24

O’Kelly is altijd een soort raadsel voor me gebleven. Hij mocht Cassie niet, hij zag absoluut niets in haar theorie en vond haar voornamelijk een verschrikkelijke dwarsligger, maar Het Team heeft een diepe, bijna totemistische betekenis voor hem, en als hij eenmaal besloten heeft achter een van de leden te zullen staan, dan doet hij dat ook tot het bittere einde. Hij gaf Cassie haar zendertje en haar bestelbus, al vond hij dat zelf een complete verspilling van tijd en geld. Toen ik de volgende ochtend op het werk kwam – heel vroeg, want we wilden Rosalind te pakken krijgen voordat ze naar school ging – zat Cassie in de projectkamer en werd het microfoontje aangebracht.

‘En die trui uit, graag,’ zei de technicus van de surveillance rustig. Het was een kleine man met een neutraal gezicht en snelle, professionele handen. Gehoorzaam trok Cassie haar trui over haar hoofd, als een kind bij de dokter. Daaronder had ze iets aan wat eruitzag als een jongenshemd. Ze had de stoere make-up weggelaten die ze de afgelopen paar dagen had gedragen, en ze had donkere wallen onder haar ogen. Ik vroeg me af of ze überhaupt geslapen had; ik dacht aan haar, op de vensterbank met haar T-shirt over haar knieën getrokken, de rode stip van een sigaret opbloeiend en vervagend als ze een trek nam terwijl ze keek hoe de dageraad de tuinen in de diepte begon te kleuren. Sam stond met zijn rug naar ons toe bij het raam; O’Kelly was bezig bij het whiteboard, veegde lijnen uit en trok ze opnieuw. ‘En nu even het snoertje onder het T-shirt door, graag,’ zei de technicus.

‘Er liggen telefoontips voor je,’ zei O’Kelly tegen mij.

‘Ik wil mee,’ zei ik. Sam trok even met zijn schouders; Cassie, haar hoofd over de microfoon gebogen, keek niet op.

‘Als het vriest in de hel en de kamelen naar huis komen schaatsen,’ zei O’Kelly.

Ik was zo moe dat ik alles door een fijne, kolkende witte mist heen zag. ‘Ik wil mee,’ herhaalde ik. Ditmaal werd ik door iedereen genegeerd.

De technicus klemde de batterijen aan Cassies spijkerbroek, maakte een heel klein sneetje in de nek van haar onderhemd en stopte de microfoon erin. Hij liet haar haar trui weer aantrekken – Sam en O’Kelly draaiden zich weer om – en zei dat ze iets moest zeggen. Toen ze niet-begrijpend naar hem keek, zei O’Kelly ongeduldig: ‘Maddox, vertel maar wat je dit weekend gaat doen,’ maar in plaats daarvan zei ze een gedichtje op. Het was een ouderwets rijmpje, van het soort dat je op school uit je hoofd moet leren. Heel veel later, toen ik in een stoffige boekwinkel in een bundeltje stond te bladeren, kwam ik de volgende regels tegen:

==

Wie hoor ik op mijn graf?

Gy minnaers gaet’er af.

Wat koomt gy rouwe draegen

En mijne dood beklaegen?

Ay staekt uw droef gesteen:

Schept moedt, en weest te vreên,

En wenscht my niet op aerde

By u te zijn in waerde.

De wereldt die is doch

Vol valscheidt en bedrogh

Haar stem was diep en gelijkmatig, uitdrukkingsloos. De luidsprekers holden het geluid nog verder uit, legden er een fluisterende echo onder en op de achtergrond ruiste iets als wind door de boomkruinen in de verte. Ik dacht aan die spookverhalen waar de stemmen van de doden tot hun geliefden komen uit knetterende radio’s of via de telefoonlijn, over een verloren gegane golflengte haaks op de wetten der natuur en de onontgonnen ruimtes van het heelal. De technicus ging voorzichtig zitten draaien aan mysterieuze knopjes en hendeltjes.

‘Dankjewel, Maddox, dat was heel ontroerend,’ zei O’Kelly toen de technicus klaar was. ‘Goed: hier is de wijk.’ Hij gaf met de rug van zijn hand een klap op Sams kaart. ‘Wij zitten in de bestelbus, geparkeerd op Knocknaree Crescent, eerste links vanaf de poort. Maddox, jij gaat op dat motorfietsding van jou, je parkeert bij Devlin voor en je vraagt het meisje om een eindje met je te gaan lopen. Je gaat de achterpoort van de wijk uit en je slaat rechts af, weg van de opgraving, en dan nogmaals rechts langs de zijmuur, zodat je op de hoofdweg komt, en opnieuw rechts af zodat je richting poort gaat. Als je van die route afwijkt, dan zeg je dat – voor de microfoon. Geef zo vaak mogelijk je locatie op. Als je denkt dat ze je doorheeft of als je nergens komt, dan hou je ermee op en ga je weg. Als je ergens in de loop van het gesprek hulp nodig hebt, dan zeg je dat, dan komen wij eraan. Als ze een wapen heeft, dan zeg je voor ons wat het is – “Leg neer dat mes,” of wat dan ook. Je hebt geen ooggetuigen, dus trek je wapen alleen als je echt geen keuze hebt.’

‘Ik neem mijn pistool niet mee,’ zei Cassie. Ze maakte haar holster los, gaf het aan Sam en hield haar armen uit. ‘Fouilleer me.’

‘Waarop?’ vroeg Sam verbaasd, terwijl hij neerkeek op het pistool in zijn handen.

‘Wapens.’ Haar blik gleed ongericht over zijn schouder. ‘Als ze iets zegt, dan zal ze beweren dat ik haar onder schot hield. Controleer ook mijn scooter voordat ik op pad ga.’

Tot op vandaag heb ik geen idee hoe ik kans gezien heb in die bestelwagen te komen. Misschien omdat ik, ondanks mijn problemen, toch Cassies partner was, een relatie waarvoor bijna iedere rechercheur een diep, ingebakken respect heeft. Misschien omdat ik O’Kelly bombardeerde met de eerste techniek die iedere peuter leert hanteren: als je het maar vaak genoeg vraagt terwijl iemand probeert iets anders te doen, dan zal hij vroeg of laat ja zeggen, gewoon om ervanaf te zijn. Ik was te wanhopig om stil te staan bij hoe vernederend dat was. Misschien besefte hij dat ik, als hij geweigerd had, in mijn eentje met de landrover achter hen aan gereden was.

De bestelwagen was zo’n geblindeerd, sinister ogend gevaarte dat je regelmatig in reportages op tv ziet, met de naam en het logo van een fictief tegelzettersbedrijf op de zijkant. Vanbinnen zag het er nog veel griezeliger uit: dikke zwarte kabels die overal rondkronkelden en apparatuur die knipperend en sissend zijn werk deed, een veel te klein peertje aan het plafond, en een geluidsisolatie waardoor het geheel de verontrustende aanblik van een isoleercel kreeg. Sweeney reed en Sam, O’Kelly, de technicus en ik zaten zwijgend achterin, heen en weer geslingerd op ongerieflijke lage bankjes. O’Kelly had een thermoskan met koffie meegebracht, en een stel kleverige zoete broodjes, die hij zonder zichtbaar genoegen met enorme, methodische happen verorberde. Sam schraapte aan een denkbeeldige vlek op de knie van zijn broek. Ik liet mijn knokkels kraken tot ik besefte hoe irriterend dat klonk, en toen probeerde ik niet te denken aan mijn intense verlangen naar een sigaret. De technicus deed de kruiswoordpuzzel uit de Irish Times.

