13

Toen ik voor het huis van de Devlins stopte, zei Cassie: ‘Rob misschien heb je er al aan gedacht, maar dit kan natuurlijk ook een aanwijzing voor iets heel anders zijn.’

‘Hoezo?’ vroeg ik afwezig.

‘Weet je nog wat ik zei over dat “symbolische” aspect aan Katy’s verkrachting? Dat het helemaal niets seksueels leek? Je geeft ons iemand die een niet-seksueel motief heeft voor het verlangen om Devlins dochter te verkrachten, en bovendien iemand die wel een instrument móét gebruiken.’

‘Sandra? Plotseling, twintig jaar later?’

‘Al die publiciteit over Katy – dat krantenartikel, de geldinzameling... Dat kan haar aan het denken gezet hebben.’

‘Cassie,’ zei ik, nadat ik diep ademgehaald had, ‘ik ben maar een simpele plattelander. Ik concentreer me bij voorkeur op het meest voor de hand liggende. En het meest voor de hand liggende is momenteel Jonathan Devlin.’

‘Ik zeg het alleen maar. Misschien hebben we er nog een keer iets aan.’ Ze stak een hand uit en wreef even, snel en onbeholpen, door mijn haar. ‘Zet ’m op, plattelander. Veel succes.’

Jonathan was alleen thuis. Margaret was met de meisjes naar haar zus, zei hij, en ik vroeg me af voor hoe lang en waarom. Hij zag er vreselijk uit. Hij was zoveel afgevallen dat zijn kleren en zijn gezicht los om hem heen hingen, en zijn haar was nu nog korter, dicht tegen zijn hoofd aan; door dat haar zag hij er op de een of andere manier eenzaam en wanhopig uit, en ik dacht aan oude beschavingen waar nabestaanden hun haar offeren op de brandstapel van hun geliefde. Hij gebaarde me naar de bank en ging in een leunstoel tegenover me zitten, naar voren geleund met zijn ellebogen op zijn knieën en zijn handen ineengeklemd. Het huis voelde verlaten aan; het rook er niet naar eten, er dreunden geen tv of wasmachine op de achtergrond, er lagen geen open boeken op stoelleuningen, geen enkel teken dat hij wat dan ook had gedaan op het moment dat ik arriveerde.

Hij bood me geen thee aan. Ik vroeg hoe ze het redden (‘Wat denk je zelf?’), legde uit dat we een aantal aanwijzingen aan het natrekken waren, weerde zijn norse vragen over nadere informatie af, vroeg of hijzelf nog iets had bedacht dat van belang kon zijn. De wilde drang die ik in de auto had gevoeld, was verdwenen zodra hij de deur opendeed; ik voelde me rustiger en helderder dan in weken het geval was geweest. Margaret en Rosalind en Jessica hadden elk moment kunnen terugkomen, maar op de een of andere manier wist ik zeker dat dat niet zou gebeuren. De ramen waren smerig aan het worden, en de late namiddagzon die erdoorheen filterde, gleed verwarring zaaiend van vitrinekasten en het gladgeboende hout van de eettafel af, waardoor de kamer een streperig soort onderwaterlicht kreeg. Ik hoorde een klok zwaar en pijnlijk traag tikken in de keuken, maar afgezien daarvan was er niets te horen, zelfs buiten niet; heel Knocknaree had zijn biezen kunnen pakken en met de noorderzon kunnen verdwijnen, behalve ik en Jonathan Devlin. We waren alleen, tegenover elkaar aan weerszijden van die kleine salontafel vol kringen, en de antwoorden waren zo dichtbij dat ik ze hoorde stommelen en kwetteren in de hoeken van de kamer; ik hoefde me geenszins te haasten.

‘Wie van jullie is de Shakespeare-fan?’ vroeg ik uiteindelijk, terwijl ik mijn notitieboekje wegborg. Niet dat dat iets uitmaakte, uiteraard, maar ik dacht dat hij daardoor misschien iets afgeleid zou worden. En bovendien intrigeerde het me.

Geïrriteerd fronste Jonathan zijn voorhoofd. ‘Wat?’

‘De namen van jullie dochters,’ zei ik. ‘Rosalind, Jessica, Katharine met een A; allemaal namen uit komedies van Shakespeare. Ik nam aan dat dat een bewuste keuze was.’

Hij knipperde met zijn ogen, voor het eerst met iets van warmte, en hij glimlachte half. Het was een aantrekkelijke glimlach, blij maar verlegen, als een jongetje dat heeft staan wachten of iemand zijn nieuwe padvindersmedaille zal opmerken. ‘Weet u dat u de eerste bent die dat opgevallen is? Ja, dat was ik.’ Bemoedigend trok ik een wenkbrauw op. ‘Ik heb na mijn trouwen een soort educatieve inhaalslag gemaakt, zou je kunnen zeggen – geprobeerd alles te lezen wat je gelezen hoort te hebben: Shakespeare, Milton, George Orwell... Milton was ik niet weg van, maar Shakespeare... niet echt toegankelijk, maar ik heb uiteindelijk alles van hem gelezen. Ik plaagde Margaret er altijd mee dat we de tweeling, als het een jongen en een meisje waren geweest, Viola en Sebastian zouden noemen, uit De twaalfde nacht, maar volgens haar zouden ze dan uitgelachen worden op school...’

Zijn glimlach vervaagde en hij wendde zijn blik af. Ik wist dat dit mijn kans was, nu, terwijl hij me nog mocht. ‘Prachtige namen,’ zei ik. Hij knikte afwezig. ‘Nog iets: kent u misschien de namen Cathal Mills en Shane Waters?’

‘Hoezo?’ vroeg Jonathan. Ik dacht dat ik even een flits van argwaan in zijn blik zag, maar hij zat met zijn rug naar het raam en het viel moeilijk te zeggen.

‘Die namen zijn gevallen in verband met ons onderzoek.’

Zijn wenkbrauwen zakten een eind omlaag en ik zag zijn schouders verstrakken als die van een vechthond. ‘Zijn die dan verdacht?’

‘Nee,’ zei ik zonder aarzelen. En al waren ze dat wel geweest, dan nog had ik het hem niet verteld – niet alleen vanwege de procedure, maar ook omdat Jonathan veel te driftig was. Die razende geladenheid, gespannen als een veer: als hij onschuldig was, althans aan Katy’s dood, dan had hij waarschijnlijk bij het geringste spoor van onzekerheid met een uzi bij hen op de stoep gestaan. ‘We trekken gewoon alle aanwijzingen na. Wat kunt u me over hen vertellen?’

Hij bleef me nog een tijdje aankijken, zakte toen onderuit en leunde naar achteren in zijn stoel. ‘Als kinderen waren we bevriend. We hebben nu al in geen jaren contact gehad.’

‘Wanneer bent u met hen bevriend geraakt?’

‘Toen onze families hier kwamen wonen. Dat moet dan in 1972 geweest zijn. Wij waren de eerste drie gezinnen hier in de wijk, helemaal bovenaan – de rest was nog in aanbouw. We konden overal rondrennen. We speelden in de bouwputten als de bouwvakkers naar huis waren – het was één groot doolhof. We moeten een jaar of zes, zeven geweest zijn.’

In zijn stem lag een klank, een diepe onderstroom van nostalgie, waardoor ik me realiseerde hoe eenzaam hij moest zijn; niet alleen nu, niet pas sinds Katy’s dood. ‘En hoe lang bent u bevriend gebleven?’ vroeg ik.

‘Moeilijk te zeggen. We begonnen uit elkaar te groeien rond ons negentiende, maar ook toen hebben we nog een hele tijd contact gehouden. Hoezo? Wat heeft dat ermee te maken?’

‘We hebben twee afzonderlijke getuigen,’ zei ik, zonder uitdrukking in mijn stem, ‘die zeggen dat u, Cathal Mills en Shane Waters in de zomer van 1984 deelnamen aan de verkrachting van een meisje uit Knocknaree.’

Hij veerde overeind en balde zijn handen tot vuisten. ‘Wat... wat heeft dat verdómme nog aan toe te maken met Katy? Wou u soms beweren... verdómme!’

