22
Om kwart over twaalf die nacht ging de telefoon in het appartement. Ik dook eropaf: Heather heeft Regels voor telefoontjes als zij al naar bed is.
‘Hallo?’
‘Sorry dat ik zo laat nog bel, maar ik probeer je al de hele avond te bereiken,’ zei Cassie.
Ik had mijn mobiel op ‘stil’ gezet, maar ik had wel gezien dat er herhaalde malen gebeld was. ‘Ik kan momenteel niet praten,’ zei ik.
‘Rob, in godsnaam, dit is belangrijk...’
‘Sorry, ik moet ophangen,’ zei ik. ‘Ik kom morgen naar het werk, weet je, en anders kun je een briefje neerleggen.’ Ik hoorde het snelle, pijnlijke stokken van haar adem, maar toch hing ik op.
‘Wie was dat?’ wilde Heather weten. Ze was in de deuropening van haar kamer verschenen in een nachtpon met een kraagje, en ze keek slaperig en boos.
‘Voor mij,’ zei ik.
‘Cassie?’
Ik ging de keuken in, vond een bak met ijsblokjes en begon die in een glas te drukken. ‘Ooh,’ zei Heather begripvol achter me. ‘Je bent dus eindelijk met haar naar bed geweest?’
Ik smeet de bak terug in de vriezer. Heather laat me met rust als ik haar dat vraag, maar dat is niet de moeite waard: ze gaat dan mokken, raar doen en houdt preken over hoe uniek gevoelig zij wel niet is, en dat alles duurt veel langer dan de oorspronkelijke irritatie geduurd zou hebben.
‘Dat verdient ze niet,’ zei ze. Dit verbaasde me. Heather en Cassie kunnen elkaar niet luchten of zien – ooit, in het begin, heb ik Cassie mee naar huis genomen voor het eten, en toen deed Heather de hele avond bijna onbeschoft tegen haar, en toen Cassie weg was bleef ze eindeloos bezig, onder het slaken van diepe zuchten, de kussens van de bank op te schudden. Op haar beurt liet Cassie Heathers naam nooit meer vallen – dus ik wist niet zeker waar deze plotselinge aanval van zusterlijke solidariteit vandaan kwam.
‘En ik ook niet,’ zei ze. Ze ging terug naar haar kamer en sloeg de deur dicht. Ik nam mijn ijs mee naar mijn kamer en schonk mezelf een straffe wodka-tonic in.
Vreemd was het niet, maar ik kon niet slapen. Toen het licht tussen de gordijnen door begon te filteren, gaf ik het op: ik zou vroeg naar het werk gaan, besloot ik, om te zien of ik iets kon vinden waaruit bleek wat Cassie tegen Rosalind had gezegd, en dan zou ik beginnen aan het dossier over Damien, om naar de openbaar aanklager te sturen. Maar het regende nog steeds pijpenstelen, het verkeer zat muurvast en uiteraard kreeg de landrover halverwege Merrion Road een klapband en moest ik naar de vluchtstrook om daar met de reserveband te gaan staan hannesen. De regen stroomde bij bakken tegelijk mijn kraag in en de bestuurders achter me drukten boos op hun claxon alsof ze daadwerkelijk ergens hadden kunnen komen als ik daar niet gestaan had. Uiteindelijk klapte ik mijn zwaailicht op het dak, en dat hielp.
Het was bijna acht uur toen ik op het werk kwam. Onvermijdelijk begon de telefoon te rinkelen zodra ik mijn jas uittrok. ‘Projectkamer, Ryan,’ zei ik narrig. Ik was doorweekt, ik had het koud en ik had overal genoeg van. Ik wilde naar huis en in bad met een hete grog. Ik had geen zin in wat of wie het ook was.
‘Maak dat je hierheen komt,’ zei O’Kelly. ‘Nú.’ En hij hing op.
Mijn lijf begreep het als eerste. Ik kreeg overal kippenvel, mijn borstbeen trok samen en ik kreeg haast geen adem. Ik weet niet hoe ik het wist. Het was duidelijk dat ik in de problemen zat: als O’Kelly gewoon even wil praten, steekt hij zijn hoofd om de hoek van de deur, blaft: ‘Ryan, Maddox, kantoor,’ en verdwijnt weer, zodat hij achter zijn bureau zit tegen de tijd dat je hem kunt volgen. Telefonische oproepen blijven gereserveerd voor als je op het matje moet komen. Het had natuurlijk van alles kunnen zijn – een geweldige tip die ik over het hoofd gezien had, Jonathan Devlin die zich beklaagde over mijn optreden, Sam die de verkeerde politicus tegen de haren in gestreken had. Maar ik wist dat het iets anders was.