We parkeerden langs Knocknaree Crescent en O’Kelly belde Cassies mobiel. Ze bevond zich binnen bereik van de apparatuur; haar stem door de luidsprekers klonk koel en beheerst. ‘Maddox.’

‘Waar zit jij?’ wilde O’Kelly weten.

‘Ik kom net aanrijden. Ik wilde niet rondhangen tot jullie er waren.’

‘Wij zijn er. Ga je gang.’

Een korte stilte; toen zei Cassie: ‘Ja, commissaris,’ en hing op. Ik hoorde de Vespa weer gonzend starten, en daarna het gekke stereo-effect toen ze even later op maar een paar meter van ons voorbijreed. De technicus vouwde zijn krant op en bracht ergens een minuscule wijziging in aan; O’Kelly, tegenover me, trok een plastic zak met zelfgeschept snoepgoed uit zijn zak en zakte onderuit op zijn bank.

Voetstappen die door de microfoon galmden, het vage, discrete dingdong van de voordeurbel. O’Kelly wuifde met de zak snoep naar ons; toen niemand iets wilde, haalde hij zijn schouders op en viste er zelf een grote toffee uit.

De klik van de deur die openging. ‘Inspecteur Maddox,’ zei Rosalind, en ze klonk niet blij. ‘Ik vrees dat we het momenteel nogal druk hebben.’

‘Weet ik,’ zei Cassie. ‘En het spijt me dat ik je moet lastigvallen. Maar kan ik... zou ik jou misschien heel even kunnen spreken?’

‘U hebt gisteravond de hele avond met me kunnen spreken. In plaats daarvan hebt u me beledigd en mijn hele avond verpest. Ik heb eerlijk gezegd geen zin om nog meer tijd aan u te verspillen.’

‘Dat spijt me. Ik had geen... dat had ik niet moeten doen. Maar dit gaat niet over de zaak. Ik... ik moet je alleen iets vragen.’

Stilte, en ik stelde me voor hoe Rosalind de deur openhield en met speculerende blik naar Cassie stond te kijken; Cassies gezicht omhooggekeerd en strak, haar handen diep in de zakken van haar suède jack. Op de achtergrond riep iemand – Margaret – iets, en Rosalind beet over haar schouder: ‘Voor mij, moeder,’ en daarop sloeg de deur dicht.

‘Nou?’ vroeg Rosalind.

‘Kunnen we...’ Enig geritsel: Cassie die nerveus stond te wriemelen. ‘Kunnen we misschien een eindje gaan lopen of zo? Dit is nogal privé.’

Dat moet Rosalinds belangstelling geprikkeld hebben, maar haar stem veranderde niet. ‘Eerlijk gezegd stond ik net op het punt om weg te gaan.’

‘Vijf minuutjes maar. We kunnen om de muur heen lopen, of zo... Alsjeblieft, Rosalind... het is belangrijk.’

Uiteindelijk zei ze met een zucht: ‘Vooruit dan maar, een paar minuten heb ik wel.’

‘Bedankt,’ zei Cassie. ‘Dat stel ik zeer op prijs,’ en we hoorden hen het pad weer aflopen, de snelle, vastberaden tikjes van Rosalinds hakken.

Het was een vriendelijke ochtend, een milde ochtend; de zon brandde de laatste resten van de mist van gisteravond weg, maar er hadden nog flarden over het gras gelegen en door de hoge, koele lucht gezweefd toen we in de bestelwagen stapten. De luidsprekers versterkten het getjilp van merels, het kraken en dichtslaan van het hek, en Cassie en Rosalinds voeten die door het natte gras langs de rand van het bos zoefden. Ik dacht eraan hoe prachtig ze eruit moesten zien voor een vroege passant: Cassie verwaaid en nonchalant, Rosalind fladderend wit en rank als iets uit een gedicht; twee meisjes op de septemberochtend, glanzende hoofden onder het verkleurende blad en konijnen die wegholden bij hun nadering.

‘Mag ik je iets vragen?’ begon Cassie.

‘Nou, volgens mij was het daar toch om begonnen?’ antwoordde Rosalind met een subtiele suggestie in haar stem dat Cassie haar kostbare tijd aan het verdoen was.

‘Ja. Sorry.’ Cassie haalde diep adem. ‘Oké. Ik vroeg me af: hoe wist jij van...’

‘Ja?’ moedigde Rosalind haar beleefd aan.

‘Van mij en inspecteur Ryan.’ Stilte. ‘Dat wij... iets met elkaar hadden.’

‘O, dat!’ lachte Rosalind, een tinkelend geluidje, zonder enige emotie, haast geen triomf zelfs. ‘O, inspecteur Maddox. Wat denkt u zelf?’

‘Ik dacht dat je ernaar geraden had. Of zo. Dat we het misschien niet zo goed voor ons gehouden hadden als we zelf dachten. Maar het leek zo... het bleef maar door m’n hoofd malen.’

‘Tja, een béétje doorzichtig deed u wel, nietwaar?’ Ondeugend, berispend. ‘Maar nee, geloof het of niet, inspecteur Maddox, ik heb niet echt lang nagedacht over u en uw liefdesleven.’

Weer een stilte. O’Kelly zat toffee tussen zijn tanden vandaan te peuteren. ‘Hoe dan?’ vroeg Cassie uiteindelijk, met een angstige klank in haar stem.

‘Dat heeft inspecteur Ryan me natuurlijk verteld,’ zei Rosalind liefjes. Ik voelde de blikken van Sam en O’Kelly mijn kant uitschieten, en moest op de binnenkant van mijn wang bijten om het niet te ontkennen.

Dit is niet makkelijk toe geven, maar tot dat moment had ik een soort laatste, zinloos sprankje hoop gekoesterd dat dit misschien allemaal één groot misverstand zou blijken. Een jongen die alles zei wat hij maar dacht dat je horen wilde, een meisje dat vals geworden was door trauma en verdriet en mijn afwijzing daar nog eens bovenop; we hadden het op wel honderd manieren verkeerd kunnen interpreteren. Pas op dat moment, bij het gemak van die goedkope leugen, begreep ik dat Rosalind – de Rosalind die ik gekend had, het gewonde, boeiende, onvoorspelbare meisje met wie ik in Central Hotel had gelachen en met wie ik hand in hand op een bankje had gezeten – helemaal nooit bestaan had. Alles wat ze me ooit had laten zien, was berekend op effect, met de geconcentreerde aandacht waarmee een kleedster het kostuum van een acteur uitkiest. Onder de duizenden glanzende sluiers was dit iets simpels en dodelijks als een roestige spijker.

‘Dat is waanzin!’ Cassies stem brak. ‘Hij zou verdomme nóóit...’

‘Waag het niet om tegen mij te vloeken,’ beet Rosalind haar toe.