Ik keek hem neutraal aan en liet hem uitspreken. ‘Het valt me anders wel op dat u de aantijging niet ontkend hebt,’ zei ik.

‘En ik heb niets toegegeven, ook. Heb ik hier een advocaat bij nodig?’

Geen advocaat ter wereld zou hem nu nog iets laten zeggen. ‘Luister,’ zei ik. Ik leunde voorover en ging over op een gemakkelijke, vertrouwelijke toon, ‘ik ben van Moordzaken, niet van Zedenmisdrijven. Ik ben alleen geïnteresseerd in een verkrachting van twintig jaar geleden als...’

‘Verméénde verkrachting.’

‘Ja, daar hebt u gelijk in. Vermeende verkrachting. Mij maakt het niet uit, tenzij het iets met de moord te maken heeft. Dat is het enige wat ik wil uitzoeken.’

Jonathan haalde adem om iets te gaan zeggen; even dacht ik dat hij me de deur uit zou zetten. ‘We moeten één ding rechtzetten, wilt u nog een seconde in mijn huis doorbrengen,’ zei hij. ‘Ik heb mijn dochters met geen vinger aangeraakt. Nooit.’

‘Niemand beschuldigt u van...’

‘Dat suggereert u al vanaf de eerste dag, en ik hou niet van insinuaties. Ik ben dol op mijn dochters. Ik geef ze een kus bij het slapengaan. Meer niet. Ik heb geen van drieën ooit aangeraakt op een manier die wie dan ook fout kon noemen. Duidelijk?’

‘Luid en duidelijk,’ zei ik, en ik probeerde het niet sarcastisch te laten klinken.

‘Mooi zo.’ Hij knikte: een scherpe, beheerste knik. ‘Wat betreft die andere toestand: ik ben niet achterlijk, inspecteur Ryan. Stel dat ik iets gedaan zou hebben waardoor ik in de gevangenis kon belanden, waarom zou ik u dat dan vertellen?’

‘Luister,’ zei ik ernstig, ‘we overwegen de mogelijkheid,’ – dank je, Cassie – ‘dat het slachtoffer iets te maken kan hebben met Katy’s dood, als wraak voor die verkrachting.’ Hij kreeg ogen op steeltjes. ‘Het is een kleine kans, en we hebben absoluut geen bewijs, dus u mag hier niet te veel waarde aan hechten. En ik wil al helemáál niet hebben dat u op wat voor manier dan ook contact met haar opneemt. Als er inderdaad iets in zit, dan kan dat de hele zaak verpesten.’

‘Ik zou geen contact met haar opnemen. Ik zei al, ik ben niet achterlijk.’

‘Mooi. Ik ben blij dat dat duidelijk is. Maar ik wil wel graag uw versie van het verhaal horen.’

‘En dan? Kom ik dan voor de rechter?’

‘Ik kan niets garanderen,’ zei ik. ‘Ik ga u beslist niet arresteren. Het is niet aan mij om te beslissen wat er gebeuren moet: dat is aan de aanklager en aan het slachtoffer. Maar ik betwijfel of zij dat zal willen. En ik heb u nog niet op uw rechten gewezen, dus niets van wat u zegt is toelaatbaar voor de rechter. Ik moet alleen weten hoe het gebeurd is. Aan u de keuze, meneer Devlin. Hoe graag wilt u dat ik Katy’s moordenaar vind?’

Jonathan nam er de tijd voor. Hij bleef zitten waar hij zat, naar voren geleund en met zijn handen ineengeklemd, en wierp me een lange, argwanende blik toe. Ik probeerde er betrouwbaar uit te zien en niet met mijn ogen te knipperen.

‘Kon ik het maar duidelijk maken,’ zei hij uiteindelijk, bijna in zichzelf. Hij hees zich rusteloos overeind uit zijn stoel en liep naar het venster, waar hij tegen het raam leunde; telkens wanneer ik met mijn ogen knipperde, rees voor mijn oogleden zijn silhouet op, met lichte randen afstekend tegen de ruit. ‘Hebt u vrienden die u al van kinds af aan kent?’

‘Niet echt, nee.’

‘Niemand kent je zo goed als de mensen met wie je opgroeit. Ik kan Cathal of Shane morgen tegen het lijf lopen, na al die tijd, en dan weten zij nog steeds meer over mij dan Margaret. Wij stonden elkaar nader dan de meeste broers. Geen van ons kwam uit wat je een gelukkig gezin kunt noemen: Shane heeft zijn vader nooit gekend, die van Cathal deugde nergens voor en heeft zijn leven lang geen dag eerlijk werk verricht, mijn ouders waren allebei aan de drank. Dat is allemaal niet bedoeld als excuus, hoor; ik probeer alleen uit te leggen wat wij voor elkaar betekenden. Toen we tien waren, werden we bloedbroeders – hebt u dat ooit gedaan? In je polsen snijden en die dan tegen elkaar drukken?’

‘Volgens mij niet,’ zei ik. Heel even vroeg ik me af of wij dat gedaan hadden. Het klonk wel als een daad die typisch iets voor ons was.

‘Shane durfde niet goed, maar Cathal haalde hem over. Die kon een eskimo een koelkast aansmeren, Cathal.’ Hij glimlachte een beetje: ik hoorde het aan zijn stem. ‘Toen we De drie musketiers op tv hadden gezien, besloot Cathal dat dat ons motto zou worden: allen voor één en één voor allen. We moesten elkaar beschermen, zei hij, want we hadden verder niemand. En dat was ook zo.’ Hij keek me even aan: een korte, vorsende blik. ‘Hoe oud bent u... dertig, vijfendertig?’

Ik knikte.

‘Dan hebt u het ergste gemist. Toen wij van school kwamen, was het begin jaren tachtig. Dit land lag op z’n knieën. Er was geen werk: niets. Als je niet in papa’s zaak kon aanschuiven, moest je emigreren of de bijstand in. Zelfs als je voldoende geld en goede cijfers had om te gaan studeren – niet dat wij een van beide hadden – dan was dat niet meer dan een paar jaar uitstel. Wij hadden niets te doen, behalve rondhangen; niets om naar uit te kijken, niets om naar te streven; helemaal niets, behalve elkaar. Ik weet niet of u begrijpt wat een kracht er in zo’n band schuilt. Gevaarlijk.’

Ik wist niet zeker wat ik vond van de richting waarin dit leek te gaan, maar ik voelde een plotselinge, onwelkome steek van iets als jaloezie. Op school had ik van dat soort vriendschappen gedroomd: de stalen band van soldaten in de oorlog of krijgsgevangenen, het mysterie dat alleen mannen in extremis kunnen doorgronden.

Jonathan haalde diep adem. ‘Maar goed. Toen kreeg Cathal verkering met een meisje – Sandra. Eerst voelde het wel raar aan: we waren allemaal wel eens uit geweest met een meisje, maar geen van ons had ooit een echt vriendinnetje gehad. Maar ze was geweldig, Sandra; geweldig. Altijd lachen, en dan die onschuld van haar. Volgens mij was ze ook míjn eerste liefde... Toen Cathal zei dat zij mij ook leuk vond en dat ze wel met mij wilde, toen was ik de koning te rijk.’

‘En vond u dat niet... tja, een beetje eigenaardig, op zijn minst?’

‘Niet zo eigenaardig als je zou denken. Ja, nú klinkt het krankzinnig; maar wij hadden altijd alles gedeeld. Dat was een van onze regels. Dit leek gewoon meer van hetzelfde. Rond die tijd had ikzelf ook verkering met een meisje, en zij ging met Cathal mee, geen centje pijn – ik denk dat ze sowieso alleen maar met mij wilde omdat Cathal al bezet was. Hij zag er stukken beter uit dan ik.’

‘Shane,’ zei ik, ‘lijkt buiten de boot te vallen.’

‘Ja. Zo liep het ook allemaal fout. Shane kwam erachter, en hij werd razend. Volgens mij was hij ook gek op Sandra; maar erger nog, hij had het gevoel dat wij hem verlinkt hadden. Hij was er helemaal kapot van. We hadden er wekenlang vrijwel iedere dag enorme ruzies over. De helft van de tijd wilde hij niet eens met ons praten. Ik voelde me ellendig, ik had het gevoel dat alles in elkaar aan het storten was – je weet hoe dat gaat op die leeftijd, alles kan het eind van je wereld betekenen...’