O’Kelly stond in zijn kamer, met zijn rug naar het raam, zijn vuisten in zijn zakken gepropt. ‘Adam Ryan, verdomme nog aan toe,’ zei hij. ‘En het kwam niet bij jou op dat ik dat misschien zou moeten weten?’
Ik voelde een golf van vreselijke, brandende schaamte over me heen slaan. Mijn gezicht brandde. Zo had ik me sinds mijn schooldagen niet meer gevoeld, die vreselijke, verpletterende vernedering, het holle trekken van je maag als je zonder enige twijfel weet dat je betrapt bent, dat je geen kant meer uit kunt, en dat je niets kunt doen of zeggen om het beter te maken. Ik staarde naar O’Kelly’s bureau en probeerde beelden te vinden in de nerf van het namaakhout, als een schooljongen die wacht tot het rietje tevoorschijn komt. Ik had mijn stilzwijgen gezien als een soort gebaar van trotse, eenzame onafhankelijkheid, iets wat een verweerde Clint Eastwood gedaan zou hebben, en voor het eerst zag ik wat het werkelijk was: kortzichtig en onvolwassen en verraderlijk en stom, stom, stom.
‘Heb jij enig idee in welke mate je dit onderzoek naar de gallemiezen geholpen kunt hebben?’ informeerde O’Kelly kil. Wanneer hij boos is, wordt hij welsprekender; een van de redenen waarom ik denk dat hij slimmer is dan hij zich voordoet. ‘Denk eens even kort na over wat een goede advocaat voor de verdediging hiermee zou kunnen doen – gewoon in het onwaarschijnlijke geval dat deze zaak het überhaupt nog redt naar de rechtszaal. Een belangrijke rechercheur die enig ooggetuige en enig overlevend slachtoffer is van een onopgeloste verwante zaak – jezus christus. Normale mensen dromen over seks, maar advocaten van de verdediging dromen over rechercheurs van jouw soort. Ze kunnen je overal van beschuldigen – van onvermogen om dit soort onderzoek zonder vooringenomenheid op te lossen, tot mogelijke verdachte in beide zaken. De pers en de complottheoretici en de anti-Garda-bende gaan helemaal door het lint. Binnen een week zal niemand in heel Ierland zich nog herinneren wie er eigenlijk voor de rechter had moeten staan.’
Ik keek hem aan. De echte dreun, die onzichtbaar was aangekomen terwijl ik nog stond te duizelen van het feit dat hij erachter was, had me versuft en sprakeloos achtergelaten. Dit klinkt misschien onvoorstelbaar, maar ik zweer dat het nooit bij me opgekomen was, niet éénmaal in die twintig jaar, dat ik misschien een van de verdachten kon zijn in de verdwijning van Peter en Jamie. Daar stond ook niets van in het dossier, niets. Het Ierland van 1984 had meer van Rousseau dan van Orwell: kinderen waren onschuldig, vers uit Gods hand. Het zou compleet tegen de natuur ingegaan zijn om te suggereren dat kinderen een moord konden plegen. Tegenwoordig weten we allemaal dat geen kind te jong is om te doden. Ik was groot voor mijn twaalf jaar, had iemand anders’ bloed in mijn schoenen, en de puberteit is een ongrijpbare, onevenwichtige periode. Plotseling en haarscherp zag ik Cassies gezicht, de dag dat ze terugkwam van het gesprek met Kiernan: hoe uit de stand van haar mondhoeken bleek dat ze iets voor zich hield. Ik moest gaan zitten.
‘Iedereen die jij ooit achter de tralies hebt gebracht, zal een nieuwe rechtszaak eisen op basis van het feit dat jij bewezen hebt belangrijk bewijsmateriaal achter te houden. Gefeliciteerd, Ryan: je hebt zojuist iedere zaak verkloot die je ooit in handen gehad hebt.’
‘Dan ben ik dus van het onderzoek af,’ zei ik uiteindelijk, stompzinnig. Mijn lippen voelden verdoofd aan. Ik had een plotseling, hallucinerend beeld van tientallen journalisten die bij de deur van mijn flatgebouw stonden te keffen en te krijsen, microfoons in mijn gezicht duwden en me Adam noemden en de bloederige details wilden weten. Heather zou ervan genieten: genoeg melodrama en martelaarschap voor maanden. Jezus.