‘Sorry,’ zei Cassie even later onderdanig. ‘Ik was alleen... dat verwachtte ik niet. Ik had nooit gedacht dat hij het tegen wie dan ook zou zeggen. Nooit.’

‘Nou, dat is toch gebeurd. U moet voorzichtiger zijn met wie u vertrouwt. Was dat alles?’

‘Nee. Ik moet u om een gunst vragen.’ Beweging: Cassie, die een hand door haar haar haalde, of over haar gezicht. ‘Het is tegen de regels om... om met je partner te verbroederen. Als onze baas erachter komt, dan kunnen we allebei ontslagen worden, of worden we een aantal rangen teruggezet. En die baan... deze baan is voor ons allebei heel belangrijk. We hebben ons gek gewerkt om bij dit team te komen. Het zou ons hart breken als we eruit vlogen.’

‘Dat had u dan eerder moeten bedenken, nietwaar?’

‘Weet ik,’ zei Cassie. ‘Weet ik. Maar is er enige kans dat jij... dat je er gewoon niets over zegt? Dat je erover zwijgt?’

‘Jullie affaire in de doofpot stoppen. Is dat wat u bedoelt?’

‘Ik... ja. Zoiets, ja.’

‘Ik zie niet in waarom u denkt dat ik u een dienst zou willen bewijzen,’ zei Rosalind koeltjes. ‘U bent, telkens wanneer we elkaar zagen, verschrikkelijk bot tegen me geweest – tot nu toe, maar nu wilt u iets van me. Daar houd ik niet van.’

‘Sorry als ik bot gedaan heb,’ zei Cassie. Haar stem klonk gespannen, te hoog en te snel. ‘Dat meen ik echt. Ik denk dat ik me... ik weet niet, bedreigd voelde of zo. Maar dat had ik niet op jou mogen botvieren. Mijn excuses.’

‘U was me inderdaad wel excuses schuldig, maar daar gaat het nu niet om. Ik vind het niet erg dat u míj zo behandeld hebt, maar als u dat met mij kunt doen, dan doet u dat vast en zeker ook met andere mensen, neem ik aan? Ik weet niet of ik iemand moet beschermen die zich zo onprofessioneel gedraagt. Ik zal er een tijdje over moeten nadenken of het niet eerder mijn plicht is om uw superieuren te vertellen hoe u werkelijk bent.’

‘Wat een vals kreng,’ zei Sam zachtjes, zonder op te kijken.

‘Dat mens moet een schop voor haar kont hebben,’ prevelde O’Kelly. Onwillekeurig was zijn belangstelling nu toch gewekt. ‘Als ik vroeger zo brutaal was geweest tegen iemand die tweemaal zo oud was...’

‘Luister,’ zei Cassie wanhopig. ‘Het gaat niet alleen om mij. Wat dacht je dan van inspecteur Ryan? Die is toch zeker nooit bot tegen je geweest? Hij is weg van je.’

Rosalind lachte bescheiden. ‘O, werkelijk?’

‘Ja,’ zei Cassie. ‘Ja, dat is hij.’

Ze deed alsof ze erover nadacht. ‘Tja... ik neem aan als u achter hem aan zit, dan was de hele affaire niet echt zijn schuld. Misschien is het dan niet eerlijk om hem ervoor te laten boeten.’

‘Zo was het eerlijk gezegd wel.’ Ik hoorde de vernedering, kaal en ongecamoufleerd, in Cassies stem. ‘Ik was de... ik nam steeds het initiatief.’

‘En hoe lang is dit allemaal al aan de gang?’

‘Vijf jaar,’ zei Cassie. ‘Met tussenpozen.’ Vijf jaar geleden kenden Cassie en ik elkaar nog niet eens, werkten we niet in hetzelfde deel van het land, en ik besefte plotseling dat dit voor O’Kelly was, om te bewijzen dat ze loog, mocht hij enige laatste argwaan over ons koesteren. Voor het eerst besefte ik pas goed wat voor subtiel, dubbel geslepen spel ze speelde.

‘Ik zou natuurlijk wel moeten weten dat het voorbij was,’ zei Rosalind, ‘voordat ik maar kan gaan nadenken of ik u beiden wil sparen.’

‘Het is al voorbij. Ik zweer het. Hij... hij heeft het een paar weken geleden uitgemaakt. Voorgoed, ditmaal.’

‘O, waarom?’

‘Daar wil ik het niet over hebben.’

‘Tja, die keuze is niet echt aan u.’

Cassie haalde diep adem.‘Ik weet niet waarom,’ zei ze. ‘En dat is de waarheid. Ik heb mijn best gedaan om het te vragen, maar hij zegt alleen dat het allemaal heel gecompliceerd is, dat hij in de war is, dat hij momenteel niet in staat is tot een relatie – ik weet niet of er iemand anders is of... We spreken niet meer met elkaar. Hij kijkt me niet eens meer aan. Ik ben ten einde raad.’ Haar stem beefde hoorbaar.

‘Moet je nou toch eens luisteren,’ zei O’Kelly, niet echt bewonderend. ‘Maddox is haar roeping misgelopen. Die had bij het toneel gemoeten.’

Maar ze deed niet alsof, en dat rook Rosalind. ‘Tja,’ zei ze, en ik hoorde een zelfingenomen grijnsje in haar stem. ‘Ik kan niet zeggen dat ik daar verbaasd over ben. Hij praat niet echt over u als over een minnares.’

‘Wat zegt hij dan over mij?’ vroeg Cassie even later, hulpeloos. Ze fladderde met haar ongewapende plekken om klappen uit te lokken, ze liet Rosalind haar opzettelijk pijn doen, ze liet zich murw beuken, ze pelde voorzichtig de ene laag pijn na de andere weg om die haar op haar gemak voor te schotelen. Ik voelde me misselijk worden.

Rosalind bleef even zwijgen, liet haar wachten. ‘Hij zegt dat u verschrikkelijk afhankelijk bent,’ zei ze uiteindelijk. Haar stem klonk hoog en lief en helder, onveranderd. ‘“Wanhopig” was het woord dat hij gebruikte. Daarom vond ik u ook zo hinderlijk: omdat u jaloers was vanwege zijn gevoelens voor mij. Hij heeft zijn best gedaan om er aardig over te doen – volgens mij had hij medelijden met u – maar hij begon uw gedrag behoorlijk beu te worden.’

‘Wat een waanzin,’ blies ik razend, niet meer in staat me nog in te houden. ‘Ik heb nóóit...’

‘Hou je bek,’ zei Sam, op hetzelfde moment dat O’Kelly snauwde: ‘Wat kan dat iemand schelen?’

‘Rustig, graag,’ klonk de beleefde stem van de technicus.

‘Ik heb hem voor u gewaarschuwd,’ zei Rosalind peinzend. ‘Dus hij heeft mijn advies uiteindelijk toch opgevolgd?’

‘Ja,’ zei Cassie zacht en beverig. ‘Dat zal dan wel.’

‘O, god.’ Een geamuseerde toon. ‘U bent echt verliefd op hem, nietwaar?’

Niets.

‘Nietwaar?’