Hij zweeg. ‘En toen?’ vroeg ik.

‘Toen haalde Cathal het in zijn hoofd dat Sandra tussen ons in gekomen was, en dat Sandra ons dus weer bijeen moest brengen. Hij was geobsedeerd, hij kon er maar niet over ophouden. Als we het allemaal met hetzelfde meisje deden, zei hij, dan was dat de bezegeling van onze vriendschap – zoiets als dat met die bloedbroeders, maar dan sterker. Ik weet niet meer of hij dat nou echt geloofde of dat hij... ik weet het niet. Hij had een vreemd trekje, Cathal, vooral bij dingen als... Nou ja. Ik had mijn twijfels, maar hij ging er maar over door, en natuurlijk stond Shane vierkant achter hem...’

‘Het kwam bij geen van jullie drieën op om Sandra’s mening hierover te vragen?’

Met een zachte bons liet Jonathan zijn hoofd weer tegen de ruit vallen. ‘Dat hadden we moeten doen,’ zei hij zachtjes. ‘God weet dat we dat hadden moeten doen. Maar we leefden in een aparte wereld, wij drieën. Niemand anders leek echt – ik was weg van Sandra, maar op dezelfde manier waarop ik weg was van prinses Leia of wie we die week maar leuk vonden, niet zoals je van een echte vrouw houdt. Dat is geen excuus, er is geen excuus mogelijk voor wat wij gedaan hebben. Geen enkel. Maar wel een reden.’

‘Wat is er gebeurd?’

Hij wreef met een hand over zijn gezicht. ‘We waren in het bos,’ zei hij. ‘Met ons vieren; ik had het uitgemaakt met Claire. Op die open plek waar we soms heen gingen. Ik weet niet of u dat nog weet, maar het was dat jaar een schitterende zomer – zo heet als in Griekenland of waar dan ook, geen wolkje aan de hemel, licht tot halfelf ’s avonds. We waren de hele dag buiten, in het bos of bij de bosrand. We waren zwartgeblakerd, ik leek wel een Italiaanse student afgezien van een stel krankzinnige witte kringen rond mijn ogen, van mijn zonnebril...

Het was laat in de middag. We hadden de hele dag op die open plek zitten drinken, een paar joints gerookt. Volgens mij waren we beslist niet meer helder; niet alleen door de cider en de hasj, maar door de zon en door dat hyper gevoel dat je op die leeftijd soms hebt... Ik had zitten armworstelen met Shane – die voor de verandering eens een keer in een goede bui was – en ik had hem laten winnen, en we waren gewoon wat aan het stoeien, we duwden elkaar en we deelden meppen uit op het gras, u weet hoe dat gaat als je jong bent. Cathal en Sandra stonden te gillen en ons aan te moedigen, en toen begon Cathal Sandra te kietelen – en zij begon te lachen en te gillen. Ze vielen en kwamen onder onze voeten terecht; wij vielen in een hoop over hen heen. En plotseling brulde Cathal: “Nu!”’

Ik wachtte een hele tijd. ‘Hebben jullie haar alle drie verkracht?’ vroeg ik na een tijd.

‘Alleen Shane. Niet dat het daar beter van wordt. Ik heb geholpen haar in bedwang te houden...’ Hij ademde snel, tussen zijn tanden door, in. ‘Zoiets had ik nog nooit meegemaakt. Volgens mij waren we niet goed bij ons hoofd. Het voelde niet echt aan. Het leek wel een nachtmerrie, of een bad trip. Het was bloedheet, ik zweette als een otter, ik voelde me licht in het hoofd. Ik keek naar de bomen om ons heen en ik kreeg de indruk dat ze steeds dichterbij kwamen, dat ze nieuwe takken vormden en dat die zich om ons heen zouden slingeren om ons te verzwelgen; en alle kleuren zagen er verkeerd uit, anders, zoals in van die oude, ingekleurde films. De hemel was bijna helemaal wit geworden en er dansten dingen voor langs; kleine, zwarte dingetjes. Ik keek om – ik had het gevoel dat ik de anderen moest waarschuwen dat er iets aan de hand was, dat er iets fout was – en ik hield haar tegen de grond gedrukt, maar ik voelde mijn handen niet, ze leken niet op de mijne. Ik had geen idee wiens handen dat waren. Ik was als de dood. Cathal zat tegenover me en zijn ademhaling klonk alsof niets in de wereld meer herrie kon maken, maar ik herkende hem niet, ik had geen idee wie dat was of wat we daar aan het doen waren. Sandra verzette zich en er klonken allemaal geluiden en... Jezus. Een seconde lang dacht ik echt dat wij jagers waren en dat dit een, een dier was dat we aangeschoten hadden en dat Shane nu aan het doden was...’

De toon van het geheel stond me niet meer echt aan. ‘Als ik u goed begrijp,’ zei ik kil, ‘verkeerde u dus onder invloed van alcohol én van verboden middelen, u leed wellicht aan zonnesteek, en u verkeerde hoogstwaarschijnlijk in een staat van aanzienlijke opwinding. Denkt u niet dat die factoren iets te maken kunnen hebben gehad met deze ervaring?’

Jonathan keek me even aan; toen haalde hij zijn schouders op, een verslagen gebaar. ‘Dat zal wel, ja,’ zei hij zachtjes. ‘Ik neem het aan. Nogmaals, ik zeg niet dat een van die dingen een excuus zijn. Ik zeg het alleen maar. U vroeg ernaar.’

Het was natuurlijk een absurd verhaal, melodramatisch en egocentrisch en volslagen voorspelbaar: iedere misdadiger die ik ooit heb verhoord, had een lang, ingewikkeld verhaal waaruit onomstotelijk bleek dat het in feite niet zijn schuld was of dat het niet zo erg was als het leek, en de meeste van die verhalen waren een heel stuk beter dan dit. Wat me dwarszat was dat ik het ergens tóch geloofde. Ik was helemaal niet overtuigd van Cathals idealistische motieven, maar Jonathan was dolende in het wilde grensgebied van zijn negentien jaar, half verliefd op zijn vrienden met een liefde die verder ging dan de liefde voor vrouwen, wanhopig op zoek naar een mystiek ritueel dat de tijd terug zou draaien en hun uiteenvallende privéwereld weer in elkaar zou zetten. Het kon niet moeilijk voor hem geweest zijn dit te zien als een daad van liefde, hoe duister en verwrongen en onvertaalbaar naar de buitenwereld het verhaal ook klonk. Niet dat dat enig verschil uitmaakte; ik vroeg me af wat hij nog meer gedaan zou hebben voor de goede zaak.

‘En u hebt intussen geen contact meer met Cathal Mills en Shane Waters?’ vroeg ik. En ja, ik weet het: dat was een beetje wreed van me.

‘Nee,’ zei hij op gedempte toon. Hij wendde zijn blik af, keek het raam uit, en lachte een vreugdeloos lachje. ‘En dat na die hele toestand. Cathal en ik sturen elkaar kerstkaarten; zijn vrouw zet zijn naam erbij. Van Shane heb ik al in geen jaren iets gehoord. Ik heb hem nog wel eens geschreven, maar nooit antwoord gekregen. Toen ben ik er maar mee opgehouden.’

‘U begon niet lang na de verkrachting uit elkaar te groeien.’

‘Heel traag – het duurde jaren. Maar inderdaad, goed beschouwd neem ik aan dat het die dag in het bos begon. Achteraf was het heel ongemakkelijk – Cathal wilde er steeds maar weer over praten, en daar werd Shane bloednerveus van. Ik voelde me zo verschrikkelijk schuldig dat ik er niet eens aan wilde denken... Ironisch, nietwaar? En wij maar denken dat deze daad ons voorgoed samen zou brengen.’ Hij schudde zijn hoofd, met een snel gebaar als een paard dat een vlieg verjaagt. ‘Maar ik denk dat we toch wel uiteengegroeid zouden zijn. Zo gaat dat nu eenmaal. Cathal verhuisde, ik trouwde...’