‘Néé, je bent níét van het onderzoek af,’ snauwde O’Kelly. ‘Je bent niet van het onderzoek af, enkel en alleen omdat ik geen slimmerik van een verslaggever wil die nieuwsgierig wordt waarom jij de zak gekregen hebt. Van nu af aan geldt er maar één woord: schadebeperking. Je spreekt geen enkele getuige, je raakt geen enkel stuk bewijsmateriaal aan, je zit aan je bureau en je probeert de zaken niet nog erger te maken dan ze al zijn. We doen alles wat in onze macht ligt om te voorkomen dat dit uitlekt. En zodra Donnelly’s zaak voorbij is, als het ooit zover komt, word jij geschorst voor intern onderzoek.’
Het enige wat ik kon verzinnen was dat ‘schadebeperking’ in feite twee aaneengevoegde woorden waren. ‘Commissaris, het spijt me verschrikkelijk,’ zei ik, want dat leek me beter om te zeggen. Ik had geen idee wat schorsing inhield. Ik had een vluchtig beeld van een tv-politieman die zijn badge en zijn wapen op het bureau van zijn baas neerklapte, een close-up die langzaam overgaat in de aftiteling terwijl zijn carrière in rook opgaat.
‘Daar koop je anders bitter weinig voor,’ zei O’Kelly op vlakke toon. ‘Zoek de tips van de hotline uit en stop ze in het dossier. Zodra er ook maar iets over de oude zaak gaat, lees je het niet eens uit maar geef je het meteen aan Maddox of O’Neill.’ Hij ging achter zijn bureau zitten, pakte zijn telefoon en begon een nummer te toetsen. Ik stond daar nog even naar hem te kijken tot ik besefte dat ik geacht werd weg te gaan.
Langzaam liep ik terug naar de projectkamer – ik weet niet eens waarom, want ik was beslist niet van plan om iets te gaan doen met die telefoontips, waarschijnlijk stond ik gewoon op de automatische piloot. Cassie zat voor de video met haar ellebogen op haar knieën te kijken naar de band waarop ik Damien verhoor. Haar schouders hingen af alsof ze uitgeput was, en de afstandsbediening bungelde slap in haar hand.
Iets diep binnen in me sprong geschrokken op. Tot dat moment was het niet eens bij me opgekomen om me af te vragen hoe O’Kelly het wist. En toen pas, toen ik op de drempel van de projectkamer naar haar stond te kijken, drong het besef door: er was maar één manier waarop hij het had kunnen horen.
Ik wist maar al te goed dat ik de laatste tijd behoorlijk rot tegen Cassie gedaan had – hoewel ik daar dan zelf op zou zeggen dat het een complexe situatie was, en dat ik mijn redenen had. Maar niets wat ik haar had aangedaan, niets wat ik ooit zou kúnnen doen, rechtvaardigde dit soort wraak. De mogelijkheid van zo’n verraad was nooit bij me opgekomen. O, de woede van een versmade vrouw. Ik dacht dat mijn benen het zouden begeven.
Misschien maakte ik onwillekeurig een geluid of een beweging, ik weet het niet, maar Cassie draaide zich snel om in haar stoel en keek me aan. Even later drukte ze op ‘stop’ en legde de afstandsbediening neer. ‘Wat zei O’Kelly?’
Ze wist het; ze wist het al, en mijn laatste sprankje twijfel zonk weg in iets puntigs en zwaars dat mijn solar plexus omlaag probeerde te sleuren. ‘Zodra dit onderzoek voorbij is, word ik geschorst,’ zei ik vlak. Mijn stem klonk als die van iemand anders.
Cassie sperde vol afgrijzen haar ogen open. ‘O, shit,’ zei ze. ‘O, shit, Rob... Maar je ligt er niet uit? Hij heeft je... hij heeft je niet ontslagen of zo?’
‘Nee, ik lig er niet uit,’ zei ik. ‘Ondanks jouw inspanningen.’ De eerste schok begon weg te ebben, en er sloeg een kille, vreselijke woede als een elektrische stroom door me heen. Ik voelde mijn hele lichaam ervan trillen.