‘Dat weet ik niet.’ Cassies stem klonk dik en pijnlijk, maar pas toen ze vochtig haar neus snoot, begreep ik dat ze huilde. Ik had haar nog nooit zien huilen. ‘Ik had er nooit bij stilgestaan tot... ik dacht gewoon... ik had nog nooit zoiets gehad met iemand. En nu kan ik niet normaal meer nadenken, ik kan geen...’

‘O, inspecteur Maddox,’ zuchtte Rosalind. ‘Als u niet eerlijk kunt zijn tegenover mij, wees dan ten minste eerlijk tegenover uzelf.’

‘Ik wéét het niet.’ Cassie kreeg de woorden amper naar buiten. ‘Misschien ben ik...’ Haar keel sloeg dicht.

De bestelwagen voelde aan alsof hij mijlenver onder het aardoppervlak begraven lag, als in een nachtmerrie, met muren die duizelingwekkend naar binnen doorbogen. De abstracte stemmen verleenden de afgrijselijke sfeer nog iets extra lugubers, alsof we zaten te luisteren naar twee dolende geesten die verstrikt zaten in een eeuwig, onveranderlijk wilsgevecht. De portierhendel was onzichtbaar in de schaduw, en ik ving O’Kelly’s harde, waarschuwende blik op. ‘Je wilde zelf mee, Ryan,’ zei hij.

Ik kreeg geen lucht meer. ‘Ik moet erheen.’

‘En wat dan? Het gaat allemaal volgens plan, wat dat dan ook heten moge. Ga zitten.’

Een kleine, angstige ademhaling door de luidsprekers. ‘Nee,’ zei ik. ‘Luister dan.’

‘Ze doet haar werk,’ zei Sam. Zijn gezicht was onleesbaar in het smerige gele licht. ‘Ga zitten.’

De technicus hief een vinger op. ‘U moet uzelf wel een beetje in de hand houden,’ zei Rosalind vol afkeer. ‘Het valt echt niet mee om een zinnig gesprek te voeren met iemand die zo hysterisch doet.’

‘Sorry.’ Cassie snoot nogmaals haar neus en slikte moeizaam. ‘Luister – alsjeblieft. Het is voorbij, het lag niet aan inspecteur Ryan en hij zou alles doen voor jou. Hij vertrouwt je kennelijk genoeg om het te vertellen. Kun je het daar niet gewoon bij laten? Erover zwijgen? Alsjeblieft?’

‘Tja.’ Daar moest Rosalind over nadenken. ‘Inspecteur Ryan en ik zijn een tijdje heel intiem geweest. Maar de laatste keer dat ik hem zag, was hij ook tegen mij verschrikkelijk bot. En hij heeft tegen me gelogen over die twee vrienden van hem. Ik hou niet van leugenaars. Nee, inspecteur Maddox. Ik vrees dat ik echt niet vind dat ik wie dan ook enige gunsten verschuldigd ben.’

‘Oké,’ zei Cassie. ‘Oké, oké. En stel dat ik iets in ruil kan doen?’

Een lachje. ‘Ik kan niets verzinnen wat ik mogelijkerwijze van u zou willen.’

‘Nou, dat is er anders wel. Geef me nog vijf minuten, oké? We kunnen zo langs de muur lopen, tot aan de grote weg. Ik kan iets voor jou betekenen. Ik zweer het.’

Rosalind zuchtte. ‘Nou, totdat we bij mij in de straat zijn, dan. Maar weet u, inspecteur Maddox, er zijn mensen met ethische opvattingen. Als ik besluit dat ik het aan mezelf verplicht ben om dit aan uw superieuren te vertellen, dan kunt u me niet omkopen om dat stil te houden.’

‘Geen omkoping. Meer... hulp.’

‘Van ú?’ Weer dat lachje; de koele trillers die ik zo charmant had gevonden. Ik merkte dat ik mijn nagels in mijn handpalmen zat te drukken.

‘Gisteren,’ zei Cassie, ‘hebben we Damien Donnelly gearresteerd op verdenking van de moord op Katy.’

Een heel korte pauze. Sam leunde met zijn ellebogen op zijn knieën voorover. Toen: ‘Tja. Het werd ook wel tijd dat u eens iets minder aan uw liefdesleven dacht en iets meer aandacht besteedde aan de moord op mijn zusje. Wie is Damien Donnelly?’

‘Hij zegt dat hij tot een paar weken geleden jouw vriendje was.’

‘Nou, dat is dan niet waar. Als hij mijn vriendje was, dan zou ik wel van hem gehoord hebben, denkt u ook niet?’

‘Er zijn bewijzen,’ zei Cassie zorgvuldig, ‘van een hele hoop telefoontjes tussen zijn mobiele telefoon en die van jou.’

Rosalinds stem verkilde. ‘Als het u begonnen is om een gunst van mij, inspecteur, dan is dit niet de beste manier om daarvoor te zorgen: mij voor leugenaar uit te maken.’

‘Ik maak jou nergens voor uit,’ zei Cassie, en even dacht ik dat haar stem het weer zou begeven. ‘Ik zeg alleen dat ik weet dat dit jóúw persoonlijke zaken zijn, en dat je geen reden hebt om die aan mij toe te vertrouwen...’

‘Dat is goed gezien.’

‘Maar ik probeer uit te leggen hoe ik jou kan helpen. Want zie je, Damien vertrouwt mij. Hij heeft gepraat.’

Na een tijdje snoof Rosalind laatdunkend. ‘Daar zou ik maar niet al te veel achter zoeken. Damien praat tegen iedereen die maar luistert. Dat maakt u nog niet bijzonder.’

Sam knikte, een korte ruk van zijn hoofd: stap één.

‘Weet ik, weet ik. Maar kijk, hij heeft me verteld waarom hij dit gedaan heeft. Hij zegt dat hij het voor jou gedaan heeft. Omdat jij het hem gevraagd had.’

Een hele tijd lang niets.

‘Daarom heb ik je die keer ook gevraagd om naar het bureau te komen,’ zei Cassie. ‘Ik wilde je daarover ondervragen.’

‘O, toe nou toch, inspecteur Maddox.’ Rosalinds stem had een scherp randje gekregen, een heel klein beetje maar, en ik wist niet of dat een goed of een slecht teken was. ‘Doe nou niet alsof ik achterlijk ben. Als u enig bewijs tegen mij had, dan was ik allang gearresteerd, dan stond ik hier niet te luisteren terwijl u staat te janken over inspecteur Ryan.’

‘Nee,’ zei Cassie. ‘Daar gaat het nu juist om. De anderen weten het nog niet, wat Damien allemaal gezegd heeft. Zodra ze daarachter zijn, ja, dan komen ze je arresteren.’

‘Is dat een dreigement? Want dat lijkt me niet zo’n goed idee.’

‘Néé. Ik probeer alleen... Oké. Kijk.’ Cassie haalde diep adem. ‘We hebben niet echt een motief nodig om iemand te veroordelen voor moord. Hij heeft bekend; dat hebben we op video staan en meer hebben we niet nodig om hem achter de tralies te krijgen. Niemand hoeft te weten waarom hij het gedaan heeft. En, zoals ik al zei, hij vertrouwt me. Als ik hem zeg dat hij het motief vóór zich moet houden, dan gelooft hij me. Je weet hoe hij is.’

