8
Sam arriveerde precies op tijd, uitgedost als een puber op zijn eerste afspraakje – hij had zelfs (zij het tevergeefs) zijn haar platgedrukt met een krul in zijn nek – en met een fles wijn bij zich. ‘Alsjeblieft,’ zei hij tegen Cassie. ‘Ik wist niet wat je zou maken, maar die man bij de slijterij zei dat dit wel zo’n beetje overal bij past.’
‘Geweldig,’ zei Cassie, terwijl ze de muziek zachter zette (Ricky Martin in het Spaans; ze heeft zo’n boppy mix die ze keihard aanzet als ze aan het koken is of het huishouden doet). Ze liep naar haar kleerkast op zoek naar iets wat als wijnglas dienst kon doen. ‘Ik maak gewoon pasta, hoor. De kurkentrekker ligt in die la, daar. Rob, lieverd, je moet in die saus róéren, niet gewoon de lepel in de pan houden.’
‘Luister even, Martha Stewart, kook jij of kook ik?’
‘Zo te zien geen van beiden. Sam, wil jij wijn of moet jij nog rijden?’
‘Maddox, het is tomaat uit blik met basilicum, niet bepaald haute cuisine...’
‘Hebben ze bij jou meteen bij de geboorte de smaakpapillen operatief verwijderd, of is dat gebrek aan raffinement iets aangeleerds? Wijn, Sam?’
Sam keek lichtelijk verwilderd. Soms vergeten Cassie en ik dat mensen zo op ons reageren, vooral wanneer we geen dienst hebben en in een goede stemming verkeren, zoals nu het geval was. Ik weet dat het vreemd klinkt, gezien wat we die hele dag gedaan hadden, maar in alle afdelingen met een hoog gehalte aan afgrijselijkheden – Moordzaken, Zedenmisdrijven, Huiselijk Geweld – leer je om de knop om te zetten, en anders vraag je overplaatsing naar Kunst en Antiek aan. Als je jezelf toestaat al te veel aan de slachtoffers te denken (waar dachten ze aan, die laatste seconden; alles wat ze nooit meer zullen doen; hun familie die er kapot van is), blijf je uiteindelijk zitten met een onopgeloste zaak en een zenuwinzinking. Ik had het uiteraard moeilijker dan anders met dat omzetten, maar het deed me goed om gewoon met Cassie in de keuken bezig te zijn en haar te pesten.
‘Eh, ja, graag,’ zei Sam. Hij keek wat ongelukkig om zich heen op zoek naar een plek om zijn jas op te hangen; Cassie pakte hem aan en dumpte hem op de futon. ‘Mijn oom heeft een huis in Ballsbridge – ja, ja, ik weet het,’ zei hij toen we hem beiden een gemaakt geïmponeerde blik toewierpen – ‘en daar heb ik nog een sleutel van. Soms ga ik daar slapen als ik een paar glazen op heb.’ Hij keek van Cassie naar mij alsof hij commentaar verwachtte.
‘Mooi,’ zei Cassie. Ze dook weer de kleerkast in en kwam tevoorschijn met een glazen beker waar NUTELLA op stond. ‘Daar heb ik toch wel zo’n hekel aan, als sommigen drinken en anderen niet. Daar krijg je idiote gesprekken van. Wat heb jij trouwens met Cooper uitgespookt?’
Sam lachte, ontspande zich en ging op zoek naar de kurkentrekker. ‘Ik zweer het je, dat was niet mijn schuld. Mijn eerste drie zaken kwamen alle drie klokslag vijf binnen; dus belde ik hem toen hij net thuiskwam.’
‘O-oh,’ zei Cassie. ‘Foei toch, Sam.’
‘Als het meezit zal hij ooit weer tegen je praten,’ voegde ik daaraan toe.
‘Die kans lijkt me gering,’ zei Sam. ‘Hij doet nog steeds alsof hij niet weet hoe ik heet. Hij noemt me Neary of O’Nolan – zelfs in het getuigenbankje. Het is een keer gebeurd dat hij me iedere keer dat hij het over mij had, een andere naam gaf. De rechter raakte zo verward dat hij de zaak uiteindelijk bijna nietig verklaarde. Goddank heeft hij een zwak voor jullie tweeën.’