‘En Shane?’

‘Ik wil wedden dat u weet dat Shane in de bak zit,’ zei hij droog. ‘Shane... Kijk, als die stomme klojo tien jaar later geboren was, was er niks aan de hand geweest. Ik zeg niet dat hij er een enorm succes van gemaakt had, maar dan had hij een fatsoenlijke baan en een gezin gehad. Shane was een slachtoffer van de jaren tachtig. Er zit daar een hele generatie die tussen de wal en het schip geraakt is. Tegen de tijd dat de economie aantrok, was het voor de meesten van ons te laat: we waren te oud om nog opnieuw te beginnen. Cathal en ik hebben gewoon geluk gehad. Ik was overal slecht in, maar ik kon wel goed rekenen, een goed cijfer op mijn einddiploma, dus uiteindelijk zag ik kans een baan bij een bank te veroveren. En Cathal kende een of andere rijke gozer met een computer, en die vent leerde hem ermee te werken, gewoon voor de lol, dus een paar jaar later, toen iedereen wanhopig op zoek was naar mensen die met computers konden omgaan, was hij een van de weinigen in heel Ierland die meer kon doen dan zo’n kreng aan- en uitzetten. Cathal kwam altijd weer op zijn pootjes terecht. Maar Shane... die had geen baan, geen opleiding, geen vooruitzichten, geen familie. Wat kon hij nog verliezen als hij het slechte pad opging?’

Ik vond het moeilijk om iets van sympathie op te brengen voor Shane Waters. ‘De minuten meteen na de verkrachting,’ zei ik, bijna tegen mijn wil, ‘hebt u toen nog iets ongewoons gehoord – misschien iets als een grote vogel die met zijn vleugels klapperde?’ Dat deel over dat het wel een stem leek, liet ik maar weg. Zelfs op dit soort momenten is er een grens aan hoezeer ik voor paal wil staan.

Jonathan wierp me een rare blik toe. ‘Het hele bos zat vol vogels, vossen, noem maar op. Eentje meer of minder zou mij niet opgevallen zijn, en op dat moment al helemaal niet. Ik weet niet of ik u enig idee heb gegeven van de staat waarin we verkeerden. Niet alleen ik, weet u. Het leek wel of we van de speed af kwamen. Ik schudde over mijn hele lijf, ik kon amper uit mijn ogen kijken, alles gleed opzij. Sandra was... Sandra lag naar adem te happen alsof ze geen lucht kreeg. Shane lag met trekkende armen en benen op de grond omhoog te staren. Cathal barstte in lachen uit, hij wankelde brullend rond de open plek. Ik zei dat ik hem in elkaar zou rammen als hij niet...’ Jonathan zweeg plotseling.

‘Wat is er?’ vroeg ik even later.

‘Dat was ik vergeten,’ zei hij langzaam. ‘Ik, eh... ja. Ik denk er sowieso niet graag aan. Als het al iets was, hoor. Maar zoals wij eraan toe waren had het net zo goed inbeelding kunnen zijn.’

Ik wachtte. Na een hele tijd zuchtte hij en maakte een ongemakkelijke beweging, een soort schokschouderen. ‘Tja. Ik herinner het me zo: ik greep Cathal en zei dat hij zijn bek moest houden of hij kreeg een rotklap, en hij hield op met lachen en greep me bij mijn T-shirt; hij zag er doorgedraaid uit en even dacht ik dat het op een gevecht zou uitlopen. Maar er lachte nog iemand – niet een van ons; ergens tussen de bomen. Sandra en Shane zetten het allebei op een gillen, en misschien ik ook wel, ik weet het niet meer, maar het werd alleen maar steeds harder en harder, een reuzenstem, lachend... Cathal liet me los en brulde iets over die rotjochies, maar het klonk niet als...’

‘Rotjochies?’ vroeg ik koeltjes. Ik moest me beheersen om er niet als een speer vandoor te gaan. Er was geen enkele reden waarom Jonathan me zou herkennen – ik was gewoon een jongetje uit de buurt geweest, mijn haar was in die tijd een heel stuk blonder, ik sprak anders en ik heette anders – maar plotseling voelde ik me afgrijselijk naakt en onbeschermd.

‘Eh, er was een stel kinderen uit de wijk – klein nog, een jaar of tien, twaalf – dat in dat bos speelde. Soms bespioneerden ze ons, gooiden ze dingen naar ons om dan hard weg te lopen, u weet hoe dat gaat. Maar dit klonk niet als een kind. Het klonk als een man – jong, denk ik, zowat van onze leeftijd. Geen kind.’

Een fractie van een seconde lang maakte ik bijna gebruik van deze voorzet. De flits van argwaan was verdwenen en het snelle gefluister in de hoeken was gestegen tot een stilzwijgende schreeuw, dichtbij, heel dichtbij. Het lag op de punt van mijn tong: En zaten ze die dag dan niet naar u te loeren, die kinderen? Was u niet bang dat ze het zouden doorvertellen? Wat hebt u gedaan om dat te voorkomen? Maar de speurder in mij hield me tegen. Ik wist dat ik maar één kans zou krijgen, en dat moment moest op mijn eigen terrein zijn, met alle munitie die ik in de strijd kon werpen.

‘Is een van u gaan kijken wat het was?’ vroeg ik in plaats daarvan.

Jonathan dacht even na, zijn ogen neergeslagen, zijn blik gespannen. ‘Nee. Ik zei al, we verkeerden toch al in een soort shock en dit was meer dan we aankonden. Ik was als verstijfd, ik had me onmogelijk kunnen verroeren. Het werd steeds harder, tot ik dacht dat de hele wijk eraan zou komen om te zien wat er aan de hand was, en wij stonden nog steeds te gillen... Eindelijk hield het op – het bos in verdwenen misschien, ik weet het niet. Shane bleef maar krijsen tot Cathal hem een klap tegen zijn achterhoofd gaf en zei dat hij zijn muil moest houden. We maakten dat we wegkwamen. Ik ging naar huis, jatte wat drank van mijn vader en zoop me helemaal klem. Ik weet niet wat de anderen gedaan hebben.’

Dat was dan Cassies mysterieuze wilde dier. Maar de kans was natuurlijk groot dat er die dag iemand in het bos was geweest, iemand die, als hij de verkrachting had gezien, naar alle waarschijnlijkheid ook óns had gezien; iemand die daar misschien een week of twee later weer geweest was. ‘Hebt uzelf enig idee wie die lachende persoon geweest kan zijn?’ vroeg ik.

‘Nee. Volgens mij heeft Cathal daar later nog naar gevraagd. Hij zei dat we moesten weten wie het was, hoeveel hij gezien had. Ik heb geen idee.’

Ik stond op. ‘Bedankt voor uw tijd, meneer Devlin,’ zei ik. ‘Misschien zal ik u hier later nog meer vragen over moeten stellen, maar voorlopig is dit genoeg.’

‘Wacht,’ zei hij plotseling. ‘Denkt u dat Sandra Katy heeft vermoord?’

Hij zag er klein en zielig uit, zoals hij daar bij het raam stond met zijn vuisten gebald in de zakken van zijn vest, maar hij had nog wel een zekere verdwaalde waardigheid. ‘Nee,’ zei ik. ‘Dat denk ik niet. Maar we moeten alle mogelijkheden nagaan.’

Jonathan knikte. ‘Dat betekent dus dat u nog geen echte verdachte hebt,’ zei hij. ‘Nee, ik weet het, ik weet het, u mag niets zeggen... Als u Sandra spreekt, zeg dan dat het me spijt. We hebben iets vreselijks gedaan. Ik weet dat het een beetje te laat is voor excuses, daar had ik twintig jaar geleden aan moeten denken, maar... zegt u het toch maar.’