‘Stukken beter dan u, kan ik wel zeggen. God. Damien.’ Misschien is dit een zoveelste blijk van mijn stommiteit, maar ik zag nog steeds kans om te schrikken van de toon in Rosalinds stem, iets wat veel verder ging dan minachting: afwijzing, volkomen en onpersoonlijke afwijzing. ‘Ik maak me geen echte zorgen om hem. Hij heeft een moord gepleegd, god nog aan toe. Denkt u nou echt dat iemand hem eerder zal geloven dan míj?’

‘Ik geloofde hem,’ zei Cassie.

‘Ja, ach. Dat zegt dan niet veel over uw professionele vaardigheden, is het wel? Damien is amper in staat zijn eigen veters te strikken, maar hij komt wel aanzetten met een of ander verhaal en u gelooft hem op zijn woord? Dacht u nou echt dat zo iemand in staat zou zijn om te vertellen hoe het echt gegaan is? Al wílde hij, hij zou het niet kunnen. Damien kan alleen símpele dingen aan, inspecteur. En dit was geen simpel verhaal.’

‘De basisfeiten kloppen anders,’ zei Cassie scherp. ‘En de details wil ik niet weten. Als ik dit verhaal voor me moet houden, dan moet ik zo min mogelijk horen.’

Even bleef het stil, terwijl Rosalind de diverse mogelijkheden overwoog. Toen klonk weer dat lachje. ‘O ja? Maar u wordt toch geacht een soort detective te zijn? Moet u dan geen belangstelling hebben voor wat er écht gebeurd is?’

‘Ik weet genoeg. Wat jij me nog kunt vertellen, voegt daar niets aan toe.’

‘O, dat weet ik,’ zei Rosalind opgeruimd. ‘Daar kunt u niets mee. Maar als het u in een ongemakkelijke positie brengt om de waarheid te horen, dan is dat uw eigen schuld, nietwaar? Dan had u zichzelf maar niet in zo’n situatie moeten manoeuvreren. Ik geloof niet dat u van mij kunt verwachten dat ik me coulant betoon tegenover uw oneerlijkheid.’

‘Ik ben... net wat je zegt, ik ben rechercheur,’ zei Cassie met stemverheffing. ‘Ik kan niet zomaar luisteren naar bewijzen over een misdaad en dan...’

Rosalind praatte op dezelfde toon verder. ‘Tja, dat zal toch moeten, nietwaar? Katy was altijd zo’n schatje. Maar toen ze eenmaal al die aandacht begon te krijgen vanwege dat dansen, toen werd ze verschrikkelijk over het paard getild. Dat mens Simone had een vreselijke invloed op haar. Het deed me veel verdriet. Iemand moest haar op haar plek zetten. Voor haar eigen bestwil. Dus heb ik...’

‘Als je zo doorgaat,’ snauwde Cassie, te luid, ‘dan moet ik je op je rechten wijzen. Anders...’

‘Geen dreigementen, inspecteur. Ik waarschuw niet meer.’

Een hartslag. Sam zat voor zich uit te kijken, één knokkel tegen zijn voortanden gedrukt.

‘Dus besloot ik,’ hervatte Rosalind, ‘dat het beste was om Katy duidelijk te maken dat ze echt niet zo bijzonder was. En intelligent was ze al helemaal niet. Toen ik haar iets gaf om...’

‘Je hoeft niets te zeggen, tenzij je dat wilt,’ onderbrak Cassie haar, met hevig trillende stem, ‘maar alles wat je zegt wordt genoteerd en kan tegen je gebruikt worden.’

Daar dacht Rosalind een hele tijd over na. Ik hoorde hun voetstappen over het dorre blad. Bij iedere stap schraapte Cassies trui licht tegen de microfoon. Ergens koerde een houtduif, innig en tevreden. Sam zat naar mij te kijken, en in de schemering van de bestelbus meende ik een veroordeling in zijn blik te bespeuren. Ik dacht aan zijn oom en staarde terug.

‘Ze is haar kwijt,’ zei O’Kelly. Hij rekte zich uit, rolde zijn zware schouders naar achteren en kraakte met zijn nek. ‘Omdat ze haar op haar rechten gewezen heeft. In mijn tijd had je die shit nog niet: je gaf ze een paar dreunen, ze vertelden wat je wilde weten, en dat vond een rechter meer dan genoeg. Nou, we kunnen dan tenminste weer aan het werk.’

‘Wacht even,’ zei Sam. ‘Ze heeft haar zo weer terug.’

‘Luister,’ zei Cassie uiteindelijk, na een diepe zucht, ‘over dat verhaal tegen onze baas...’

‘Wacht eens even,’ zei Rosalind kil. ‘We zijn nog niet klaar.’

‘Ja, dat zijn we wel,’ zei Cassie, maar haar stem beefde verraderlijk. ‘Wat Katy betreft zijn wij hier klaar. Ik ga hier niet staan luisteren naar...’

‘Ik houd er niet van als mensen me proberen te intimideren, inspecteur. Ik zeg wat ik wil. En u luistert. Als u me nogmaals onderbreekt, is dit gesprek afgelopen. Als u het tegenover iemand anders herhaalt, maak ik duidelijk wat voor type u precies bent, en inspecteur Ryan zal dat bevestigen. Dan gelooft niemand nog een woord van wat u zegt, en dan bent u dat kostelijke baantje van u kwijt. Is dat duidelijk?’

Stilte. Mijn maag kolkte nog, traag en afgrijselijk; ik slikte moeizaam. ‘Wat een arrogantie,’ zei Sam zachtjes. ‘Wat een arrogant kutwijf.’

‘Niet zo kritisch,’ zei O’Kelly. ‘Dit is Maddox’ beste kans.’

‘Ja,’ zei Cassie zachtjes. ‘Dat is duidelijk.’

‘Mooi zo.’ Ik hoorde het tevreden, preutse glimlachje in Rosalinds stem. Haar hakken tikten op asfalt; ze waren de grote weg opgelopen, in de richting van de ingang naar de wijk. ‘Dus zoals ik al zei, ik vond dat iemand moest zorgen dat Katy niet al te zeer van zichzelf overtuigd raakte. Natuurlijk was dat eigenlijk de taak geweest van mijn vader en moeder; als die het gedaan hadden, had ik niets hoeven doen. Maar die vonden het alweer te veel moeite. Volgens mij is dat eigenlijk een vorm van misbruik, vindt u ook niet – dat soort verwaarlozing?’

Ze wachtte tot Cassie met strakke stem zei: ‘Dat weet ik niet.’

‘Ja, dat is het. Ik was er overstuur van. Dus zei ik tegen Katy dat ze echt moest ophouden met dat ballet, omdat het zo’n slechte uitwerking op haar had, maar luisteren ho maar. Ze moest leren dat ze geen goddelijk recht had om steeds maar in het middelpunt van de aandacht te staan. Niet alles in de hele wereld draaide om haar. Dus zorgde ik er nu en dan voor dat ze niet kon dansen. En weet u hoe?’

Cassie ademde snel. ‘Nee, dat wil ik niet weten.’

