja, dat leek mij ook zo interessant... Langzaamaan ontspande Damien zich weer. Het regende nog steeds, dichte gordijnen van regen die langs de ramen schoven. Cassie ging nieuwe koffie halen en kwam terug met een blik vol lachend schuldbesef en een pak koekjes dat ze uit de kantine gejat had. Ze hadden geen haast, nu Damien eenmaal bekend had. Het enige wat hij nog kon doen was om een advocaat vragen, en een advocaat zou hem adviseren precies te vertellen wat ze graag wilden weten; een medeplichtige betekende gedeelde schuld, verwarring; allemaal dingen waar een advocaat dol op is. Cassie en Sam hadden de hele dag, de hele week, zo lang als nodig was.

‘Hoe lang duurde het voordat je voor het eerst uitging met Rosalind?’ vroeg Cassie na een tijdje.

Damien had de hoek van de pagina met telefoonnummers in plooitjes zitten vouwen, maar bij deze vraag keek hij verbaasd en argwanend op. ‘Wat?... We hebben... eh, nee. We zijn gewoon vrienden.’

‘Damien,’ zei Sam vol verwijt, en hij tikte op de stapel papier. ‘Kijk nou zelf eens. Je belt haar drie, vier keer per dag, je stuurt haar rissen sms-jes, soms praat je urenlang in het holst van de nacht...’

‘God, dat weet ik nog wel,’ zei Cassie mijmerend. ‘Die telefoonrekeningen als je verliefd bent...’

‘Je andere vríénden bel je nog geen kwart daarvan. Rosalind is vijfennegentig procent van je telefoonrekening, man. En dat is helemaal niet erg. Het is een mooi meisje, en jij bent een knappe vent, dus waarom zouden jullie géén verkering hebben?’

‘Wacht eens even,’ zei Cassie, en ze veerde overeind. ‘Heeft Rosalind hier soms mee te maken? Wil je daarom niet over haar praten?’

‘Nee!’ schreeuwde Damien bijna. ‘Laat haar met rust!’

Cassie en Sam keken hem met opgetrokken wenkbrauwen aan.

‘Sorry,’ prevelde hij even later, en hij liet zich onderuitzakken. Hij zag vuurrood. ‘Ik wou alleen... kijk, zij heeft hier helemaal niets mee te maken. Kunnen jullie haar er niet buiten laten?’

‘Maar waarom dan die geheimzinnigheid, Damien?’ vroeg Sam. ‘Als ze er niets mee te maken heeft?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Gewoon. Omdat we tegen niemand gezegd hadden dat we verkering hadden.’

‘Waarom niet?’

‘Gewoon. Rosalinds vader zou door het lint gegaan zijn.’

‘Mocht hij jou niet?’ vroeg Cassie, met net genoeg verbazing in haar stem om vleiend te klinken.

‘Nee, dat was het niet. Ze mag gewoon geen vriendjes hebben.’ Damien keek zenuwachtig van de een naar de ander. ‘Kunt u... eh... wilt u het hem niet vertellen? Alstublieft?’

‘Hoe boos zou hij dan precies geworden zijn?’ vroeg Cassie zachtjes.

Damien zat stukjes van zijn piepschuimen bekertje te pellen. ‘Ik wilde haar geen problemen bezorgen.’ Maar die blos was er nog, en hij ademde snel. Daar zat meer achter.

‘We hebben een getuige,’ zei Sam, ‘die ons verteld heeft dat Jonathan Devlin Rosalind de afgelopen tijd minstens eenmaal geslagen heeft. Weet jij of dat waar is?’

Hij knipperde snel met zijn ogen, haalde zijn schouders op. ‘Hoe moet ik dat nou weten?’

Cassie wierp Sam een snelle blik toe en deed een stapje terug. ‘Hoe spraken jullie af zonder dat haar vader erachter kwam?’ vroeg ze op vertrouwelijke toon.

‘Eerst spraken we in het weekend in de stad af, en dan gingen we koffiedrinken of zo. Rosalind zei tegen haar ouders dat ze naar Karen ging, haar vriendin van school. Dus dat vonden ze prima. Later, eh... later spraken we wel eens ’s avonds af. Op de opgraving. Dan ging ik daar zitten wachten tot haar ouders sliepen, zodat ze het huis uit kon. We gingen op de altaarsteen zitten, of soms in de schuur met vondsten als het regende, en dan zaten we uren te praten.’

Het was gemakkelijk voorstelbaar, gemakkelijk en verleidelijk zoet: een deken om hun schouders en een plattelandshemel vol sterren, en het maanlicht waardoor het ruwe landschap van de opgraving werd veranderd in een teer, spookachtig beeld. Ongetwijfeld hadden de geheimzinnigheid en de complicaties de romance alleen maar aangewakkerd. Het had de onweerstaanbare oerverlokking van de mythe: de wrede vader, de schone maagd gevangen in haar toren, omringd door doorns en roepend om hulp. Ze hadden hun eigen, gestolen, nachtelijke wereld geschapen en in Damiens ogen moest dat een beeldschone wereld geweest zijn.

‘En soms kwam ze ook naar de opgraving, met Jessica, en dan gaf ik hun de rondleiding. Dan konden we niet echt praten, voor het geval dat iemand ons zag – maar dan zagen we elkaar tenminste... En één keer, in mei...’ – hij glimlachte even naar zijn handen, een verlegen, geheim glimlachje – ‘ziet u, ik had een parttimebaantje in een lunchroom, waar ik broodjes maakte. Daar had ik dus zoveel van gespaard dat we een heel weekend weg konden. We zijn met de trein naar Donegal gegaan en we hebben in een klein pensionnetje gelogeerd. Daar hadden we ons ingeschreven alsof we getrouwd waren. Rosalind zei thuis dat ze het weekend naar Karen ging om te leren voor haar examen.’

‘En wat is er toen misgegaan?’ vroeg Cassie, en weer hoorde ik die gespannen klank van haar stem. ‘Was Katy erachter gekomen?’

Damien keek verbaasd op. ‘Wat? Nee. Jezus, nee. We waren heel voorzichtig.’

‘Wat dan? Viel ze Rosalind lastig? Kleine zusjes kunnen bijzonder hinderlijk zijn.’

‘Nee...’

‘Was Rosalind soms jaloers op alle aandacht die Katy kreeg? Was dat het?’

‘Nee! Zo is Rosalind helemaal niet – ze was juist blij voor Katy! En ik zou nooit iemand vermóórden alleen om... ik ben niet – ik ben niet gék!’

‘En gewelddadig ben je ook niet,’ zei Sam, terwijl hij een nieuwe stapel papieren voor Damiens neus neerklapte. ‘Dit zijn mensen die we naar jou gevraagd hebben. Je leraren weten nog dat je uit de buurt van vechtpartijen bleef, dat je er nooit een zelf begon. Klopt dat?’

‘Ja...’

‘Deed je het dan soms toch gewoon voor de kick?’ onderbrak Cassie. ‘Wilde je eens weten hoe het voelt om iemand te doden?’

‘Néé! Waar zijn jullie...’

Sam liep verbazend snel om de tafel heen en bukte zich naar Damien toe. ‘De jongens van de opgraving zeggen dat George McMahon het jullie moeilijk maakte, zoals hij het iedereen altijd moeilijk maakt, maar dat jij een van de weinigen was die nooit zijn geduld verloor. Dus waardoor ben jij zo boos geworden dat je een klein meisje kon vermoorden dat jou nooit een haar gekrenkt had?’

Damien dook met een ongelukkig gezicht ineen in zijn trui, zijn kin tegen zijn borst gedrukt, en schudde zijn hoofd. Ze waren te snel geweest, te hard: ze raakten hem kwijt.

‘Hé. Kijk mij eens aan.’ Sam knipte met zijn vingers vlak voor Damiens gezicht. ‘Zie ik er soms uit als jouw moeder?’