‘Dat is niet eerlijk,’ zei Cassie, en ik hoorde haar stem iets beven. ‘Ik heb geprobeerd je te waarschuwen. Ik heb je gisteravond ik weet niet hoe vaak gebeld...’
‘Een beetje laat om je zorgen te maken, nietwaar? Dat had je eerder moeten bedenken.’
Cassies hele gezicht trok wit weg, tot haar lippen aan toe, en haar ogen werden enorm. Ik had zin om die verbijsterde, niet-begrijpende blik van haar gezicht te ranselen. ‘Eerder dan wát?’
‘Voordat je mijn privéleven voor O’Kelly blootlegde. Voel je je nu beter, Maddox? Was het kapotmaken van mijn loopbaan voldoende compensatie voor het feit dat ik je deze week niet met zijden handschoentjes heb aangepakt? Of had je nog meer plannen?’
Na een tijdje zei ze, bijna onhoorbaar: ‘Denk jij dat ik dat verteld heb?’
Ik moest bijna lachen. ‘Ja, inderdaad ja. Er waren maar vijf mensen ter wereld die hiervan wisten, en op de een of andere manier betwijfel ik of mijn ouders of een vriend van vijftien jaar geleden uitgerekend nú de telefoon hebben gepakt om mijn baas te bellen van “O, trouwens, wist u dat Ryan vroeger Adam heette?” Hoe stom denk jij dat ik ben, Cassie? Ik wéét dat jij het hem verteld hebt.’
Ze had haar blik niet van de mijne afgewend, maar in de hare was iets veranderd, en ik besefte dat zij precies even woedend was als ik. Met één snelle beweging griste ze een band van de tafel en smeet me die naar het hoofd: een harde, bovenhandse worp met haar hele lichaam erachter. In een reflex bukte ik me, en de band klapte tegen de muur waar mijn hoofd was geweest, draaide weg en viel in een hoek.
‘Kijk naar die band,’ zei Cassie.
‘Interesseert me niet.’
‘Jij kijkt nú naar die band of ik zweer bij God dat jouw smoel morgenochtend op de voorkant van iedere krant in het land staat.’
Het was niet het dreigement zelf, maar meer het feit dat ze het überhaupt deed, dat ze uitspeelde wat haar troefkaart moest zijn. Dat maakte iets in me wakker: een hard soort nieuwsgierigheid vermengd met een vaag, vreselijk voorgevoel. Ik raapte de band op, stak hem in de recorder en drukte op ‘play.’ Met haar handen strak om haar middel geslagen bleef Cassie roerloos naar me kijken. Ik draaide een stoel om en ging met mijn rug naar haar toe voor het scherm zitten.
Het was de wazige, zwart-witte band van Cassies gesprek met Rosalind, de avond tevoren. Volgens de tijdsvermelding was het acht uur zevenentwintig; in de kamer ernaast was ik rond die tijd zo’n beetje opgehouden met Damien. Rosalind zat in haar eentje in de verhoorkamer; met behulp van een zakspiegeltje deed ze nieuwe lippenstift op. Er klonken geluiden op de achtergrond, en het duurde even voor ik me realiseerde dat die bekend klonken: schor, hulpeloos gesnik en mijn eigen stem die daar zonder veel hoop bovenuit zei: ‘Damien, je móét me uitleggen waarom je dit gedaan hebt.’ Cassie had de intercom aangezet om het geluid uit mijn verhoorkamer op te pikken. Rosalind hief haar hoofd; met een uitdrukkingsloos gezicht keek ze naar de ondoorzichtige ruit.
De deur ging open en Cassie kwam binnen, en Rosalind deed de dop terug op haar lippenstift en stopte hem terug in haar tas. Damien zat nog steeds te huilen. ‘Shit,’ zei Cassie, met een blik op de intercom. ‘Sorry, dat was niet de bedoeling.’ Ze zette hem uit, en Rosalind schonk haar een strak, ontevreden glimlachje.
‘Inspecteur Maddox, verhoor Rosalind Frances Devlin,’ zei Cassie tegen de camera. ‘Ga zitten.’
Rosalind verroerde geen vin. ‘Ik vrees dat ik liever niet met u praat,’ zei ze op een ijzige, afwijzende toon die ik haar nog nooit had horen gebruiken. ‘Ik wil inspecteur Ryan graag spreken.’