‘Ik maakte haar ziek, inspecteur Maddox,’ zei Rosalind. ‘God, bedoelt u dat u daar nog niet eens achter was?’

‘We hebben het ons wel afgevraagd. We dachten dat jullie moeder misschien...’

‘Mijn móéder?’ Weer die toon van iets ergers dan minachting. ‘Toe nou toch. Mijn moeder zou al binnen een week betrapt zijn, zelfs door jullie. Ik goot afwasmiddel door haar sinaasappelsap, of bleek, of waar ik die dag maar zin in had, en dan zei ik tegen Katy dat het een geheim middel was om beter te gaan dansen. Dat kind was zo stom dat ze dat voor zoete koek slikte. Ik vond het wel interessant om te kijken of iemand daar ooit achter zou komen, maar nee hoor. Onvoorstelbaar toch zeker?’

‘Jezus,’ prevelde Cassie, bijna onhoorbaar.

‘Goed zo, Cassie,’ fluisterde Sam. ‘Dat is zwaar letsel. Goed zo.’

‘Ze gaat door,’ zei ik. Mijn stem klonk vreemd, bibberig. ‘Ze gaat door tot ze haar voor moord heeft.’

‘Luister,’ zei Cassie, en ik hoorde haar slikken. ‘We zijn intussen al bijna terug, en je zei dat je maar tot bij jullie in de straat had... ik moet weten wat je van plan bent te gaan doen aan...’

‘Dat hoort u als ik het vertel. En we gaan pas terug als ik dat besluit. Maar ik denk eigenlijk dat we maar een eindje om moeten lopen, dan kan ik mijn verhaal afmaken.’

‘Dat hele eind terug rond de muur?’

‘U wilde mij spreken, inspecteur,’ zei Rosalind vermanend. ‘U zult moeten leren de consequenties van uw handelingen te aanvaarden.’

‘Shit,’ mompelde Sam. Ze liepen van ons weg.

‘Ze heeft geen back-up nodig, O’Neill,’ zei O’Kelly. ‘Dat mens is een kreng, maar ze heeft geen uzi bij zich.’

‘Maar goed. Katy wílde niet leren.’ Die scherpe, gevaarlijke toon sloop weer Rosalinds stem binnen. ‘Eindelijk was ze er dan achter waarom ze steeds zo ziek werd – god, dat duurde járen – en toen ging ze helemaal door het lint. Ze zei dat ze nooit meer iets zou opdrinken dat ze van mij gekregen had, blablabla, en ze dreigde zelfs dat ze het tegen onze ouders zou zeggen – niet dat die haar ooit geloofd zouden hebben, want ze deed altijd hysterisch over kleinigheden, maar toch... Ziet u nou wat ik bedoel? Katy was een verwend mormel. Ze moest altijd, altijd maar weer, haar zin doordrijven. En als dat niet lukte, dan holde ze naar papa en mama om te klikken.’

‘Ze wilde gewoon dansen,’ zei Cassie zachtjes.

‘En ik zei haar dat dat niet kon,’ snauwde Rosalind. ‘Als ze gewoon gehoorzaamd had, dan was dit allemaal niet nodig geweest. Maar nee, ze probeerde me te bedreigen. En ik wist dat dat zou gebeuren als ze naar die balletschool ging, al die artikelen en inzamelingen, het was walgelijk – ze dacht dat ze kon doen wat ze maar wilde. Ze zei tegen me, en ik citeer letterlijk, ik sta het niet te verzinnen; ze stond daar met haar handen in haar zij, gód wat een kleine prima donna, en ze zei: “Dat had je niet moeten doen. Doe dat nooit weer.” Wie dacht ze wel dat ze was? Ze was volledig doorgedraaid, haar gedrag tegenover mij raakte kant noch wal en ik kon het onmogelijk langer tolereren.’

Sam had zijn handen tot vuisten gebald en ik zat mijn adem in te houden. Ik was overdekt met een laag stinkend, koud zweet. Ik kon me Rosalind niet langer voor ogen halen; het tedere visioen van een meisje in het wit was als door een kernbom aan stukken geblazen. Dit was iets onvoorstelbaars, iets hols als de vergeelde cocon van een insect in het droge gras, meegeblazen op een kille, buitenaardse wind en een fijn, etsend stof dat alles aan flarden scheurde wat het tegenkwam.

‘Ik ben wel mensen tegengekomen die me zeiden wat ik doen moest,’ zei Cassie. Haar stem klonk gespannen, ademloos. Ook al was zij de enige van ons die geweten had wat haar te wachten stond, van dit verhaal moest zij eveneens even op adem komen. ‘Maar iemand anders doodmaken?’

‘Nou, als je goed luistert, zul je merken dat ik Damien nooit gezegd heb dat hij Katy iets aan moest doen.’ Ik hoorde Rosalinds zelfingenomen glimlachje. ‘Ik kan er toch zeker ook niets aan doen dat mannen altijd maar dingen voor me willen doen? Vraag maar: hij heeft iedere stap van het plan verzonnen. En mijn god, het duurde allemaal eeuwig, het zou nog sneller geweest zijn om een aap te trainen.’ O’Kelly gnuifde. ‘Toen het dan éíndelijk doordrong, keek hij uit zijn ogen alsof hij zojuist de zwaartekracht had ontdekt, alsof hij een genie was of zo. Maar daarna bleef hij eindeloos zitten weifelen, het ging maar door – god, nog een paar weken en ik had het opgegeven en was opnieuw begonnen voordat ik gek werd.’

‘Uiteindelijk heeft hij gedaan wat jij wilde,’ zei Cassie. ‘Dus waarom heb je het dan uitgemaakt? Die stakker is er helemaal kapot van.’

‘Om dezelfde reden waarom inspecteur Ryan het uitgemaakt heeft met jou. Ik verveelde me zo verschrikkelijk dat ik wel gillen kon. En nee, hij heeft niet gedaan wat ik wilde. Hij heeft de zaak hopeloos verknald.’ Rosalinds stem steeg, kil en woedend. ‘Hij raakte in paniek, hij heeft haar lijk verborgen – hij had alles kunnen verpesten. Hij had mij in ernstige problemen kunnen brengen. Echt, hij is ongelooflijk. Ik heb zelfs de moeite genomen een verhaal voor hem te verzinnen om tegen jullie te vertellen, om hem van zijn spoor af te leiden, maar zelfs dat kreeg hij niet voor elkaar.’

‘Dat met die man in het joggingpak?’ zei Cassie, en ik hoorde haar stem straktrekken aan de randen: het zou niet lang meer duren. ‘Nee, dat heeft hij verteld. Hij was alleen niet erg overtuigend. We dachten dat hij een hele toestand maakte over niets.’

‘Zie je nou wel? Hij moest seks met haar hebben, haar met een steen op haar kop rammen en haar dan ergens op de opgraving of in het bos achterlaten. Dát wilde ik. Jezus nog aan toe, je zou haast denken dat dat zelfs voor Damien niet te moeilijk kon zijn, maar nee. Niets daarvan is hem gelukt. God, hij boft nog dat ik het alleen maar uitgemaakt heb. Nadat hij de zaak zo verkloot had, had ik jullie op zijn spoor moeten zetten. Zijn verdiende loon.’