‘Wat? Nee...’ Maar de vraag was wel zo onverwacht geweest dat hij van zijn stuk gebracht was; zijn verwilderde, ongelukkige blik was omhooggekomen.

‘Goed gezien. Dat komt doordat ik jouw moeder niet ben, en dit is geen kleinigheidje waar je je uit kunt redden door te gaan zitten mokken. Dit is heel erg ernstig. Je hebt een onschuldig klein meisje midden in de nacht uit haar huis gelokt, je hebt haar schedel ingeslagen, je hebt haar verstikt en je hebt zitten kijken terwijl ze doodging, je hebt een troffel in haar gestopt,’ – Damiens gezicht vertrok krampachtig – ‘en dan wil je ons nu vertellen dat je dat allemaal zonder enige reden gedaan hebt? Wou je dat soms ook tegen de rechter zeggen? Wat voor soort straf denk je dat je dan krijgt?’

‘Jullie snáppen het niet!’ riep Damien wanhopig. Zijn stem brak als die van een dertienjarige.

‘Dat weet ik, maar dat wíl ik juist. Help me dan, Damien.’ Cassie leunde voorover en pakte zijn beide handen in de hare, zodat hij haar wel moest aankijken.

‘U begrijpt het niet! Een onschuldig klein meisje? Iedereen denkt maar dat ze dat was, Katy, een soort heilige, iedereen dacht altijd maar dat ze zo perfect was... maar zo wás het helemaal niet! Alleen omdat ze nog een kind was, betekent dat nog niet dat ze... u zou me niet geloven als ik u sommige dingen vertelde die ze deed, u zou me niet eens geloven.’

‘Ik wel,’ zei Cassie zacht en dringend. ‘Wat je me ook gaat zeggen, Damien, ik heb in mijn werk wel erger gezien. Ik geloof je. Probeer het maar.’

Damiens gezicht was rood, met bloeddoorlopen ogen, en zijn handen trilden in die van Cassie. ‘Ze zorgde dat haar vader boos werd op Rosalind en Jessica. Maar dan dus echt de hele tijd – ze waren continu bang. Ze verzon gewoon dingen en die vertelde ze hem dan – bijvoorbeeld dat Rosalind rot tegen haar gedaan had, of dat Jessica aan haar spullen had gezeten – maar dat was helemaal niet waar, ze verzon het gewoon, en hij geloofde haar áltijd. Op een keer probeerde Rosalind hem te vertellen dat het niet waar was, ze wilde Jessica beschermen, maar hij... hij...’

‘Wat deed hij toen?’

‘Hij sloeg ze!’ huilde Damien. Zijn hoofd schoot omhoog en zijn ogen, roodomrand en vurig, keken strak in die van Cassie. ‘Hij sloeg ze helemaal in elkaar! Hij heeft Rosalinds schedel ingeslagen met een poker, en hij heeft Jessica tegen een muur gesmeten zodat ze haar arm brak, en hij, Jezus, hij dééd het met hen, en Katy, die stond erbij te lachen!’ Hij rukte zijn handen los en veegde razend met de achterkant van zijn pols de tranen weg. Hij hapte naar adem.

‘Bedoel jij dat Jonathan Devlin geslachtsgemeenschap had met zijn dochters?’ vroeg Cassie rustig. Ze had ogen als schoteltjes.

‘Ja. Ja. Met allemaal. Katy...’ Damiens gezicht vertrok. ‘Katy vond dat lékker. Hoe ziek is dat? Hoe kan iemand...? Daarom was zij de favoriet. En aan Rosalind had hij een hekel omdat zij... zij niet...’ Hij beet in de rug van zijn hand en huilde.

Ik besefte dat ik zo lang mijn adem had staan inhouden dat ik licht in het hoofd was. En ik besefte dat ik misschien zou moeten overgeven. Ik leunde tegen het koele glas en concentreerde me op mijn ademhaling: rustig en gelijkmatig. Sam greep een papieren zakdoek en gaf die aan Damien.

Tenzij ik nog stommer was dan ik al had bewezen te zijn, geloofde Damien zelf ieder woord van zijn verhaal. Waarom ook niet? We lezen wel erger in de krant: verkrachte peuters, kinderen die doodhongeren in de kelder, ledematen van baby’s afgerukt. Naarmate hun privémythologie een steeds groter deel van zijn gedachten in beslag nam, kon er nog wel een boosaardige zus bij die Assepoester in het stof duwde.

En hoewel dit beslist niet gemakkelijk toe te geven is: ik wilde het ook graag geloven. Eventjes deed ik dat ook bijna. Het paste zo naadloos in de rest van het verhaal; het verklaarde en vergoelijkte zoveel, bijna alles. Maar in tegenstelling tot Damien had ik de medische dossiers gezien, het post-mortemrapport. Jessica had die arm gebroken toen ze in aanwezigheid van vijftig getuigen uit een klimrek viel, en Rosalind had nooit een schedelfractuur gehad; Katy was als maagd overleden. Er kroop iets als koud zweet over mijn schouders.

Damien snoot zijn neus. ‘Het kan voor Rosalind niet makkelijk geweest zijn om jou dit allemaal te vertellen,’ zei Cassie zachtjes. ‘Dat was behoorlijk dapper van haar. Had ze ooit geprobeerd het aan iemand anders te vertellen?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Hij zei altijd dat hij haar zou vermoorden als ze er ooit iets van zei. Ik was de eerste die ze in die mate vertrouwde dat ze het kwijt kon.’ Er lag iets als verwondering in zijn stem, verwondering en trots, en onder de tranen en het snot en de rode kleur lichtte zijn gezicht op met een vage straling vol ontzag. Even zag hij eruit als een jonge ridder die op zoek gaat naar de heilige graal.

‘En wanneer heeft ze dit allemaal verteld?’ vroeg Sam.

‘In stukje en beetjes. Zoals u al zei, het viel haar zwaar. Ze begon er pas in mei over...’ Damien bloosde nog dieper rood. ‘We zaten, eh, we zaten te zoenen. Toen we in dat pensionnetje logeerden. En toen wilde ik haar... haar borst aanraken. Rosalind werd boos, en duwde mijn hand weg en zei dat zij niet zo’n soort meisje was, en ik was eerlijk gezegd nogal verbaasd – ik had niet gedacht dat dat nou zoiets belangrijks was. We gingen al een maand met elkaar – niet dat dat me natuurlijk het recht geeft om... maar... Maar goed, ik was gewoon verbaasd, maar toen begon Rosalind zich zorgen te maken dat ik boos op haar was. Dus... dus vertelde ze me wat haar vader met haar gedaan had. Om uit te leggen waarom ze zo over de rooie was gegaan.’

‘En wat zei jij toen?’ vroeg Cassie.

‘Dat ze uit huis moest! Ik wilde dat we samen een flat zouden huren, we waren wel aan het geld gekomen – ik had deze opgraving in het vooruitzicht en Rosalind had als model kunnen gaan werken, ze was gespot door iemand van een groot modellenbureau en die zei maar steeds dat zij topmodel kon worden, alleen mocht het niet van haar vader... Ik wilde niet dat ze ooit nog terug zou gaan naar dat huis. Maar Rosalind wilde niet. Ze zei dat ze Jessica niet in de steek kon laten. Kun je je voorstellen wat dat over haar zegt? Ze ging terug naar die ellende, alleen om haar zusje te beschermen. Ik heb nog nooit iemand gezien die zo dapper was.’

Als hij net een paar jaar ouder was geweest, dan had hij bij dit verhaal meteen aan de lijn gehangen met de politie, met de Kindertelefoon of wat dan ook. Maar hij was pas negentien; volwassenen waren nog bemoeizieke vreemdelingen die niets begrepen en die niets mochten horen, omdat ze dan de hele zaak zouden overnemen en alles verpesten. Het was waarschijnlijk niet eens bij hem opgekomen om hulp in te roepen.