Die avond ging ik naar Mountjoy om Shane Waters te spreken. Cassie zou vast en zeker meegekomen zijn als ik haar had verteld wat ik van plan was, maar ik wilde dit zo veel mogelijk in mijn eentje opknappen. Shane had een rattenkop met zenuwtrekjes, hij had een weerzinwekkend smal snorretje en hij had nog steeds pukkels. Hij deed me denken aan Wayne de junkie. Ik haalde alles uit de kast en beloofde hem alles wat ik maar verzinnen kon – onschendbaarheid, vervroegde vrijlating na zijn gewapende overval – op basis van het vertrouwen dat hij vast niet slim genoeg was om te weten wat ik wel en niet kon bewerkstelligen, maar (altijd een blinde vlek van mij) ik had de macht van de stommiteit onderschat: met de gek makende koppigheid van iemand die allang geleden gestopt is te proberen mogelijkheden en gevolgen te analyseren hield Shane zich bij de ene optie die hij begreep. ‘Ik weet van niks,’ zei hij, keer op keer en met een soort bloedeloze tevredenheid waardoor ik wel kon gillen. ‘En je kunt me niks maken.’ Sandra, de verkrachting, Peter en Jamie, zelfs Jonathan Devlin: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, man.’ Ik hield op toen ik besefte dat ik op het punt stond met dingen te gaan smijten.

Op weg naar huis slikte ik mijn trots in en belde Cassie, die niet eens probeerde te doen alsof ze zich niet had zitten afvragen waar ik heen was. Zijzelf was die avond bezig geweest Sandra Scully’s alibi na te trekken. Op de avond in kwestie had Sandra gewerkt bij een callcenter in Dublin. Haar supervisor en alle anderen uit haar ploeg hadden bevestigd dat ze er tot kort voor twee uur geweest was. Op dat moment had ze uitgeklokt en was ze met de nachtbus naar huis gegaan. Dit was goed nieuws – het was tenminste duidelijk, en ik had niet graag aan Sandra gedacht als mogelijke moordenares – maar er ging wel een steek door me heen bij de gedachte aan haar in een benauwd hokje met tl-licht, omringd door parttimestudenten en acteurs in afwachting van hun volgende rol.

Ik zal jullie de details besparen, maar we besteedden veel tijd en aandacht, voor het merendeel min of meer legaal, aan de keuze van het slechtste moment om met Cathal Mills te gaan praten. Hij had een of andere hoge positie met een waanzinnige titel, bij een bedrijf dat handelde in ‘lokalisatieoplossingen voor bedrijfsmatige e-learning software’. Ik was onder de indruk: ik had niet gedacht dat ik een nog grotere hekel aan hem kon krijgen dan ik al had. Dus gingen we halverwege een bijzonder belangrijke bespreking met een grote mogelijke nieuwe klant naar hem toe. Zelfs het gebouw zelf deed griezelig aan: lange gangen zonder ramen en eindeloze trappen die je richtingsgevoel volledig naar de knoppen hielpen, lauwe lucht uit blik met onvoldoende zuurstof erin, een zacht, stompzinnig gonzen van computers en gedempte stemmen en enorme rijen hokjes als rattendoolhoven in het laboratorium van een doorgedraaide wetenschapper. Cassie wierp me met grote ogen een blik vol afgrijzen toe terwijl we achter een of andere zombie aan door de vijfde deur met een pasjesbeveiliging liepen.

Cathal zat in de directiekamer en was gemakkelijk te herkennen: hij was degene met de PowerPoint-presentatie. Hij zag er nog steeds goed uit – lang, met brede schouders, helderblauwe ogen en harde, gevaarlijke botten – maar zijn taille en zijn kaaklijn begonnen schuil te gaan onder vet; over een paar jaar zou hij op een varken lijken. De nieuwe klant bestond uit vier identieke, humorloze Amerikanen in ondoorgrondelijke donkere pakken.

‘Sorry, jongens,’ zei Cathal met een ontspannen, waarschuwende glimlach naar ons, ‘deze kamer is al in gebruik.’

‘Inderdaad, ja,’ zei Cassie. Ze had zich voor de gelegenheid gekleed: gescheurde spijkerbroek en een oude turquoise trui met het opschrift YUPPEN SMAKEN NAAR KIP in rode letters op de voorkant. ‘Ik ben inspecteur Maddox...’

‘En ik ben inspecteur Ryan,’ zei ik, terwijl ik mijn badge tevoorschijn haalde. ‘We willen u graag even een paar vragen stellen.’

De glimlach bleef aanwezig, maar er verscheen heel even een boze blik in zijn ogen. ‘Dit is geen geschikt moment.’

‘Nee?’ vroeg Cassie op conversatietoon, terwijl ze tegen de tafel leunde zodat het PowerPoint-beeld als een vlek op haar trui geprojecteerd werd.

‘Néé.’ Hij wierp een zijdelingse blik op de klant, die afkeurend voor zich uit keek en wat door zijn papieren bladerde.

‘Dit lijkt mij anders wel een goede plek,’ zei ze met een waarderende blik om zich heen, ‘maar we kunnen natuurlijk ook naar het bureau, als u dat liever hebt.’

‘Waar gaat het om?’ wilde Cathal weten. Het was een vergissing, en dat besefte hij zodra de woorden zijn mond uit waren. Als wíj erover begonnen waren, in bijzijn van de klonen, dan was dat een uitnodiging geweest voor een claim wegens smaad, en hij leek ons wel het type dat de rechtbank niet zou schuwen; maar hé, hij had er zelf om gevraagd.

‘We doen onderzoek naar de moord op een kind,’ zei Cassie vriendelijk. ‘En er is kans dat die te maken heeft met de vermeende verkrachting van een jong meisje, en wij hebben redenen om aan te nemen dat u ons kunt helpen met ons onderzoek.’

Al na een fractie van een seconde had hij zich hersteld. ‘Daar kan ik me niets bij voorstellen,’ zei hij ernstig. ‘Maar als het om een vermoord kind gaat, dan doe ik natuurlijk alles wat ik maar kan... Jongens,’ – dit tegen de klant – ‘mijn excuses voor de onderbreking, maar de plicht roept, vrees ik. Ik zal Fiona vragen om jullie hierbinnen rond te leiden. Dan gaan we over een paar minuten verder.’

‘Optimisme,’ zei Cassie goedkeurend. ‘Daar hou ik van.’

Cathal wierp haar een vuile blik toe en drukte op een knop van wat een intercom bleek te zijn. ‘Fiona, kun jij even naar de directiekamer komen om de heren een rondleiding door het gebouw te geven?’

Ik hield de deur open voor de klonen, die in ganzenpas met onbewogen gezicht naar buiten stroomden. ‘Het was me een genoegen,’ zei ik tegen hen.

‘Was dat de CIA?’ fluisterde Cassie, net iets te hard.

Cathal stond al met zijn mobiele telefoon in zijn hand. Hij belde zijn advocaat – nogal opvallend; ik denk dat we onder de indruk moesten zijn – en klapte daarna zijn telefoon dicht, leunde met wijd gespreide benen achterover in zijn stoel en nam Cassie in alle rust en met zichtbaar genoegen op. Een spannende seconde lang was ik in de verleiding om iets tegen hem te zeggen: jij hebt me mijn eerste sigaret gegeven, weet je nog? – gewoon om zijn wenkbrauwen omlaag te zien duiken, de vettige grijns van zijn gezicht te zien wegvallen. Cassie knipperde met haar wimpers en schonk hem een gemaakt flirterige grijns, waar hij kwaad om werd: hij liet met een klap zijn stoel op de grond zakken en stak zijn pols uit zijn mouw om op zijn Rolex te kunnen kijken.

‘Haast?’ informeerde Cassie.

‘Mijn advocaat is hier met een minuut of twintig,’ zei Cathal. ‘Maar ik kan ons allemaal tijd en moeite besparen: ook met hem erbij heb ik jullie niets te zeggen.’

‘Ach,’ zei Cassie, terwijl ze met haar achterwerk op een stapel papier op zijn bureau leunde. Cathal keek haar balend aan, maar besloot niet op de uitdaging in te gaan. ‘We verspillen twintig hele minuten van Cathals kostbare tijd en het enige wat hij ooit gedaan heeft, was met een stel anderen een minderjarig meisje verkrachten. Het leven is toch wel zó oneerlijk.’

‘Maddox,’ zei ik.

‘Ik heb nog nooit van mijn leven een meisje verkracht,’ zei Cathal met een gemeen lachje. ‘Dat heb ik ook nooit nodig gehad.’