En dat was het dan: meer hadden we niet nodig. Mijn adem ontsnapte me met een vreemd, pijnlijk geluid. Sam zakte onderuit tegen de zijwand van de bestelwagen en haalde zijn handen door zijn haar; O’Kelly floot even, laag en gedempt.

‘Rosalind Frances Devlin,’ zei Cassie, ‘ik arresteer u op verdenking dat u op of rond zeventien augustus van dit jaar de moord hebt gepleegd op Katharine Bridget Devlin, dit in strijd met de algemeen geldende wetten.’

‘Blijf van me af,’ snauwde Rosalind. We hoorden een worsteling, knappende takken, en toen het snelle, valse geluid van een blazende kat, en iets tussen een klap en een dreun in, en Cassie die geschrokken inademde.

‘Wat krijgen we...’ zei O’Kelly.

‘Naar buiten,’ zei Sam, ‘eropaf.’ Maar ik zat al naar de portierhendel te tasten.

We renden slippend de hoek om, de weg af naar de ingang van de wijk. Ik heb langere benen, en ik nam gemakkelijk een voorsprong op Sam en O’Kelly. Alles leek in slow motion langs me heen te stromen, klappende tuinhekjes en felgekleurde voordeuren, een peuter op een driewieler die ons met open mond aanstaarde en een oude man met bretels die opkeek van zijn rozen; de felle ochtendzon die traag als honing omlaag droop, pijnlijk fel na die schemering, en de dreun van iemand die de bestelwagenklep dichtsloeg echode eindeloos door. Rosalind had een scherpe tak kunnen pakken, een steen, een gebroken fles; er zijn zoveel moordwapens denkbaar. Ik voelde mijn voeten niet op het plaveisel. Ik zwaaide om een hekpaal heen en rende de hoofdweg op. Er veegden blaadjes langs mijn gezicht terwijl ik het paadje langs de bovenste muur op holde, lang, nat gras, voetstappen in modderige vlekken. Ik had het gevoel dat ik aan het oplossen was, de herfstbries stroomde koel en zoet tussen mijn ribben door en mijn aderen in, en ik veranderde van aarde in lucht.

Ze stonden op de hoek van de wijk, waar de weilanden aan dat laatste stuk bos grenzen, en mijn benen werden slap van opluchting toen ik zag dat ze allebei overeind waren. Cassie had Rosalind bij haar polsen – even herinnerde ik me de kracht van haar handen, die dag in de verhoorkamer – maar Rosalind vocht, geconcentreerd en vals, niet om weg te komen maar om Cassie aan te vallen. Ze trapte naar haar schenen en probeerde haar te krabben, en ik zag haar plotselinge hoofdbeweging toen ze in Cassies gezicht spuwde. Ik schreeuwde iets, maar ik geloof niet dat een van beiden me hoorde.

Achter me daverden voetstappen en als een streep kwam Sweeney voorbij, rennend als een rugby’er en met de handboeien al in de aanslag. Hij greep Rosalind bij haar schouder, draaide haar ruw om en ramde haar tegen de muur. Cassie had haar onopgemaakt en met haar haar in een knot getroffen, en voor het eerst zag ik in naakt, allegorisch reliëf hoe lelijk ze was, zonder die lagen make-up en de kunstig neervallende pijpenkrullen: hangwangen, een smal, gretig mondje vertrokken tot een hatelijke grijns, ogen glazig en hol als die van een pop. Ze had haar schooluniform aan, een vormeloze donkerblauwe rok en een donkerblauwe blazer met een wapen op de borstzak, en om de een of andere reden kwam deze vermomming me het ergst van alles voor.

Cassie wankelde naar achteren, greep een boomstam en vond haar evenwicht terug. Toen ze zich naar mij omdraaide, zag ik haar ogen het eerst: enorm, en zwart, en blind. Toen zag ik het bloed, een krankzinnig web over één kant van haar gezicht. Ze wankelde een beetje onder de vage schaduwen van het loof, en er viel een heldere druppel op het gras aan haar voeten.

Ik stond maar een paar meter van haar af, maar er was iets wat me tegenhield. Versuft en losgeslagen, haar gezicht met dat felle brandmerk, zag ze eruit als een woeste priesteres die net weer bij bewustzijn kwam na een rite die onvoorstelbaar schel en genadeloos was: nog half elders, nog half een ander, mocht ze niet aangeraakt worden tot zijzelf het teken gaf. Mijn nekharen gingen overeind staan.

‘Cassie,’ zei ik, en ik stak mijn armen naar haar uit. Mijn borstkas voelde alsof hij open zou breken. ‘O, Cassie.’

Haar handen kwamen tastend omhoog en ik zweer dat even haar hele lichaam in mijn richting bewoog. En toen wist ze het weer. Haar handen zakten en haar hoofd ging omhoog, haar blik doelloos over de wijde, blauwe hemel dwalend.

Sam duwde mij opzij en kwam dreunend, onbeholpen, naast haar tot stilstand. ‘O, god, Cassie...’ Hij was buiten adem. ‘Wat heeft ze met je gedaan? Kom hier.’

Hij trok de punt van zijn overhemd naar buiten en bette zachtjes haar wang, terwijl hij met zijn andere hand haar achterhoofd stilhield. ‘Au, fúck,’ zei Sweeney met opeengeklemde kaken toen Rosalind op zijn tenen trapte.

‘Me gekrabd,’ zei Cassie. Ze had een doodgriezelige stem, hoog en onwerkelijk. ‘Ze heeft me aangeraakt, Sam, dat ding heeft me aangeraakt. Jezus, ze heeft op me gespuugd... haal dat van me af. Haal het weg.’

‘Sst,’ zei Sam. ‘Ssst, het is voorbij. Je hebt het fantastisch gedaan. Stil maar.’ Hij sloeg zijn armen om haar heen en trok haar tegen zich aan, en haar hoofd leunde tegen zijn schouder. Even keek Sam me recht aan, en toen wendde hij zijn blik af, naar zijn hand die haar verwarde krullen streelde.

‘Wat is hier in godsnaam aan de hand?’ wilde O’Kelly, achter me, vol walging weten.

Toen Cassies gezicht eenmaal schoon was, bleek het niet zo erg als het aanvankelijk geleken had. Rosalinds nagels hadden drie brede, donkere lijnen over haar jukbeen getrokken, maar ondanks al het bloed waren de wonden niet diep. De technicus, die eerste hulp kon verlenen, zei dat het niet gehecht hoefde te worden en dat het maar goed was dat Rosalind het oog gemist had. Hij bood aan om pleisters op de sneden te doen, maar Cassie zei nee, pas als we op het werk waren en ze de wonden had ontsmet. Ze huiverde van top tot teen; volgens de technicus verkeerde ze waarschijnlijk in shock. O’Kelly, die nog steeds verbijsterd en lichtelijk geërgerd leek over de avonturen van de dag, bood haar een toffee aan. ‘Suiker,’ zei hij ter verklaring.