‘Ze zei zelfs...’ Damien wendde zijn blik af. Zijn ogen schoten weer vol tranen. Wraakgierig bedacht ik dat hij flink in de problemen zou komen als hij in de gevangenis ook maar te hooi en te gras bleef janken. ‘Ze zei dat ze misschien nooit, eh, nooit de liefde zou kunnen bedrijven met mij. Vanwege de ellendige associaties. Ze wist niet of ze ooit nog iemand op die manier kon vertrouwen. Dus zei ze, als ik het met haar wilde uitmaken en een gewone vriendin zoeken – dat zei ze echt, een gewóne vriendin – dan zou ze dat begrijpen. Het enige wat ze vroeg was, als ik wegging, dat ik dan meteen zou gaan, voordat ze te veel om me begon te geven...’

‘Maar dat wilde jij niet,’ zei Cassie zachtjes.

‘Natuurlijk niet,’ zei Damien simpelweg. ‘Ik houd van haar.’ Er lag iets in zijn gezicht, een roekeloze en alles verterende zuiverheid waarom ik hem, geloof het of niet, benijdde.

Sam gaf hem nog een zakdoek aan. ‘Er is maar één ding dat ik niet begrijp,’ zei hij op een ontspannen en rustgevende bastoon. ‘Je wilde Rosalind beschermen – dat kan ik begrijpen, dat zou iedere man willen. Maar waarom moest Katy het veld ruimen? Waarom niet Jonathan? Die zou ík gekozen hebben.’

‘Dat zei ik ook,’ zei Damien, en toen stokte hij, zijn mond nog open, alsof hij iets heel ergs gezegd had. Cassie en Sam keken hem neutraal aan en wachtten.

‘Eh,’ zei hij even later. ‘Op een avond had Rosalind buikpijn, en eindelijk kreeg ik het uit haar – ze wilde het niet zeggen, maar hij... hij had haar in haar maag gestompt. Wel vier keer. Alleen omdat Katy hem verteld had dat ze van Rosalind geen andere zender mocht opzetten, waar iets over ballet was – en dat was niet eens waar, ze zou het zo gedaan hebben als Katy het gevraagd had... En toen... toen werd het me gewoon te veel. Ik dacht er iedere nacht aan, wat zij allemaal door moest maken. Ik kon er niet van slapen – ik mocht dat gewoon niet door laten gaan!’

Hij haalde diep adem en kreeg zijn stem weer onder controle. Cassie en Sam knikten begrijpend.

‘Ik zei, eh, ik zei: “Ik vermoord hem.” En Rosalind... die kon niet geloven dat ik dat echt voor haar zou doen. En inderdaad, ergens was het... geen grap, natuurlijk, maar ook niet echt serieus. Ik had van mijn levensdagen nog niet aan zoiets gedacht. Maar toen ik zag hoe blij ze was dat ik het ook maar zei – niemand had ooit geprobeerd haar te beschermen... Ze was bijna in tranen, en dit is niet iemand die makkelijk huilt, ze is echt heel sterk.’

‘Dat neem ik meteen aan,’ zei Cassie. ‘Dus waarom ben je dan niet achter Jonathan Devlin aan gegaan, toen je eenmaal aan het idee gewend was?’

‘Kijk, als die doodging,’ – Damien leunde voorover en gebaarde gespannen – ‘dan zou hun moeder niet voor hen kunnen zorgen, vanwege het geld en omdat ze bovendien niet helemaal lekker is in haar bovenkamer? Dan zouden ze naar een tehuis moeten, en dan werden ze van elkaar gescheiden, dan zou Rosalind niet meer voor Jessica kunnen zorgen – en Jessica kan niet zonder haar, het gaat zo slecht met haar dat ze nergens toe in staat is, Rosalind moet haar huiswerk voor haar maken en noem maar op. En Katy – nou, Katy zou precies hetzelfde gedaan hebben met iemand anders. Als Katy er niet geweest was, dan was er niets aan de hand geweest! Hun vader deed die dingen alleen maar als Katy hem ertoe aanzette. Rosalind zei, en ze voelde zich er zo schuldig over – jezus, wat had díé een schuldgevoel – dat ze soms maar wilde dat Katy nooit geboren was.’

‘En zo kwam jij op het idee,’ zei Cassie gelaten. Aan de stand van haar mond kon ik zien dat ze amper uit haar woorden kwam, zo boos was ze. ‘Toen stelde jij voor om Katy dan maar te doden.’

‘Het was mijn idee,’ zei Damien snel. ‘Rosalind had er niets mee te maken. Ze wist niet eens... in het begin vond ze het niet goed. Ze wilde niet dat ik zo’n risico nam voor haar. Ze had het jarenlang overleefd, zei ze, en ze zou het nog wel een jaar of zes overleven, tot Jessica groot genoeg was om uit huis te gaan. Maar ik kon haar daar niet achterlaten! Die keer dat hij haar schedel brak, lag ze twee maanden in het ziekenhuis. Ze had wel dóód kunnen zijn.’

Plotseling was ik ook razend, maar niet op Rosalind: op Damien, die zo’n volslagen rund was, zo’n goedgelovige lamzak dat hij als een of andere stomme tekenfilmfiguur gehoorzaam precies op de juiste plek was gaan staan zodat het aambeeld op zijn kop kon vallen. Ik ben me natuurlijk volledig bewust van zowel de ironie als de taaie psychologische verklaringen voor deze reactie, maar op dat moment kon ik maar aan één ding denken: die verhoorkamer binnenstormen en Damien met zijn smoel in de medische dossiers drukken: zie je dit, sukkel? Zie jij hier ergens een schedelfractuur? Is het ooit bij je opgekomen om te informeren naar een litteken, voordat je daarvoor een kind afslachtte?

‘Dus jij stond erop,’ zei Cassie. ‘En uiteindelijk heb je Rosalind op de een of andere manier omgepraat.’

Ditmaal merkte Damien de sarcastische toon op. ‘Dat was vanwege Jessica! Wat er met haarzelf gebeurde, vond ze niet erg, maar Jessica – Rosalind was bang dat ze een zenuwinzinking zou krijgen of zo. Ze dacht dat Jessica niet nog eens zes jaar aankon!’

‘Maar het grootste deel van die tijd zou Katy er sowieso niet geweest zijn,’ zei Sam. ‘Want Katy ging naar de balletacademie in Londen. Ze zou intussen al weg geweest zijn. Wist je dat niet?’

‘Néé!’ huilde Damien bijna. ‘Dat zéí ik, ik vroeg – u begrijpt het niet... Zij wilde helemaal geen danseres worden. Ze vond het gewoon fijn als iedereen haar bewonderde. Op die academie, waar ze niets bijzonders geweest zou zijn, had ze er tegen de kerst de brui aan gegeven en dan was ze weer naar huis gekomen!’

Van alles wat ze haar met zijn tweeën aangedaan hadden, vond ik dit het schokkendst. Het was de duivelse expertise, de ijzige precisie waarmee het enige wat Katy Devlin in haar hart had gekoesterd, tot mikpunt was gemaakt, geannexeerd en gedenigreerd. Ik dacht aan Simones diepe, kalme stem in de echoënde dansschool: sérieuse. In mijn hele loopbaan had ik de aanwezigheid van het kwade niet zo scherp gevoeld als op dat moment: sterk en ranzig zoet in de lucht. Mijn nekharen gingen ervan overeind staan.

‘Dus het was zelfverdediging,’ zei Cassie, na een stilte waarin Damien nerveus heen en weer schoof en Sam en zij niet naar hem keken.

Daar sprong Damien op af. ‘Ja. Precies. Ik bedoel, we zouden er geen moment aan gedacht hebben als er een andere manier was geweest.’

‘Dat begrijp ik. En weet je, Damien, zoiets komt wel vaker voor: een vrouw die doordraait en moord pleegt op de echtgenoot die haar mishandelt, dat soort dingen. Dat snapt een jury ook.’

‘Ja?’ Met grote, hoopvolle ogen keek hij haar aan.

‘Tuurlijk. Als ze eenmaal horen wat Rosalind allemaal meegemaakt heeft... Ik zou me maar niet te veel zorgen om haar maken, oké?’