‘Kijk, dat is nou zo interessant, Cathal,’ zei Cassie vertrouwelijk. ‘Zo te zien moet jij er vroeger behoorlijk goed uitgezien hebben. Dus vraag ik me af: heb je soms problemen met de seks? Een heleboel verkrachters hebben dat, weet je. Daarom moeten jullie ook verkrachten: jullie proberen wanhopig tegenover jezelf te bewijzen dat jullie échte mannen zijn, ondanks dat ene probleempje.’

‘Maddox...’

‘Als jij weet wat goed voor je is,’ zei Cathal, ‘dan hou je nú je mond.’

‘Wat is er dan, Cathal? Krijg je hem niet omhoog? Of ben je eigenlijk homo? Te klein geschapen?’

‘Ik wil jouw badge zien,’ snauwde Cathal. ‘Hier ga ik een klacht over indienen. Jij ligt eruit voordat je weet wat er aan de hand is.’

‘Máddox,’ zei ik op scherpe toon, à la O’Kelly. ‘Op de gang. Nú.’

‘Weet je, Cathal,’ zei Cassie meelevend op weg naar buiten, ‘de medische wetenschap kan met de meeste van die problemen helpen, hoor.’ Ik greep haar arm en duwde haar de gang op.

Daar gaf ik haar flink op haar kop, met zachte maar vérdragende stem: stomme idioot, beetje respect graag, is niet eens verdacht, blablabla. (Dat van ‘niet verdacht’ was waar: we hadden intussen en tot onze teleurstelling al gezien dat Cathal de eerste drie weken van augustus voor zaken in Amerika was geweest, en hij had een stel indrukwekkende creditcardrekeningen als bewijs). Cassie grijnsde met opgestoken duim naar me.

‘Het spijt me, meneer Mills,’ zei ik, toen ik weer in de directiekamer stond.

‘Ik benijd jou je baan niet, maat,’ zei Cathal. Hij was razend, met rode vlekken hoog op zijn konen, en ik vroeg me af of Cassie misschien ergens een gevoelige snaar had getroffen; of Sandra haar iets had verteld waarvan ik niets gehoord had.

‘Zeg dat wel,’ zei ik, terwijl ik tegenover hem ging zitten en met een vermoeide hand over mijn gezicht streek. ‘Maar goed, we moeten natuurlijk een vrouw in het team hebben, daar ontkom je tegenwoordig niet meer aan. Ik zou niet eens de moeite nemen om een klacht in te dienen; de bazen durven haar geen standje te geven uit angst dat ze naar de Commissie Gelijke Behandeling stapt. De jongens en ik krijgen haar wel klein, geloof me. Maar het zal even duren.’

‘Je weet wat die teef nodig heeft, neem ik aan?’ zei Cathal.

‘Hé, we weten allemaal wat ze nodig heeft,’ reageerde ik. ‘Maar zou u dicht genoeg bij haar in de buurt willen komen om haar dat te geven?’

We grinnikten even als macho’s onder elkaar. ‘Luister,’ zei ik, ‘ik moet meteen zeggen dat er geen schijn van kans is dat er iemand gearresteerd gaat worden voor die vermeende verkrachting. Zelfs als het verhaal klopt, is het al tijden geleden verjaard. Ik werk aan een moordzaak en die andere toestand kan me geen fuck schelen.’

Cathal haalde een pakje kauwgum voor witte tanden uit zijn zak, stak een stuk in zijn mond en hield mij het pakje voor. Ik háát kauwgum, maar ik nam er toch een. Hij was aan het kalmeren, de rode kleur zakte weg. ‘Zijn jullie bezig met wat er met dat meisje van Devlin is gebeurd?’

‘Ja,’ zei ik. ‘U kent haar vader toch? Hebt u Katy ooit ontmoet?’

‘Nee. Ik kende Jonathan als kind, maar we hebben geen contact gehouden. Die vrouw van hem is een nachtmerrie. Het lijkt wel of je probeert met het behang te praten.’

‘Ik heb haar ontmoet,’ zei ik met een wrange grijns.

‘Maar wat is dat nou allemaal met een verkrachting?’ vroeg Cathal. Hij zat ontspannen te kauwen, maar zijn blik was gespannen, dierlijk.

‘In wezen,’ zei ik, ‘kijken we naar alles in het leven van de Devlins waar een luchtje aan hangt. En we horen dat u en Jonathan Devlin en Shane Waters in de zomer van 1984 iets met een meisje hebben uitgehaald wat niet helemaal door de beugel kan. Wat was daar nou écht aan de hand?’ Ik had nog wel graag een paar minuten aan onze mannenvriendschap gesleuteld, maar daar was geen tijd voor. Zodra zijn advocaat er was, was mijn kans voorbij.

‘Shane Waters,’ zei Cathal. ‘Die naam heb ik al in geen tijden gehoord.’

‘U hoeft niets te zeggen tot uw advocaat er is,’ zei ik, ‘maar u bent geen verdachte in deze moordzaak. Ik weet dat u die week niet in het land was. Ik wil alleen zo veel mogelijk informatie hebben over de Devlins.’

‘Denk jij dat Devlin zijn eigen kind om zeep heeft geholpen?’ Cathal keek geamuseerd.

‘Zegt u het maar,’ zei ik. ‘U kent hem beter dan ik.’

Cathal legde zijn hoofd in zijn nek en lachte. Zijn schouders ontspanden, en hij zag er twintig jaar jonger uit. Voor het eerst kwam hij me weer bekend voor: de wrede, knappe lijn van zijn lippen, de bedrieglijke glinstering in zijn ogen. ‘Luister, vriend,’ zei hij. ‘Ik zal je iets zeggen over Devlin. Die vent is een watje. Waarschijnlijk doet hij zich nog steeds stoer voor, maar dat wil niets zeggen: hij heeft nooit van zijn leven ook maar één risico genomen zonder dat ik hem eerst een zetje had gegeven. Daarom zit hij tegenwoordig daar, en ik’ – hij gebaarde met zijn kin naar de directiekamer – ‘ik hier.’

‘Dus die verkrachting was niet zijn idee.’

Hij schudde zijn hoofd en schudde grijnzend met zijn vinger: leuk geprobeerd. ‘Wie zei dat er sprake was van verkrachting?’

‘Kom op, nou,’ zei ik, ook met een grijns. ‘U weet dat ik dat niet mag vertellen. Getuigen.’

Cathal blies langzaam een bel in zijn kauwgum en keek me aan. ‘Oké,’ zei hij uiteindelijk. De sporen van de glimlach hingen nog rond zijn mondhoeken. ‘Laten we het zo stellen. Er was geen verkrachting, maar stel – gewoon hypothetisch – dat er wel een geweest was, dan had Jonner daar in geen miljoen jaar aan durven denken. En als het ooit gebeurd was, dan zou hij de daaropvolgende paar weken zo bang geweest zijn dat hij het bijna in zijn broek deed. Overtuigd dat iemand het had gezien en naar de politie zou gaan, eindeloos kakelend over dat we allemaal de bak indraaiden, dat hij zichzelf wilde aangeven... Die vent kan nog geen kat verzuipen, laat staan een kind ombrengen.’

‘En u?’ zei ik. ‘U zou niet bezorgd geweest zijn dat die getuigen u zouden verraden?’

‘Ik?’ De grijns verbreedde zich weer. ‘Geen schijn van kans. Als hier ook maar íéts van waar was, hypothetisch gesteld uiteraard, dan had ik me rot gelachen, want dan had ik geweten dat niemand me iets kon maken.’

‘Ik ben ervoor dat we hem arresteren,’ zei ik die avond bij Cassie thuis. Sam zat in Ballsbridge op een champagnereceptie met dansen ter gelegenheid van de eenentwintigste verjaardag van zijn neef, dus we waren met ons tweeën. We zaten op de bank met een glas wijn en we probeerden te bedenken hoe we Jonathan Devlin moesten aanpakken.