‘Ja, dat komt door Ryans decolleté,’ zei Cassie, terwijl ze me met haar heup uit de weg duwde en een handvol zout in de pan met water keilde.
‘Dan koop ik ook zo’n Wonderbra,’ zei Sam. Behendig trok hij de kurk uit de fles, en hij duwde ons een glas in de hand. ‘Proost, jongens. Bedankt voor de uitnodiging. Op een snelle oplossing zonder nare verrassingen.’
Na het eten gingen we aan de slag. Ik zette koffie, Sam hield vol dat hij de afwas wilde doen. Cassie had de autopsieaantekeningen en de foto’s op haar salontafel uitgespreid, een oude houten kist die met bijenwas glimmend geboend was, en ze zat op de grond heen en weer te bladeren, terwijl ze met haar andere hand kersen uit de fruitschaal at. Ik kijk graag naar Cassie wanneer die zich concentreert. Ze gaat dan volledig in haar onderwerp op, afwezig en zich als een kind onbewust van haar omgeving – ze draait een vinger rond in een krul op haar achterhoofd, ze wringt haar benen in moeiteloos vreemde standen, ze rolt een pen rond in haar mond om die er dan plotseling, prevelend, uit te halen.
‘Terwijl wij wachten op de helderziende daarzo,’ zei ik tegen Sam – Cassie stak haar middelvinger naar me op zonder te kijken – ‘hoe was jouw dag?’
Sam stond met georganiseerde vrijgezellenbewegingen de borden af te spoelen. ‘Lang. Van die muzak tijdens het wachten, en eindeloze ambtenaren die me vertellen dat ik iemand anders moet hebben en me op het antwoordapparaat zetten. Het wordt niet zo makkelijk als het lijkt om erachter te komen van wie dat land is. Ik heb mijn oom gesproken en hem gevraagd of dat initiatief van Weg met de snelweg enig effect had.’
‘En?’ vroeg ik, met een poging om niet al te cynisch te klinken. Ik had niets tegen Redmond O’Neill in het bijzonder – ik had een vaag beeld van een grote, rood aangelopen man met een bos zilvergrijs haar, maar meer ook niet – maar ik koester wel een groot, algemeen wantrouwen tegen politici.
‘Hij zei van niet. Eerlijk gezegd, zei hij, zijn ze alleen maar lastig.’ Cassie keek met gefronste wenkbrauwen naar hem op. ‘Ik herhaal alleen wat híj zei. Ze zijn al een paar keer naar de rechtbank geweest om te proberen die snelweg tegen te houden; ik moet nog natrekken wanneer precies, maar volgens Red was dat eind april, begin juni en half juli. Dat klopt dan met die telefoontjes naar Jonathan Devlin.’
‘Kennelijk was er iemand die ze meer dan alleen maar lastig vond,’ merkte ik op.
‘Die laatste keer, een paar weken geleden, kreeg Weg met de snelweg een gerechtelijk bevel, maar volgens Red wordt dat in hoger beroep afgewezen. Hij maakt zich geen zorgen.’
‘Nou, dat is fijn om te weten,’ zei Cassie poeslief.
‘Die snelweg brengt veel goeds, Cassie,’ zei Sam vriendelijk. ‘Nieuwe huizen, nieuwe banen...’
‘Dat zal best. Ik snap alleen niet wat het uitmaakt als die weg een paar honderd meter verderop komt te liggen.’
Sam schudde zijn hoofd. ‘Dat weet ik niet. Dat soort zaken kan ik niet volgen. Maar Red wel, en die zegt dat er grote behoefte is aan de snelweg.’
Cassie deed haar mond open om nog iets te zeggen, maar ik zag de glinstering in haar ogen. ‘Hou op met dat onvolwassen gedoe en maak een profiel,’ zei ik tegen haar.
‘Oké,’ zei ze, terwijl wij met de koffie kwamen aanlopen. ‘Het belangrijkste lijkt me dat de dader dit niet met hart en ziel gedaan heeft.’
‘Pardon?’ zei ik. ‘Maddox, hij heeft haar twee dreunen op haar hoofd gegeven en haar daarna gewurgd. Ze was heel, heel erg dood. Als hij nog getwijfeld had...’