‘Ik wil haar alleen geen problemen bezorgen.’

‘Dan moet je ons júíst alle details vertellen, oké?’

Damien zuchtte, een korte, vermoeide zucht met iets van opluchting erin. ‘Oké.’

‘Mooi zo,’ zei Cassie. ‘Dan gaan we dus maar door. Wanneer hebben jullie dit besloten?’

‘Ergens in juli. Midden juli.’

‘En wanneer hebben jullie de datum gekozen?’

‘Pas een paar dagen voor het gebeurde. Ik had tegen Rosalind gezegd dat ze voor een alibi moest zorgen. Want we wisten dat jullie naar de familie zouden gaan kijken. Ze had ergens gelezen dat de familie altijd de hoofdverdachten waren. Dus die ene nacht – volgens mij was het een vrijdag – hadden we afgesproken en zei ze tegen me dat ze geregeld had dat zij en Jessica de maandag daarop bij hun nichtjes gingen slapen, en dat ze tot een uur of twee zouden liggen te kletsen. Dat was dus de ideale nacht. Ik moest alleen zorgen dat het voor tweeën gedaan was; de... de politie zou kunnen zien...’

Zijn stem beefde. ‘En wat zei jij toen?’ vroeg Cassie.

‘Ik... ik raakte nogal in paniek. Ik had nooit gedacht dat we het echt gingen doen. Het was gewoon iets om over te praten. Een soort... kent u Sean Callaghan, Sean van de opgraving? Die zat in een band, alleen zijn die ermee opgehouden, en hij heeft het altijd over “O, als we weer met de band bij elkaar zijn, als we onze doorbraak hebben...” En hij weet dat dat nooit zal gebeuren, maar hij voelt zich gewoon beter door erover te praten.’

‘In die band hebben we allemaal gezeten,’ zei Cassie met een glimlach.

Damien knikte. ‘Zoiets was het. Maar toen Rosalind volgende week maandag zei, toen had ik plotseling zoiets van... het leek gewoon een volslagen krankzinnig plan, weet u. Ik zei tegen Rosalind dat we misschien naar de politie moesten gaan of zo. Maar toen ging ze helemaal over de rooie. De hele tijd zei ze: “Ik vertrouwde jou, ik had echt vertrouwen in jou...”’

‘Ze vertrouwde je,’ zei Cassie. ‘Maar niet genoeg om de liefde met je te bedrijven?’

‘Nee,’ zei Damien na een tijdje zachtjes. ‘Nee, want ziet u, dat had ze wél. Toen we voor het eerst besloten hadden, over Katy... toen veranderde alles voor Rosalind, het feit dat ze wist dat ik dat voor haar zou doen. We... ze had de hoop opgegeven dat ze dit ooit zou kunnen, maar... ze wilde het proberen. Ik werkte intussen bij de opgraving, dus ik kon een goed hotel betalen – ze verdiende iets moois, vond ik. De eerste keer, toen... toen kon ze niet. Maar de week daarop zijn we teruggegaan, en...’ Hij beet op zijn lippen. Hij probeerde niet weer in tranen uit te barsten.

‘En daarna,’ zei Cassie, ‘kon je natuurlijk niet meer echt van gedachten veranderen.’

‘Ziet u, dat was het. Die nacht, toen ik zei dat we misschien naar de politie moesten, zei Rosalind... ze dacht dat ik het alleen maar gezegd had om haar in bed te krijgen. Ze is zo broos, ze is zo verschrikkelijk gekwetst – ik mocht haar niet de indruk geven dat ik haar alleen maar gebruikte. Kunt u zich voorstellen wat dat voor effect op haar gehad zou hebben?’

Weer een stilte. Damien veegde hard met zijn hand over zijn ogen en kreeg zichzelf weer in bedwang.

‘Dus je besloot om ermee door te gaan,’ zei Cassie neutraal. Hij knikte, een pijnlijke, puberale hoofdknik. ‘Hoe heb je Katy naar de opgraving gelokt?’

‘Rosalind zei dat een vriend van haar op de opgraving een dinges gevonden had...’ Hij gebaarde vaag. ‘Een hanger. Een oude hanger met een miniatuurtje van een danseres erin. Rosalind zei tegen Katy dat het iets heel ouds was, en iets met magie of zo, en daarom had ze al haar geld gespaard en het van die vriend – mij – gekocht als cadeautje dat haar geluk zou brengen op de balletacademie. Alleen moest Katy hem wel zelf gaan halen, want die vriend vond haar geweldig, en hij wilde haar handtekening voor als ze later beroemd zou zijn, en ze moest ’s nachts gaan, want hij mocht geen vondsten verkopen, dus het moest een geheim blijven.’

Ik dacht aan Cassie, die als kind bij de deur van een tuinschuurtje stond te aarzelen: Wil jij kikkers zien? Kinderen redeneren anders, had ze gezegd. Katy was net zo met open ogen het gevaar tegemoet gelopen als Cassie had gedaan: omdat je de kans op magie niet mis mocht lopen.

‘Kijk, zie je wat ik bedoel?’ zei Damien, met iets smekends in zijn toon. ‘Ze gelóófde gewoon dat mensen in de rij stonden voor haar handtekening.’

‘Nou,’ zei Sam, ‘daar had ze dan ook alle reden toe. Heel veel mensen hadden haar handtekening gevraagd na die geldinzameling.’ Damien knipperde met zijn ogen naar hem.

‘Dus wat gebeurde er toen ze bij de schuur was aangekomen?’ vroeg Cassie.

Met een onbehaaglijk gezicht trok hij zijn schouders op. ‘Gewoon, wat ik al verteld heb. Ik zei haar dat het hangertje in die doos op de plank achter haar zat, en toen ze zich omdraaide om hem te pakken, toen raapte ik de steen op en... het was zelfverdediging, net wat u zei, of ik bedoel ik moest Rosalind verdedigen, ik weet niet hoe dat heet...’

‘En dat met die troffel?’ vroeg Sam moeizaam. ‘Was dat ook zelfverdediging?’

Hij keek Sam aan als een konijn in de schijnwerpers. ‘De... ja. Ik eh... ik kon haar niet... ehm.’ Hij slikte moeizaam. ‘Ik kón het niet. Ze was... ze zag er zo... ik droom er nog over. Ik kon het niet. En toen zag ik die troffel op het bureau, dus toen dacht ik...’

‘Moest je haar verkrachten? Het geeft niet,’ zei Cassie vriendelijk bij de blik van paniek op Damiens gezicht. ‘We begrijpen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Je brengt Rosalind niet in de problemen.’

Damien keek onzeker, maar ze bleef hem aankijken. ‘Zo’n beetje, ja,’ zei hij na een tijdje. ‘Rosalind zei... ze was gewoon overstuur, ze zei dat het niet eerlijk was dat Katy nooit zou weten wat Jessica doorstaan had, dus uiteindelijk zei ik dat ik... sorry, volgens mij moet ik...’ Hij maakte een geluid tussen hoesten en kokhalzen in.

‘Diep ademhalen,’ zei Cassie. ‘Het gaat prima. Je moet gewoon even wat drinken.’ Ze haalde de versnipperde beker weg, vond een nieuwe en vulde die met water. Ze kneep even in zijn schouder terwijl hij ervan dronk, de beker in beide handen, en diep ademhaalde.

‘Goed zo,’ zei ze, toen hij weer wat kleur in zijn gezicht had. ‘Het gaat geweldig. Dus je moest Katy verkrachten, maar in plaats daarvan heb je die troffel gebruikt toen ze al dood was?’

‘Ik durfde niet,’ zei Damien in de beker, zacht maar met ingehouden woede. ‘Zij had zelf veel ergere dingen gedaan, maar ik bracht het niet op.’