‘Sorry, gaat niet,’ zei Cassie opgewekt, terwijl ze voor zichzelf een stoel uittrok. ‘Die is al bezig met een verhoor – zoals je ongetwijfeld gehoord hebt,’ voegde ze daar met een berouwvol glimlachje aan toe.
‘Dan kom ik wel terug als hij weer beschikbaar is.’ Rosalind stak haar tas onder haar arm en ging op weg naar de deur.
‘Heel even, mevrouw Devlin,’ zei Cassie, en haar stem had een nieuwe, harde klank. Met een zucht draaide Rosalind zich om, haar wenkbrauwen vol dedain opgetrokken. ‘Is er een bepaalde reden waarom u plotseling zo onwillig bent om vragen te beantwoorden over de moord op uw zusje?’
Ik zag Rosalinds blik even naar de camera schieten, heel even maar, maar dat kleine, kille glimlachje bleef onveranderd aanwezig. ‘Volgens mij, inspecteur, weet u diep in uw hart best dat ik meer dan bereid ben om het onderzoek te helpen waar ik maar kan. Ik heb alleen geen zin om met ú te praten, en ik vermoed dat u wel weet waarom.’
‘Stel dat ik dat niet wist?’
‘O, inspecteur, vanaf het begin was al duidelijk dat mijn zusje u geen snars kan schelen. Het enige wat u interesseert is flirten met inspecteur Ryan. Is het niet tegen de regels om met je partner te slapen?’
Een nieuwe golf van woede sloeg door me heen, zo heftig dat ik er ademloos van was. ‘Jezus christus! Dus dáár gaat het allemaal om? Alleen omdat jij dacht dat ik tegen haar had gezegd...’ Rosalind had er maar een slag naar geslagen, ik had daar nooit een woord over gezegd, niet tegen haar en niet tegen wie dan ook; en dat Cassie zonder ook maar even na te vragen dacht dat ik dit soort wraak zou nemen...
‘Bek dicht,’ zei ze kil, achter me. Ik klemde mijn handen ineen en staarde naar de tv. Ik was zo boos dat ik bijna niets zag.
Op het scherm had Cassie niet verblikt of verbloosd. Ze zat met haar stoel op twee poten geamuseerd haar hoofd te schudden. ‘Sorry, mevrouw Devlin, maar zo gemakkelijk laat ik me niet afleiden. Inspecteur Ryan en ik denken allebei hetzelfde over de dood van uw zus: we willen allebei haar moordenaar vinden. Hoe komt het dat u daar plotseling niet meer over wilt praten?’
Rosalind lachte. ‘Denkt u daar hetzelfde over? Nou, dat denk ik niet, inspecteur. Hij heeft een heel bijzondere band met dit onderzoek, nietwaar?’
Zelfs op dat vage beeld zag ik Cassie even, heel snel, met haar ogen knipperen, en de blik van ongebreidelde triomf op Rosalinds gezicht toen ze besefte dat ze eindelijk een voltreffer had gescoord. ‘Ach,’ zei ze liefjes. ‘Wou u zeggen dat u dat niet wist?’
Ze wachtte maar een fractie van een seconde, net lang genoeg om het effect te versterken, maar voor mij leek het eindeloos; want ik wist, met een afgrijselijk, draaikolkend gevoel van onvermijdelijkheid, wat ze ging zeggen. Zo moeten stuntmannen zich voelen als de parachute niet opengaat, of jockeys als ze in volle galop uit het zadel vallen: die onhoorbare, vreemd rustige splinter van tijd, vlak voordat je tegen de grond te pletter slaat, als je gedachten helemaal schoon gewist zijn, afgezien van die ene simpele zekerheid: dit is het dan. Hier komt het.
‘Hij is die jongen wiens vrienden een eeuwigheid geleden uit Knocknaree verdwenen zijn,’ zei Rosalind tegen Cassie. Haar stem klonk hoog en zangerig en bijna ongeïnteresseerd; afgezien van een heel klein, tevreden spoortje van plezier was er niets aan af te horen, helemaal niets. ‘Adam Ryan. Hij vertelt u kennelijk toch niet alles, is het wel?’ Nog maar een paar minuten geleden had ik gedacht dat ik me onmogelijk erger kon voelen en het nog overleven.
Op het scherm smakte Cassie de stoel met vier poten op de grond en wreef over haar oor. Ze zat op haar lip te bijten om een glimlach te onderdrukken, maar ik bracht het niet meer op om me af te vragen waar ze mee bezig was. ‘Heeft hij dat gezegd?’