‘Op wat voor gronden?’ was Cassies redelijke vraag. ‘We kunnen niks met hem vanwege die verkrachting. Misschien hebben we genoeg om hem op te pakken om hem te ondervragen over Peter en Jamie, alleen hebben we geen getuige die kan bevestigen dat het tweetal bij de verkrachting aanwezig was, dus kunnen we geen motief aantonen. Sandra heeft jullie niet gezien, en als je het nu vertelt, dan lig je er meteen uit, en bovendien hakt O’Kelly dan je ballen af en hangt ze in de kerstboom. En we hebben niets wat Jonathan koppelt aan Katy’s dood – alleen een maagprobleem dat misschien wel, of misschien niet, te maken kan hebben met misbruik dat dan dus misschien wel, of misschien niet, door hem gepleegd is. Het enige wat we kunnen doen is hem vragen hierheen te komen om met ons te praten.’

‘Ik zou hem graag uit dat huis weg willen hebben,’ zei ik langzaam. ‘Ik maak me zorgen om Rosalind.’ Het was voor het eerst dat ik dat onbehagen onder woorden bracht. Het was gestaag en slechts half erkend in me gegroeid vanaf dat eerste, haastige telefoontje van haar, maar de afgelopen twee dagen had ik mijn ongerustheid niet meer kunnen negeren.

‘Rosalind? Waarom?’

‘Jij zei dat onze man alleen zal doden als hij zich bedreigd voelt. Dat sluit aan bij alles wat we gehoord hebben. Volgens Cathal was Jonathan doodsbenauwd geweest dat wij iemand zouden vertellen over de verkrachting; dus komt hij achter ons aan. Katy besluit ziek te worden, dreigt misschien het te vertellen, dus vermoordt hij haar. Als hij erachter komt dat Rosalind met mij gepraat heeft...’

‘Ik denk dat je je niet al te veel zorgen moet maken om haar,’ zei Cassie. Ze dronk haar glas leeg. ‘Misschien hebben we het bij het volledig verkeerde einde over Katy. We raden er maar naar, meer niet. En ik zou niet te veel waarde hechten aan wat Cathal Mills zegt. Dat lijkt me een psychopaat, en die liegen gemakkelijker dan ze de waarheid vertellen.’

Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Je hebt hem maar vijf minuten gezien. En nu al een diagnose? Op mij kwam hij gewoon over als een eikel.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik zeg niet dat ik het zeker weet van Cathal. Maar ze zijn verbazend makkelijk te herkennen als je eenmaal weet hoe.’

‘Heb je dat op Trinity geleerd?’

Cassie stak haar hand uit naar mijn glas en stond op om beide glazen bij te schenken. ‘Niet op college,’ zei ze bij de koelkast. ‘Ik heb ooit een psychopaat gekend.’

Ze stond met haar rug naar me toe, en als er al een vreemde ondertoon in haar stem doorklonk, dan hoorde ik die niet. ‘Ik heb eens iets op Discovery gezien,’ zei ik, ‘waar ze zeiden dat misschien wel vijf procent van de bevolking uit psychopaten bestaat, maar de meesten daarvan breken de wet nooit, dus die worden nooit herkend. Hoeveel wil jij erom verwedden dat de halve regering...’

‘Rob,’ zei Cassie. ‘Hou je mond. Alsjeblieft. Ik probeer je iets te vertellen.’

Ditmaal hoorde ik de spanning wel. Ze kwam naar de bank en gaf me mijn glas, liep toen naar het raam en leunde achterover tegen de vensterbank. ‘Je wilde weten waarom ik mijn studie niet had afgemaakt,’ zei ze, schijnbaar volledig onaangedaan. ‘In mijn tweede jaar raakte ik bevriend met een jongen in mijn jaar. Hij was populair, zag er fantastisch uit en was heel charmant en intelligent en interessant. Ik viel niet op hem of zo, maar ik was best gevleid dat hij zoveel aandacht aan me besteedde. Meestal spijbelden we van alle colleges en zaten we uren koffie te drinken. Hij bracht cadeautjes voor me mee – goedkope, en soms leken ze tweedehands, maar we waren arme studenten en ach, het gaat om de gedachte, nietwaar? Iedereen vond het lief, zo close als wij waren.’

Ze nam een slok van haar wijn en slikte moeizaam. ‘Algauw kwam ik erachter dat hij heel vaak loog, meestal zonder echte reden, maar hij had me verteld dat hij een vreselijke jeugd had gehad en dat hij op school gepest was, dus ik nam aan dat hij was gaan liegen uit zelfbescherming. Ik dacht – jezus christus – ik dacht dat ik hem kon helpen; dat hij zich, als hij wist dat hij een vriendin had die achter hem stond, wat er ook gebeurde, veiliger zou gaan voelen en niet meer hoefde te liegen. Ik was pas achttien, negentien.’

Ik durfde me niet te bewegen, ik durfde mijn glas niet eens neer te zetten; ik was als de dood dat zelfs een minieme beweging haar van die vensterbank af zou tillen waarop ze het onderwerp met een of andere komische opmerking zou laten varen. Ze had een vreemd, gespannen trekje rond haar mond waardoor ze er jaren ouder uitzag, en ik wist dat ze dit verhaal nog nooit verteld had, aan niemand.

‘Ik merkte niet eens dat ik aan het wegdrijven was van alle andere vrienden en vriendinnen, omdat hij zo mokte als ik tijd met hen doorbracht. Hij mokte met grote regelmaat, met of zonder reden, en dan was ik eeuwen bezig met uitzoeken wat ik gedaan had en verontschuldigingen aanbieden en het weer goedmaken. Als ik met hem afgesproken had, wist ik nooit of hij een en al omhelzingen en complimentjes zou zijn, of één groot stilzwijgen met misprijzende blikken. Er zat geen logica in. Soms deed hij dingen – kleine dingetjes, zoals vlak voor een tentamen mijn collegeaantekeningen lenen, dan dagenlang vergeten ze mee terug te nemen, dan beweren dat hij ze verloren had, dan razend worden als ik ze uit zijn tas zag steken; dat soort dingen... ik werd er zo razend van dat ik hem wel met mijn blote handen kon wurgen, maar hij was net vaak genoeg lief voor me. En dus had ik geen zin om met hem te breken.’ Een klein, scheef glimlachje. ‘Ik wilde hem geen verdriet doen.’

Pas bij de derde poging lukte het haar een sigaret aan te steken; en dit was Cassie, die me zonder een spier te vertrekken had verteld hoe ze neergestoken was. ‘Maar goed,’ zei ze. ‘Dat ging zo bijna twee jaar door. In januari van ons vierde jaar maakte hij op een avond avances, bij mij thuis. Ik wees hem af – ik heb geen idee waarom, tegen die tijd was ik zo verward dat ik amper wist wat ik deed, maar goddank had ik nog een paar instincten over. Ik zei dat ik gewoon vrienden wilde zijn, dat leek hij prima te vinden, we praatten nog een tijdje en daarna ging hij weg. De volgende dag ging ik naar college, en merkte dat iedereen naar me zat te kijken en dat niemand iets zei. Het duurde twee weken voor ik erachter kwam wat er aan de hand was. Op het laatst had ik ene Sarah-Jane klemgezet – in ons eerste jaar waren we behoorlijk goed bevriend geweest – en zij zei dat iedereen wist wat er gebeurd was.’

Ze trok snel en hard aan haar sigaret. Ze keek naar me, maar zonder me echt aan te kijken; haar pupillen waren te wijd. Ik dacht aan Jessica Devlins glazige, versufte blik. ‘De avond dat ik hem afgewezen had, was hij linea recta naar de flat van een paar andere meisjes gegaan, meisjes uit ons jaar. Daar kwam hij in tranen aan. Hij zei dat hij en ik al een tijdje in het geheim verkering hadden, dat hij besloten had dat het niets kon worden maar dat ik tegen iedereen zou zeggen dat hij me verkracht had als hij het uitmaakte. Hij zei dat ik naar de politie wilde gaan, en naar de pers, om zijn leven te verpesten.’ Ze keek waar de asbak stond, tikte haar as erin, miste.