‘Is dat de reden waarom,’ – Sam bladerde met één vinger door de telefoonrekeningen – ‘waarom na Katy’s dood de telefoontjes tussen jou en Rosalind afgelopen waren? Twee telefoontjes op dinsdag, de dag na de moord; één woensdagochtend vroeg, nog een de dinsdag daarop, en vervolgens niets meer. Was Rosalind boos dat je je belofte verbroken had?’

‘Ik weet niet eens hoe ze daarachter gekomen is. Ik durfde het haar niet te vertellen. We hadden gezegd dat we elkaar een paar weken niet zouden spreken, zodat de politie – jullie dus – geen verband zou zien tussen haar en mij, maar een week later stuurde ze me een sms om te zeggen dat we misschien maar helemaal geen contact meer moesten hebben omdat ik kennelijk niet genoeg om haar gaf. Ik heb haar gebeld om te vragen wat er aan de hand was – en ja, natuurlijk was ze boos!’ Hij sloeg aan het ratelen, met steeds hogere stem. ‘En kijk, we komen er wel uit, maar jezus, ze heeft alle recht om boos op me te zijn. Katy is pas op woensdag gevonden omdat ik in paniek raakte, dat kon haar alibi volledig verpest hebben, en ik had haar niet... ik had haar niet... Ze vertrouwde zo volledig op me, ze had niemand anders, en dat ene ding dat ik moest doen, dat lukte me niet omdat ik gewoon een slapjanus ben.’

Cassie gaf geen antwoord. Ze zat met haar rug naar me toe en ik zag de broze botjes boven aan haar ruggengraat en ik voelde het verdriet als een zwaar gewicht aan mijn polsen en keel trekken. Ik kon niet meer luisteren. Dat juweeltje dat Katy danste voor de aandacht had alle woede uit me geslagen; ik voelde me hol. Ik wilde nog maar één ding: slapen, en dan mocht iemand me wakker maken als deze hele dag voorbij was en de regen dit allemaal weggewassen had.

‘Zal ik u iets zeggen?’ zei Damien, vlak voordat ik vertrok. ‘We wilden trouwen. Zodra Jessica, zeg maar, voldoende hersteld was zodat Rosalind haar met een gerust hart kon achterlaten. Ik neem aan dat dat er nu niet meer in zit, zeker?’

Ze waren de hele dag met hem bezig. Ik wist min of meer wat ze aan het doen waren: ze hadden de grote lijnen van het verhaal en nu namen ze het nogmaals door, om tijden en data en details in te vullen en ieder kleinste gaatje, iedere kleinste inconsistentie te controleren. Een bekentenis is nog maar het begin; daarna moet je ervoor zorgen dat het een waterdicht verhaal wordt, moet je alvast gissen wat de verdediging en de jury gaan zeggen en ervoor zorgen dat je alles op schrift krijgt zolang je verdachte nog in een spraakzame bui verkeert en voordat hij de kans heeft gehad om met alternatieve verklaringen te komen. Sam is nogal mierenneukerig; ik wist zeker dat ze er iets moois van zouden maken.

Sweeney en O’Gorman liepen de projectkamer in en uit: Rosalinds mobiele gesprekken, meer achtergrondgesprekken over haar en Damien. Ik stuurde ze naar de verhoorkamer. O’Kelly stak zijn hoofd naar binnen en keek me boos aan, en ik deed alsof ik verdiept was in de telefoontips. Halverwege de middag kwam Quigley binnen om te vertellen wat hij van de zaak vond. Nog afgezien van het feit dat ik geen enkel verlangen had om met wie dan ook te praten, laat staan met hem, was dit een heel slecht teken: Quigley heeft één talent, en dat is een onfeilbare neus voor zwakheden en, afgezien van verspreide pogingen om in het gevlij te komen had hij Cassie en mij meestal met rust gelaten en zich geconcentreerd op het pesten van nieuwkomers en mensen met een burn-out en diegenen wier carrière plotseling de verkeerde kant opging. Hij trok zijn stoel te dicht bij de mijne en maakte duistere toespelingen in de trant van dat we de dader al weken geleden hadden moeten pakken, liet doorschemeren dat hij wel even zou uitleggen hoe we dat hadden kunnen doen als we het hem maar met voldoende respect gevraagd hadden, wees droevig op het feit dat ik Sam natuurlijk nooit mijn plaats had mogen laten innemen bij het verhoor, en stelde toen sluw voor dat de zus er misschien bij betrokken was geweest. Ik leek niet meer te weten hoe ik ook weer van hem af moest komen, en daardoor nam mijn gevoel alleen maar toe dat dit niet alleen irritant was, maar ook een heel veeg teken. Hij was net een enorme, zelfgenoegzame albatros die rond mijn bureau waggelde, zinloos kwaakte en over al mijn papieren heen scheet.

Eindelijk, net als pestkoppen op school, leek hij te beseffen dat ik te ongelukkig was om enig plezier te kunnen opleveren, dus ging hij, met een beledigde blik op dat platte smoel van hem, maar weer bezig met wat hij geacht werd te doen. Ik hield op met iedere pretentie dat ik de telefoontips aan het archiveren was, en liep naar het raam, waar ik de komende paar uur naar de regen bleef staan kijken en naar de vage, vertrouwde geluiden van het team achter me luisteren: Bernadette die lachte, rinkelende telefoons, met stemverheffing ruziënde mannen, plotseling gedempt door een dichtslaande deur.

Het was tien voor halfacht toen ik Cassie en Sam eindelijk de gang door hoorde lopen. Hun stemmen klonken te mat en te sporadisch om iets te kunnen opvangen, maar ik herkende de klanken. Grappig, zoals je bij een veranderd perspectief andere dingen opmerkt: ik had nooit beseft hoe diep Sams stem was tot ik hem met Damien in de verhoorkamer hoorde.

‘Ik wil naar huis,’ zei Cassie toen ze de projectkamer binnenkwamen. Ze liet zich in een stoel vallen en legde haar voorhoofd in haar handen.

‘Bijna voorbij,’ zei Sam. Het was niet duidelijk of hij de dag of het onderzoek bedoelde. Hij liep om de tafel heen naar zijn stoel; onderweg legde hij, tot mijn volslagen verbazing, even zijn hand heel lichtjes op Cassies hoofd.

‘Hoe ging het?’ vroeg ik, en ik hoorde de onnatuurlijke klank van mijn stem.

Cassie verroerde zich niet. ‘Geweldig,’ zei Sam. Met een grimas wreef hij in zijn ogen. ‘Volgens mij zijn we er wel uit, althans wat Donnelly betreft.’

De telefoon ging, en ik nam op: Bernadette, om te zeggen dat we in de projectkamer moesten blijven omdat O’Kelly ons wilde spreken. Sam knikte en ging zwaar zitten, zijn voeten ver uiteen als een boer die thuiskomt na een lange dag; Cassie tilde met moeite haar hoofd op en tastte in haar achterzak naar haar opgerolde notitieboekje.

Volgens aloud gebruik liet O’Kelly ons een tijd wachten. Niemand zei iets. Cassie zat in haar notitieboekje te tekenen: een doornige, ietwat griezelig aandoende boom. Sam hing onderuitgezakt aan tafel en staarde niets ziend naar het volgekalkte whiteboard; ik leunde tegen het raamkozijn en keek naar de donkere, formele tuin in de diepte, waar plotselinge windvlagen door de struiken ritselden. Het leek wel of we daar op aanwijzing van een regisseur stonden, alsof onze posities op de een of andere vage, obscure manier enige betekenis hadden. Het gegons en geflikker van de tl-balken had me bijna in een soort trance gebracht, en ik begon het gevoel te krijgen dat we in een existentialistisch toneelstuk zaten, waar de tikkende klok voorgoed op acht uur achtendertig bleef staan en we nooit van onze vooraf bestemde plekken zouden komen. Toen O’Kelly eindelijk binnen kwam daveren, was dat bijna een schok.

‘We beginnen bij het begin,’ zei hij grimmig, en hij trok een stoel bij en smeet een stapel papieren op tafel. ‘O’Neill. Praat me even bij: wat doe jij aan die hele Andrews-toestand?’