‘Ja. We zijn nogal close geworden, ziet u.’
‘En heeft hij soms ook verteld dat hij een broer had die op zijn zestiende is overleden? Dat hij in een kindertehuis is opgegroeid? Dat zijn vader alcoholist was?’
Rosalind keek haar niet-begrijpend aan. De glimlach was van haar gezicht verdwenen en haar ogen waren smal en schoten vuur. ‘Hoezo?’ vroeg ze.
‘Ik vraag het maar even. Soms komt hij daarmee aanzetten. Dat hangt ervan af. Rosalind,’ zei ze, met iets tussen gêne en plezier in haar stem, ‘ik weet niet hoe ik dit zeggen moet, maar wanneer rechercheurs proberen een vertrouwensband op te bouwen met een getuige, dan zeggen ze soms dingen die niet helemaal waar zijn. Dingen waarvan ze denken dat de getuige zich daar zo thuis bij zal voelen dat hij zelf ook informatie gaat geven. Begrijp je dat?’
Rosalind bleef roerloos naar haar staan kijken.
‘Luister,’ zei Cassie vriendelijk. ‘Ik weet toevallig dat inspecteur Ryan nooit een broer heeft gehad, dat zijn vader een aardige vent is die geen druppel drinkt, en dat hij opgegroeid is in Wiltshire – vandaar dat accent van hem – mijlenver bij Knocknaree vandaan. En ook niet in een kindertehuis. Maar wat hij je ook verteld heeft, ik weet dat hij het je alleen maar gemakkelijker wilde maken om te helpen Katy’s moordenaar te vinden. Je mag niet boos op hem zijn, oké?’
Met een slag ging de deur open – Cassie sprong zowat de lucht in; Rosalind verroerde zich niet, wendde haar blik niet van Cassie’s gezicht af – en O’Kelly, door het perspectief van de camera weergegeven als een bolle vlek, maar meteen herkenbaar vanwege het over zijn kale plek gekamde haar, stak zijn hoofd om de hoek van de deur. ‘Maddox,’ zei hij. ‘Even op de gang.’
O’Kelly, terwijl ik met Damien de gang opliep: in de observatiekamer, op zijn hakken heen en weer wiebelend, ongeduldig door het glas starend. Ik kon het niet langer aanzien. Ik frunnikte met de afstandsbediening, drukte op ‘stop’ en staarde niets ziend naar het trillende blauwe vierkantje.
‘Cassie,’ zei ik na een hele tijd.
‘Hij vroeg me of dat waar was,’ zei ze, zo neutraal alsof ze een rapport voorlas. ‘Ik zei van niet, en dat als het al zo was, jij dat natuurlijk nooit aan haar verteld zou hebben.’
‘Heb ik ook niet,’ zei ik. Het leek belangrijk dat ze dat wist. ‘Heb ik niet. Ik zei dat twee vrienden van me verdwenen waren toen ik nog klein was – zodat ze zou beseffen dat ik begreep wat ze doormaakte. Ik had nooit gedacht dat ze over Peter en Jamie zou weten en dat ze twee en twee bij elkaar zou optellen. Dat is gewoon niet bij me opgekomen.’
Cassie liet me uitspreken. ‘Hij zei dat ik jou in bescherming nam,’ zei ze, toen ik klaar was. ‘En hij zei dat hij ons al een hele tijd geleden uit elkaar had moeten halen. Hij zei dat hij jouw vingerafdrukken ging vergelijken met die van de oude zaak – zelfs als hij daarvoor een technicus uit bed moest bellen, en al duurde het de hele nacht. Als die afdrukken klopten, zei hij, dan mochten we beiden van geluk spreken als we onze baan niet kwijtraakten. Hij zei dat ik Rosalind naar huis moest sturen. Ik heb haar aan Sweeney overgedragen en toen ben ik jou gaan bellen.’
Ergens in mijn achterhoofd hoorde ik iets kleins en onherroepelijks klikken. In mijn herinnering was het een hartverscheurende, weergalmende dreun, maar in feite was het juist zo vreselijk doordat het zo klein was. Een hele tijd bleven we zwijgend zitten. De wind geselde regenspetters tegen het raam. Eén keer hoorde ik Cassie diep ademhalen, en ik dacht dat ze misschien huilde. Maar toen ik keek, zag ik geen tranen op haar gezicht; het was bleek en stil en heel, heel erg verdrietig.