Cassie was niet in staat om te rijden, dus liet ze haar Vespa staan en reed voor in de bestelwagen terug naar kantoor. Sam zat achter het stuur. Rosalind zat achterin, met de rest van ons. Ze was gekalmeerd toen Sweeney haar de handboeien eenmaal omgedaan had, en ze zat woedend stijf rechtop zonder een woord te zeggen. Bij iedere ademhaling rook ik haar overheersende parfum en iets anders, iets overrijps, een waarschijnlijk ingebeelde lucht van bederf. Aan haar ogen kon ik zien dat haar brein op volle toeren draaide, maar haar gezicht stond volslagen uitdrukkingsloos: geen angst, geen wrok, geen woede – niets.

Tegen de tijd dat we terug waren, was O’Kelly aanzienlijk opgemonterd en toen ik achter hem en Cassie aan de observatiekamer in liep, ondernam hij niets om me weg te sturen. ‘Dat meisje doet me denken aan een knaap die ik op school kende,’ zei hij peizend, terwijl we wachtten tot Sam Rosalind op haar rechten had gewezen en haar naar de verhoorkamer had gebracht. ‘Die naaide je zonder verblikken of verblozen aan alle kanten, en dan wist hij iedereen ervan te overtuigen dat het je eigen schuld was. Er lopen me wat gekken rond!’

Cassie leunde tegen de muur, spuugde op een bebloed zakdoekje en veegde nogmaals over haar wang. ‘Ze is niet gek,’ zei ze. Haar handen trilden nog.

‘Figuurlijk gesproken, Maddox,’ zei O’Kelly. ‘Je moet iemand laten kijken naar die krijgswond van je.’

‘Gaat prima.’

‘Evenzogoed mooi werk. Je had gelijk.’ Hij klopte haar onwennig op de schouder. ‘Die hele toestand dat ze haar zusje ziek maakte voor haar eigen bestwil; denk jij dat ze dat zelf gelooft?’

‘Nee,’ zei Cassie. Ze vouwde de zakdoek anders op om een schoon stukje te vinden. ‘“Geloven” komt in haar vocabulaire niet voor. Dingen zijn niet waar of onwaar; ze passen in haar plan of niet. Iets anders heeft geen betekenis voor haar. Je kunt haar aan de leugendetector koppelen en ze komt er met vlag en wimpel doorheen.’

‘Ze had de politiek in gemoeten. Aha: het begint.’ O’Kelly knikte naar het glas: Sam liet Rosalind de verhoorkamer in. ‘En nu maar eens kijken hoe ze zich hieruit redt. Dit kan lachen worden.’

Rosalind keek de kamer rond en zuchtte. ‘Ik wil graag dat u mijn ouders belt,’ zei ze tegen Sam. ‘Zeg dat ze een advocaat inschakelen en dan hierheen komen.’ Ze trok een pennetje en een notitieboekje uit haar zak, schreef iets op een blaadje, scheurde het uit en gaf het aan Sam alsof ze te maken had met een conciërge. ‘Dat is hun nummer. Dank u wel.’

‘Je mag je ouders spreken zodra we hier klaar zijn,’ zei Sam. ‘Als je een advocaat wilt...’

‘Ik denk dat ik mijn ouders graag eerder wil zien.’ Rosalind streek de achterkant van haar rok glad en ging zitten, met een kleine grimas van afschuw over de plastic stoel. ‘Minderjarigen hebben toch recht op een ouder of verzorger bij het verhoor?’

Even verstarde iedereen, behalve Rosalind, die bescheiden haar ene been over het andere sloeg en naar Sam glimlachte. Ze genoot van het effect van haar woorden.

‘Verhoor opgeschort,’ zei Sam kortaf. Hij griste het dossier van tafel en liep naar de deur.

‘Jezus christus nog aan toe,’ zei O’Kelly. ‘Ryan, je wou toch hoop ik niet zeggen...’

‘Ze kan natuurlijk liegen,’ zei Cassie. Ze stond strak door het glas te kijken; haar hand was rond de zakdoek tot een vuist gebald.

Mijn hart, dat even opgehouden was, ging met dubbele snelheid aan het kloppen. ‘Natuurlijk liegt ze. Kijk nou zelf, dat kind kan toch onmogelijk...’

‘Ja, ja. Enig idee hoeveel mannen er in de bak beland zijn vanwege dat soort opmerkingen?’

Sam klapte de deur van de observatiekamer zo hard open dat hij tegen de muur ketste. ‘Hoe oud is dat mens?’ vroeg hij aan mij.

‘Achttien,’ zei ik. Mijn hoofd tolde; ik wist dat ik gelijk had, maar ik wist niet meer hoe ik aan die wetenschap was gekomen. ‘Ze heeft me zelf verteld...’

‘God nog aan toe! En dat geloofde jij!?’ Ik had Sam nog nooit driftig zien worden, en het was indrukwekkender dan ik verwacht had. ‘Als je dat mens om halfdrie vraagt hoe laat het is, dan zegt ze nog dat het drie uur is, gewoon om je van je stuk te brengen. En jij hebt dat niet eens nagekeken?’

‘Moet je horen wie het zegt,’ grauwde O’Kelly. ‘Dat hadden jullie alle drie na kunnen kijken, en daar hebben jullie eindeloos de tijd voor gehad. Maar nee...’

Sam hoorde hem niet eens. Hij keek me witheet van woede aan. ‘We hebben jou op je woord geloofd omdat jij geacht wordt rechercheur te zijn. Je smijt je eigen partner voor de leeuwen en je neemt niet eens de moeite...’

‘Ik héb gekeken!’ schreeuwde ik. ‘Ik heb het nagekeken!’ Maar terwijl ik het zei, wist ik het, met een misselijkmakende dreun. Een zonnige middag, een hele tijd geleden; ik had door het dossier zitten bladeren met de telefoon tussen mijn oor en mijn schouder geklemd terwijl O’Gorman in mijn andere oor ratelde, om te proberen Rosalind aan de lijn te krijgen om te zien of zij een geschikte volwassene was om aanwezig te zijn bij mijn gesprek met Jessica – zo’n moment waarop je alles tegelijk moet doen. (En ik moet het geweten hebben, dacht ik. Ik moet toen al geweten hebben dat ze niet te vertrouwen was, waarom zou ik anders de moeite genomen hebben om zo’n kleinigheid na te gaan?) Ik had de pagina met persoonsgegevens over de familie gevonden en was naar Rosalinds geboortedatum gegaan, had er de jaren afgetrokken.

Sam had zich van me afgewend en stond haastig in het dossier te bladeren. Ik zag het moment waarop zijn schouders zakten. ‘November,’ zei hij heel zachtjes. ‘Ze is jarig op 2 november. Dan wordt ze achttien.’

‘Gefeliciteerd,’ zei O’Kelly na een tijdje. ‘Alle drie. Mooi werk.’

Cassie ademde hoorbaar uit. ‘Niet toelaatbaar,’ zei ze. ‘Geen woord.’ Ze liet zich langs de muur omlaag zakken, alsof haar knieën het plotseling begeven hadden, en sloot haar ogen.

Uit de luidsprekers kwam een hoog, zwak, aanhoudend geluid. In de verhoorkamer was Rosalind zich gaan vervelen: ze zat te neuriën.