‘Laten vallen,’ zei Sam zachtjes. Hij zag er doodmoe uit. Niet dat hij wallen onder zijn ogen had of zo – wie hem niet kende, zou denken dat er niets aan de hand was, maar zijn gezonde plattelandsblos was verdwenen en hij zag er op de een of andere manier verschrikkelijk jong en kwetsbaar uit.

‘Uitstekend. Maddox, jij krijgt vijf dagen vrij.’

Cassie keek even op. ‘Ja, commissaris.’ Ik keek even, verdekt, of Sam verbaasd keek of misschien al wist wat er aan de hand was, maar zijn gezicht verried niets.

‘En Ryan, jij hebt tot nader order bureaudienst. Ik weet niet hoe jullie drie kunstwerken kans gezien hebben Damien Donnelly op te pakken, maar dank God maar op je blote knietjes dat dat zo is, anders stond het er nog slechter voor met jullie dan nu al het geval is. Is dat duidelijk?’

Geen van ons had de energie om te antwoorden. Ik maakte me los van het raamkozijn en ging zitten, zo ver mogelijk bij de anderen vandaan.

O’Kelly wierp ons een vuile blik toe en besloot ons stilzwijgen op te vatten als instemming. ‘Mooi. Hoe ver zijn we met Donnelly?’

‘Volgens mij behoorlijk ver,’ zei Sam, toen duidelijk werd dat niemand anders iets ging zeggen. ‘Volledige bekentenis, waaronder details die niet vrijgegeven waren, en heel wat forensisch bewijs. Zijn enige kans om hier nog onderuit te komen lijkt me ontoerekeningsvatbaarheid – en zover komt het, als hij een goede advocaat krijgt. Momenteel voelt hij zich zo beroerd dat hij schuldig wil pleiten, maar dat gaat er na een paar dagen in de bak wel af.’

‘Die toestanden met die ontoerekeningsvatbaarheid zouden verboden moeten zijn,’ zei O’Kelly bitter. ‘Een of andere halvegare die het getuigenbankje in loopt en zegt: “Hij kon er niets aan doen, edelachtbare, hij kon het niet helpen dat hij dat lieve kleine meisje heeft doodgemaakt...” Wat een bullshit. Hij is niet ontoerekeningsvatbaarder dan ik. Haal er eentje van ons om hem te onderzoeken en dat te verklaren.’ Sam knikte en maakte een aantekening.

O’Kelly bladerde door zijn papieren en wuifde een rapport in onze richting. ‘Maar nu. Wat is dat allemaal met die zus?’

De sfeer in de kamer verstrakte. ‘Rosalind Devlin,’ zei Cassie, terwijl ze haar hoofd hief. ‘Zij en Damien hadden wat met elkaar. Te horen aan wat hij zegt, was de moord haar idee. Zij heeft hem ertoe aangezet.’

‘Ja, dat zal wel. Waarom?’

‘Volgens Damien,’ zei Cassie op vlakke toon, ‘had Rosalind hem verteld dat Jonathan Devlin alle drie zijn dochters misbruikte, en dat hij Rosalind en Jessica mishandelde. Katy, die zijn favoriet was, moedigde hem aan en zette hem vaak aan tot mishandeling van de anderen. Rosalind zei dat de mishandelingen zouden ophouden als Katy er niet meer was.’

‘Is daar enig bewijs voor?’

‘Integendeel. Volgens Damien heeft Rosalind hem verteld dat Devlin haar schedel en Jessica’s arm had gebroken, maar daarover staat niets in de medische dossiers – niets wat op enige vorm van misbruik of mishandeling wijst. En Katy, die jarenlang regelmatig geslachtsgemeenschap met haar vader gehad zou hebben, is overleden als virgo intacta.’

‘Waarom verdoe je je tijd dan met dit soort bullshit?’ O’Kelly gaf een klap op het rappport. ‘We hebben onze man, Maddox. Ga naar huis en laat de rest uitzoeken door de juristen.’

‘Omdat het Rosalinds bullshit is, niet die van Damien,’ zei Cassie, en voor het eerst klonk er iets van een vonk in haar stem door. ‘Iemand heeft Katy jarenlang ziek gemaakt; en dat was niet Damien. De eerste keer dat ze naar de balletacademie zou gaan, lang voordat Damien van haar bestaan wist, heeft iemand haar zo ziek gemaakt dat ze haar plaats moest afstaan. Iemand heeft het idee in Damiens hoofd geplant dat hij een meisje moest vermoorden dat hij amper kende – en u zei zelf ook: deze man is niet geestesziek: hij hoorde geen stemmetjes die zeiden dat hij het moest doen. Rosalind is de enige die daarvoor in aanmerking komt.’

‘Wat is haar motief?’

‘Ze baalde van het feit dat Katy al die aandacht en bewondering kreeg. Daar zou ik een smak geld om verwedden. Volgens mij is Rosalind jaren geleden, zodra ze besefte dat Katy echt talent had voor ballet, begonnen haar te vergiftigen. Dat is afschuwelijk gemakkelijk: bleek, laxeermiddelen, gewoon tafelzout – in het gemiddelde huishouden vind je minstens tien dingen waarmee je een klein kind een mysterieuze maagkwaal kunt bezorgen, als je haar maar kunt overtuigen dat ze het spul moet innemen. Misschien zeg je dat het een geheim middel is, dat ze daar nog beter van wordt; en als ze nog maar acht of negen is en dit is haar grote zus, dan gelooft ze dat waarschijnlijk... Maar toen Katy die tweede kans kreeg om naar de balletacademie te gaan, toen was ze plotseling niet meer zo overtuigd. Tegen die tijd was ze twaalf, oud genoeg om vragen te stellen bij wat haar gezegd werd. Ze weigerde het spul langer in te nemen. Dat – met daarbovenop het krantenartikel en de geldinzameling en het feit dat Katy de bekendste persoon in Knocknaree aan het worden was – was de laatste druppel; ze had het gewaagd om tegen Rosalind in te gaan, en dat mocht Rosalind niet toestaan. Toen ze Damien leerde kennen, zag ze haar kans schoon. Die arme hufter is een geboren watje; niet al te snugger en hij doet alles om iemand blij te maken. De paar maanden daarna zette ze alles in: seks, zielige verhalen, vleierij, schuldgevoelens, alles wat ze maar kon, om hem over te halen om Katy te vermoorden. En uiteindelijk, afgelopen maand, had ze hem zo suf en tegelijkertijd zo hyper dat hij het gevoel kreeg dat hij geen andere keuze meer had. Eerlijk gezegd was hij tegen die tijd inderdaad niet meer helemaal toerekeningsvatbaar.’

‘Als je dat maar nooit buiten deze vier muren zegt,’ zei O’Kelly scherp en werktuiglijk. Cassie bewoog even, iets als een schouderophalen, en wijdde zich weer aan haar tekening.

Het werd stil in de kamer. Het verhaal was op zich al afgrijselijk, oud als Kaïn en Abel maar met geheel eigen, gloednieuwe scherpe randjes en ik kan onmogelijk een naam geven aan de mengeling van emoties waarmee ik Cassie had aangehoord. Ik had niet naar haar gekeken, maar naar onze broze silhouetten in het raam, maar haar stem kon ik niet vermijden. Ze heeft een prachtige stem, Cassie, laag en flexibel als een houtblaasinstrument, maar de woorden die ze sprak leken sissend tegen de muren op te kruipen om daar kleverige donkere schaduwsporen over de verlichting heen te spinnen en zich te nestelen in verwarde webben hoog in de hoeken.

‘Heb je daar bewijs voor?’ vroeg O’Kelly uiteindelijk. ‘Of ga je gewoon op Donnelly’s woord af?’

‘Geen harde bewijzen, nee,’ zei Cassie. ‘We kunnen de band tussen Damien en Rosalind bewijzen – we hebben al die telefoontjes op hun mobiel – en ze hebben ons beiden dezelfde valse aanwijzing gegeven over een niet-bestaande gozer in een joggingpak, en dat betekent dat ze indirect medeplichtig is, maar er is geen bewijs dat ze vooraf ook maar wíst van de moord.’