Het kwam op dat moment niet bij me op om me af te vragen waarom ze me dit verhaal uitgerekend nu vertelde. Het klinkt misschien vreemd, maar alles was die maand vreemd en griezelig. Zodra Cassie had gezegd dat wij de zaak namen, was er een soort onstuitbare tektonische verschuiving in gang gezet; bekende dingen barstten open en puilden voor mijn ogen binnenstebuiten; de wereld werd mooi en gevaarlijk als een rondtollend mes. Cassie die de deur naar een van haar geheime kamers opendeed leek een natuurlijk, onvermijdelijk aspect van die enorme omwenteling. In zeker opzicht was het dat waarschijnlijk ook. Pas veel later besefte ik dat ze me iets heel specifieks had verteld – als ik maar geluisterd had.

‘Mijn god,’ zei ik na een tijdje. ‘Alleen omdat je zijn ego gekwetst had?’

‘Dat niet alleen,’ zei Cassie. Ze had een zachte, kersrode trui aan en die zag ik heel snel beven, vlak boven haar hart, en ik besefte dat ook mijn hart tekeerging. ‘Omdat hij zich verveelde. Omdat ik door hem af te wijzen duidelijk had gemaakt dat hij alle plezier uit me had geput, dat de bron nu opgedroogd was, en dus was dit het enige waartoe ik nog kon dienen. Want goed beschouwd is zoiets natuurlijk leuk.’

‘Heb je die Sarah-Jane verteld wat er echt gebeurd was?’

‘Jazeker,’ zei Cassie. ‘Dat heb ik verteld aan iedereen die nog met me wilde praten. En niemand geloofde me. Iedereen geloofde hem – al onze jaargenoten, al onze gezamenlijke kennissen, en dat was vrijwel iedereen die ik kende. Mensen die ik als mijn vrienden had beschouwd.’

‘O, Cassie,’ zei ik. Ik wilde niets liever dan naar haar toe gaan, mijn armen om haar heen slaan, haar dicht tegen me aan houden tot die vreselijke stijfheid uit haar lichaam wegsmolt en ze terugkwam van die verre plek waar ze heen gegaan was. Maar haar roerloosheid, haar opgetrokken schouders: ik wist niet of ze zo’n gebaar zou waarderen. Het kon ook het ergste zijn wat ik op dat moment kon doen. Het zal wel door de kostschool komen, of misschien ligt het aan een of andere diepgewortelde karakterfout. Feit blijft dat ik niet wist wat ik doen moest. Ik betwijfel of het uiteindelijk veel verschil uitgemaakt had, maar daardoor betreur ik het nog erger dat ik op dat moment niet wist wat ik doen moest.

‘Ik hield het nog een paar weken vol,’ zei Cassie. Ze stak een sigaret aan met de peuk van de vorige, iets wat ik haar nog nooit had zien doen. ‘Hij was altijd het middelpunt van een groepje mensen dat hem beschermend op de schouder klopte en mij boze blikken toewierp. Er kwamen regelmatig mensen naar me toe om te zeggen dat het door mij kwam dat echte verkrachters niet gepakt werden. Eén meisje zei dat ik het verdiende om verkracht te worden, zodat ik me zou realiseren wat voor iets vreselijks ik gedaan had.’

Ze lachte, een klein, schor geluidje. ‘Ironisch, vind je ook niet? Honderd psychologiestudenten en niemand die een klassieke psychopaat herkent. En weet je wat zo raar was? Ik wou dat ik alles gedaan had waarvan hij me beschuldigde. Als dat zo was, dan had het nog enige zin gehad, dan kreeg ik wat ik verdiende. Maar ik had niets gedaan, en toch maakte dat geen enkel verschil uit voor wat er gebeurde. Er was niets in de trant van oorzaak en gevolg. Ik dacht dat ik gek werd.’

Ik boog me voorover – langzaam, zoals je je arm uitsteekt naar een doodsbang diertje – en pakte haar hand. Dat lukte me dan ten minste nog. Ze lachte even, ademloos, kneep in mijn vingers en liet ze los. ‘Maar goed. Uiteindelijk kwam hij in de kantine naar me toe – allemaal meisjes die probeerden hem tegen te houden, maar hij schudde ze dapper af en kwam naar me toe en zei keihard, zodat zij hem konden horen: “Hou alsjeblieft op met die telefoontjes in het holst van de nacht. Wat heb ik jou ooit misdaan?” Ik was volledig verbijsterd, ik wist niet waar hij het over had. Ik kon niets anders verzinnen dan: “Maar ik heb jou helemaal niet gebeld.” Hij glimlachte en schudde zijn hoofd, zo van: zal best, en toen bukte hij zich naar me en zei, heel zachtjes, op zo’n vrolijke, zakelijke toon: “Als ik ooit in je flat inbreek en je echt verkracht, dan zal dat wel nooit tot een aanklacht komen, denk jij wel?” Toen glimlachte hij weer en ging terug naar zijn vrienden.’

‘Lieverd,’ zei ik na een tijdje, behoedzaam, ‘misschien moet je toch een alarm installeren. Ik wil je niet bang maken, maar...’

Cassie schudde haar hoofd. ‘En wat dan? Nooit meer mijn huis uit? Ik kan me niet veroorloven om paranoïde te worden. Ik heb er goede sloten op zitten, en ik bewaar mijn pistool naast mijn bed.’ Dat was me uiteraard al opgevallen, maar er zijn massa’s rechercheurs die zich niet goed voelen als ze hun wapen niet binnen handbereik hebben. ‘Enfin, ik denk echt niet dat hij het ooit zal doen. Ik weet – helaas – hoe hij te werk gaat. Het is stukken leuker voor hem om te denken dat ik het me altijd afvraag, dan om het gewoon te doen zodat het maar voorbij is.’

Ze nam nog een laatste trek van haar sigaret, leunde voorover om hem uit te maken. Haar ruggengraat was zo stijf dat de beweging er pijnlijk uitzag. ‘Maar op dat moment kreeg ik er zo de zenuwen van dat ik met de studie ben opgehouden. Ik ben naar Frankrijk gegaan – daar heb ik familie wonen. Ik heb een jaar bij ze gelogeerd en bij een café in de bediening gewerkt. Een leuk jaar. Zo kom ik ook aan de Vespa. En daarna ben ik teruggekomen en heb me aangemeld bij Templemore.’

‘Vanwege hem?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik denk het. Waarschijnlijk. Dan is er dus toch nog iets goeds uit voortgekomen. En verder heb ik nu een goede psychopatensensor. Het is net een allergie: als je het eenmaal gehad hebt, ben je voor de rest van je leven overgevoelig.’ Ze dronk haar glas in één teug leeg. ‘Vorig jaar kwam ik Sarah-Jane tegen, in een kroeg in het centrum. Ik zei hallo. Ze zei dat het hem prima verging, “ondanks jouw inspanningen” en daarna stapte ze op.’

‘Heb je daar die nachtmerries over?’ zei ik na een tijdje zachtjes. Ik had haar tweemaal wakker gemaakt uit zulke dromen toen we met andere verkrachtingen met dodelijke afloop bezig waren, maar ze had me nooit willen vertellen waarover haar dromen gingen – waaruit ze met meppende armen en benen wakker werd en onbegrijpelijke woordenstromen uitte.

‘Ja. Dan droom ik dat hij de dader is, maar dat we het niet kunnen bewijzen, en zodra hij erachter is dat ik aan de zaak werk, dan... Tja. Dan doet hij het.’

Op dat moment nam ik aan dat ze droomde dat de man zijn dreigement waarmaakte. Nu denk ik dat dat een vergissing was. Ik heb het ene, echt belangrijke aspect, niet begrepen: waar het echte gevaar lag. En ik denk dat dit, te midden van alle andere blunders, mijn allergrootste fout is geweest.

‘Hoe heette hij?’ vroeg ik. Ik wilde zo graag iets doen, dit op de een of andere manier goedmaken, die vent natrekken, proberen iets te vinden waarop we hem konden arresteren. Iets anders kon ik niet verzinnen. En ik neem aan dat ik ergens, uit wreedheid of uit afstandelijke nieuwsgierigheid of wat dan ook, had gemerkt dat Cassie weigerde zijn naam te zeggen. Ik wilde zien wat er zou gebeuren als ze dat wel deed.

Na een tijd keek Cassie me aan, en ik was geschokt door de geconcentreerde, staalharde haat in haar blik. ‘Legioen,’ zei ze.