‘Natuurlijk niet,’ zei hij vlak. ‘Waarom vraag ik dat eigenlijk nog. Zijn jullie het hier alle drie over eens? Of is dit Maddox’ persoonlijke kruistocht?’

‘Ik ben het met inspecteur Maddox eens,’ zei Sam meteen op ferme toon. ‘Ik heb Donnelly de hele dag verhoord, en volgens mij vertelt hij de waarheid.’

O’Kelly slaakte een zucht en rukte zijn kin mijn kant uit. Kennelijk vond hij dat Cassie en Sam moeilijk zaten te doen; waarschijnlijk wilde hij gewoon Damiens administratieve toestanden afronden en de zaak voor gesloten verklaren; maar hoezeer hij zijn best ook doet, in zijn hart is hij geen despoot en een unanieme mening van zijn team zou hij niet onder het kleed vegen. Ik had met hem te doen: waarschijnlijk was ik wel de laatste aan wie hij om steun wilde vragen.

Uiteindelijk – ik bracht het niet op om het hardop te zeggen – knikte ik. ‘Fantastisch,’ zei O’Kelly vermoeid. ‘Echt fantastisch. Oké. Donnelly’s verhaal is amper genoeg voor een aanklacht, laat staan voor een veroordeling. We hebben een bekentenis nodig. Hoe oud is ze?’

‘Achttien,’ zei ik. Ik had al zo lang niet gesproken dat mijn stem naar buiten kwam als een geschrokken, schor gekraak. Ik schraapte mijn keel. ‘Achttien.’

‘Wie het kleine niet eert... Dan hoeven we dus tenminste de ouders er niet bij te halen als we haar ondervragen. Goed: O’Neill en Maddox, haal haar op, pak haar zo hard mogelijk aan, jaag haar de stuipen op het lijf tot ze bezwijkt.’

‘Dat werkt niet,’ zei Cassie, en ze tekende nog een tak aan haar boom. ‘Psychopaten weten niet wat angst is. Je zou haar een pistool op het hoofd moeten zetten om haar bang genoeg te krijgen.’

‘Psychopaten?’ zei ik na een moment van verbijstering.

‘Jezus, Maddox,’ zei O’Kelly geïrriteerd. ‘Niet zo Hollywoodachtig, graag. Ze heeft die zus niet ópgegeten.’

Cassie keek op van haar tekening. ‘Ik had het niet over bioscooppsychopaten. Zij valt binnen de klinische definitie. Geen geweten, geen empathie, pathologisch leugenaar, manipulatief, charmant, intuïtief, aandachtzoekend, gemakkelijk verveeld, narcistisch, wordt supervals als ze gedwarsboomd wordt... ik zal best een stel criteria vergeten, maar klinkt dat zo’n beetje als Rosalind?’

‘Voorlopig hebben we daar wel voldoende aan,’ zei Sam droog. ‘Wacht even: dus zelfs als ze voor de rechter komt, gaat zij vrijuit vanwege ontoerekeningsvatbaarheid?’ O’Kelly mompelde vol afkeer iets wat ongetwijfeld te maken had met de psychologie in het algemeen en met Cassie in het bijzonder.

‘Ze is volkomen normaal,’ zei Cassie. ‘Dat zal iedere psychiater bevestigen. Het is geen mentale stoornis.’

‘Hoe lang weet je dit al?’ vroeg ik haar.

Haar blik schoot mijn kant uit. ‘Ik vroeg het me die eerste keer dat we haar zagen meteen al af. Maar het leek niet relevant voor de zaak: de moordenaar was beslist geen psychopaat, en zij had een perfect alibi. Ik wilde het je wel zeggen, maar denk jij nou echt dat je me geloofd zou hebben?’

Je had me moeten vertrouwen, had ik bijna gezegd. Ik zag Sam perplex en ongerust van de een naar de ander kijken.

‘Maar goed,’ zei Cassie, terwijl ze zich weer aan het tekenen zette, ‘het heeft geen zin om te proberen haar zo bang te krijgen dat ze zal bekennen. Psychopaten doen niet echt aan angst, voornamelijk aan agressie, verveling of genot.’

‘Oké,’ zei Sam, ‘dat is dan duidelijk. En die andere zus – Jessica, geloof ik? Zou die ergens van weten?’

‘Goed mogelijk,’ zei ik. ‘Die twee zijn heel close.’ Een van Cassies mondhoeken schoot wrang omhoog bij mijn woordkeuze.

‘Ach, jezus,’ zei O’Kelly. ‘Maar zij is pas twaalf, als ik me goed herinner? Dat betekent de ouders.’

‘Nou,’ zei Cassie, zonder op te kijken, ‘ik denk ook niet dat praten met Jessica iets oplost. Zij staat volkomen onder Rosalinds invloed. Wat Rosalind ook met haar gedaan heeft, ze is zo murw dat ze amper meer zelfstandig kan denken. Als we iets vinden om Rosalind in staat van beschuldiging te stellen, ja, dan krijgen we misschien vroeg of laat iets uit Jessica. Maar zolang Rosalind in dat huis woont, is ze te bang om iets verkeerds te zeggen, en daarom zal ze liever haar mond houden.’

O’Kelly verloor zijn geduld. Hij houdt er niet van als hij dingen niet snapt, en de geladen, heen en weer schietende spanningen in de kamer moeten hem al evenzeer de zenuwen bezorgd hebben als de zaak zelf. ‘Mooi, Maddox. Reuze bedankt. Dus wat stel jij voor? Kom op, laat nu eens iets bruikbaars horen, in plaats van daar maar te zitten en andermans ideeën aan flarden te schieten.’

Cassie hield op met tekenen en legde zorgvuldig haar pen in evenwicht op één vinger. ‘Oké,’ zei ze. ‘Psychopaten krijgen een kick van macht over anderen – manipuleren, verdriet doen. Volgens mij moeten we daarop inspelen. Haar alle macht geven die ze maar verlangen kan, en dan kijken of ze zich laat gaan.’

‘Waar heb je het over?’

‘Gisteravond,’ zei Cassie langzaam, ‘heeft Rosalind me ervan beschuldigd dat ik had geslapen met inspecteur Ryan.’

Meteen draaide Sams hoofd mijn kant uit. Ik hield mijn blik op O’Kelly gericht. ‘Oh, dat had ik niet vergeten hoor, echt niet,’ zei hij zwaar. ‘En het is te hopen dat het niet waar is. Jullie tweeën zitten al diep genoeg in de stront.’

‘Nee,’ zei Cassie op vermoeide toon, ‘het is niet waar. Ze probeerde me af te leiden en ze hoopte dat ze een gevoelige plek zou raken. Dat gebeurde niet, maar dat weet zij niet zeker, misschien heb ik me gewoon heel goed beheerst.’

‘En dus?’ informeerde O’Kelly.

‘En dus,’ zei Cassie, ‘kan ik met haar gaan praten, bekennen dat inspecteur Ryan en ik al heel lang een affaire hebben, haar smeken dat niet door te vertellen – misschien zeggen dat we vermoeden dat zij iets te maken heeft met Katy’s dood en aanbieden haar te vertellen hoeveel wij weten in ruil voor haar stilzwijgen, iets in die trant.’

O’Kelly snoof laatdunkend. ‘En dan denk jij dat ze gewoon alles ophoest?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik zie niet in waarom niet. Ja, de meeste mensen geven niet graag toe dat ze iets vreselijks gedaan hebben, ook niet als ze daar geen problemen mee krijgen, maar dat is omdat ze zich er zelf niet goed bij voelen, en omdat ze niet willen dat andere mensen slecht over hen denken. Voor dit meisje zijn andere mensen niet echt, niet meer dan personages in een videogame, en goed en fout zijn woorden, meer niet. Ze voelt geen schuld, ze heeft geen berouw of wat dan ook dat ze Katy door Damien heeft laten vermoorden. Ik denk dat ze buitengewoon ingenomen is met zichzelf. Dit is tot nu toe haar grootste prestatie, en ze heeft er nog tegen niemand over kunnen opscheppen. Als ze zeker weet dat ze de bovenhand heeft, en ze weet zeker dat ik geen microfoontje bij me draag – en zou ik een microfoon dragen als ik ging toegeven dat ik met mijn partner sliep? – dan zal ze denk ik dolblij zijn met die kans. De gedachte een politierechercheur exact te vertellen wat ze gedaan heeft, weten dat ik daar niets aan kan doen, weten dat ik me daar doodongelukkig bij moet voelen... Dat wordt een van de heerlijkste momenten van haar leven. Ze zal geen weerstand kunnen bieden aan de verleiding.’

‘Ze kan zeggen wat ze maar wil,’ zei O’Kelly. ‘Zonder dat ze op haar rechten is gewezen, is niets ervan bruikbaar.’

‘Dan wijs ik haar op haar rechten.’

‘En dan denk jij nog dat ze blijft praten? Ik dacht dat je net zei dat dit meisje niet gek is.’

‘Ik wéét het niet,’ zei Cassie. Heel even klonk ze uitgeput en openlijk pissig, en dat maakte haar heel jong, als een tiener die haar frustratie niet kan verhullen over die idiote wereld van de volwassenen. ‘Ik denk alleen dat het onze beste kans is. Als we een formeel verhoor organiseren, dan zal ze op haar hoede zijn, dan zit ze daar gewoon en ontkent alles, en dan is onze kans verkeken: dan gaat ze naar huis in de wetenschap dat we haar niets ten laste kunnen leggen. Op deze manier hebben we tenminste een kans dat ze zal denken dat ik haar niets kan maken, en dan neemt ze misschien het risico dat ze gaat praten.’

O’Kelly zat, monotoon en gek makend, met een duimnagel over de nephouten nerven van de tafel te krassen; hij zat er zichtbaar over na te denken. ‘Als we het doen, draag jij een microfoon. Ik wil niet het risico lopen van jouw woord tegen het hare.’

‘Ik zou het ook niet anders willen,’ zei Cassie koeltjes.

‘Cassie,’ zei Sam bijna teder, en hij leunde over de tafel heen, ‘weet je zeker dat je dit kunt?’ Ik voelde een plotselinge vlaag van woede, niet minder pijnlijk doordat hij nergens op sloeg: ík had dat moeten vragen, niet hij.

‘Dat lukt wel,’ zei Cassie met een scheef glimlachje. ‘Hé, ik heb maanden undercover gewerkt, en niemand heeft me ooit ontdekt. Een Oscar waardig, dunkt me.’

Het leek me niet dat Sam dat bedoeld had. Alleen al na dat verhaal over die gozer tijdens haar studie was ze zowat catatonisch geweest, en ik zag diezelfde afstandelijke blik met veel te wijde pupillen weer in haar ogen verschijnen, ik hoorde de te neutrale klank van haar stem. Ik dacht aan die eerste keer, hoe ze daar stond met die gestrande Vespa: wat had ik haar toen graag onder mijn jas willen slepen, haar tegen alles willen beschermen, desnoods tegen de regen.

‘Ik kan het ook doen,’ zei ik, te luid. ‘Rosalind vindt mij aardig.’

‘Nee,’ beet O’Kelly me toe. ‘Dat kun jij niet.’

Cassie wreef met duim en wijsvinger over haar ogen, kneep in de brug van haar neus alsof daar een beginnende hoofdpijn zat. ‘Niet beledigend bedoeld,’ zei ze, ‘maar Rosalind Devlin vindt jou geen haar aardiger dan mij. Tot zo’n emotie is ze niet in staat. Ze vindt je bruikbaar. Ze weet dat ze jou om haar pink gewikkeld heeft – of had, wat dan ook – en ze weet zeker dat als er één politieman is die zal geloven dat zij onterecht beschuldigd wordt, dat jij dat dan bent, en dat je voor haar in de bres zult springen. Geloof me, er is geen schijn van kans dat ze dat zal weggooien door tegenover jou te bekennen. Maar ik dien sowieso geen enkel doel; ze heeft niets te verliezen door met mij te praten. Ze weet dat ik haar niet mag, maar dat betekent juist dat ze een extra kick krijgt omdat ik aan haar genade overgeleverd ben.’

‘Oké,’ zei O’Kelly, en hij duwde zijn papieren op een tafel en schoof zijn stoel achteruit. ‘Dan doen we het zo. Maddox, ik hoop bij God dat je weet wat je doet. Morgenochtend vroeg voorzien wij jou van een microfoontje en dan kun je gezellig met Rosalind Devlin gaan praten. Ik zal ervoor zorgen dat ze je iets met spraakactivering geven, dan kun je tenminste niet vergeten om op de opnameknop te drukken.’

‘Nee,’ zei Cassie. ‘Geen recorder. Ik wil een zender, die uitzendt naar een bestelbus op minder dan tweehonderd meter afstand.’

‘Om een achttienjarige te verhoren?’ vroeg O’Kelly laatdunkend. ‘Doe even normaal, Maddox. We hebben het hier niet over Al-Qaida.’

‘Om onder vier ogen te praten met een psychopaat die zojuist haar zusje heeft vermoord.’

‘Ze heeft zelf geen gewelddadig verleden,’ zei ik. Ik had het niet bits bedoeld, maar Cassies blik streek even over me heen, volslagen uitdrukkingsloos, alsof ik niet bestond.

‘Een zender en een bestelwagen,’ herhaalde ze.

Die avond ging ik pas om drie uur ’s nachts naar huis: ik wist zeker dat Heather tegen die tijd moest slapen. Voor die tijd was ik naar Bray gereden, naar het strand, en was daar in de auto blijven zitten. Het was eindelijk opgehouden met regenen en er hing een dichte mist; het was vloed, ik hoorde het water klotsen en ruisen, maar ik ving slechts heel af en toe een glimp op van de golven tussen de wervelingen van uitwissend grijs. Het vrolijke paviljoentje dreef het bestaan in en uit als een soort spookverschijning. Ergens liet een misthoorn eindeloos herhaald een en dezelfde melancholieke noot horen, en mensen die langs de kade naar huis liepen doemden stukje bij beetje op vanuit het niets, silhouetten die als duistere boodschappers door de lucht zweefden.

Die nacht dacht ik aan een hoop dingen. Ik dacht aan Cassie in Lyon, een meisje nog maar, met een schort voor bezig koffie te serveren aan zonnige terrastafeltjes en in het Frans grappen makend met de klanten. Ik dacht aan mijn ouders, die zich klaarmaakten om te gaan dansen: de zorgvuldige lijnen van mijn vaders kam in zijn Brylcreem-haar, de exotische geur van mijn moeders parfum en haar gebloemde jurk die de deur uit wervelde. Ik dacht aan Jonathan en Cathal en Shane, met hun lange armen en benen en hun brutaliteit en het harde lachen bij hun onschuldiger spelletjes; aan Sam aan een lange houten tafel te midden van zeven rumoerige broertjes en zusjes, en aan Damien, die in een of andere stille universiteitsbibliotheek een sollicitatieformulier zat in te vullen voor een baan bij Knocknaree. Ik dacht aan Marks onbevreesde ogen – Het enige waarin ik geloof ligt hier op die opgraving – en aan revolutionairen met rafelige maar dappere vlaggen, aan vluchtelingen die met het snelle nachttij meezwommen; aan iedereen die het leven zo licht opvat, of de inzet zo zwaar, dat hij met vaste tred en open ogen datgene tegemoet loopt wat zijn leven zal nemen of veranderen, en wiens hoge, kille criteria ver boven ons begrip uitstijgen. Ik probeerde me een hele tijd lang te herinneren dat ik wilde bloemen had meegebracht voor mijn moeder.