‘Nee, wacht even,’ zei Sam. ‘Dit wil ik horen.’ Mijn taak bij de amateurprofilingsessies is om advocaat van de duivel te spelen, en Cassie is heel goed in staat om me het zwijgen op te leggen als ik al te enthousiast word, maar Sam heeft een aangeboren, ouderwets soort ridderlijkheid – bewonderenswaardig, maar tegelijkertijd ook ietwat irritant. Cassie wierp me een sluwe, zijdelingse blik toe en schonk hem een glimlach.
‘Dank je, Sam. Zoals ik al zei, kijk eens naar die eerste klap. Dat was een tik, meer niet, amper genoeg om haar tegen de grond te werken, laat staan dat ze bewusteloos raakte. Ze had haar rug naar hem toe, ze bewoog niet, hij had haar schedel in kunnen slaan. Maar dat deed hij niet.’
‘Hij wist niet hoeveel kracht daarvoor nodig was,’ zei Sam. ‘Zoiets had hij nog nooit gedaan.’ Hij klonk ongelukkig. Het klinkt misschien stuitend, maar vaak zien we het liefst dat de tekenen op een seriemoordenaar duiden. Dan zijn er namelijk andere zaken die we kunnen raadplegen, meer bewijsmateriaal om op te bouwen. Als deze vent voor het eerst had gemoord, dan was dit het enige wat we hadden.
‘Cass?’ vroeg ik. ‘Denk jij dat dit zijn eerste keer was?’ Terwijl ik het zei, besefte ik dat ik niet eens wist op wat voor antwoord ik hoopte.
Afwezig stak ze haar hand uit naar de kersen, haar blik nog op de aantekeningen gevestigd, maar ik zag haar wimpers even bewegen: ze wist wat ik bedoelde. ‘Daar ben ik niet zeker van. Hij heeft het nog niet vaak gedaan, of niet onlangs – anders was hij niet zo onzeker van zijn zaak geweest. Maar hij kan het best een- of tweemaal eerder gedaan hebben, een tijd geleden. Er kan verband zijn met die zaak uit ’84.’
‘Maar een seriemoordenaar neemt meestal geen twintig jaar vrij,’ zei ik.
‘Nou,’ zei Cassie, ‘misschien had hij er ditmaal niet zo’n zin in. Zij verzet zich, hij klapt een hand over haar mond, geeft haar nog een mep – misschien terwijl ze probeert weg te kruipen of zo – en ditmaal slaat hij haar buiten westen. Maar in plaats van haar met die steen te blijven slaan – hoewel er een worsteling heeft plaatsgevonden en hij langzamerhand bol staat van de adrenaline – laat hij de steen vallen en wurgt haar. En niet eens met zijn blote handen, wat heel wat simpeler geweest zou zijn: nee, hij gebruikt een plastic zak en hij doet het van achteren, zodat hij haar gezicht niet hoeft te zien. Hij probeert afstand te houden van de misdaad, hij probeert het minder gewelddadig te maken. Zachtzinniger.’
Sam grimaste.
‘Of hij wil er geen bende van maken,’ zei ik.
‘Oké, maar waarom begint hij dan met slaan? Waarom springt hij niet gewoon boven op haar en schuift die zak over haar hoofd? Volgens mij wilde hij haar buiten westen hebben omdat hij haar niet wilde zien lijden.’
‘Misschien vertrouwde hij er niet op dat hij haar in zijn macht zou kunnen houden als hij haar niet meteen bewusteloos sloeg,’ zei ik. ‘Misschien is hij niet erg sterk – of misschien is het inderdaad een beginneling en weet hij niet wat er allemaal bij komt kijken.’
‘Dat kan, ja. Of misschien van alle drie wat. Ik ben het met je eens dat we op zoek zijn naar iemand die geen strafblad heeft voor geweldsmisdrijven – iemand die zelfs op school niet vocht, die absoluut niet gezien wordt als fysiek agressief – en waarschijnlijk iemand die geen achtergrond van seksuele agressie heeft. Volgens mij was die verkrachting geen echt zedenmisdrijf.’
‘Wat, omdat hij een voorwerp heeft gebruikt?’ vroeg ik. ‘Je weet dat sommigen hem niet omhoogkrijgen.’ Sam knipperde verbijsterd met zijn ogen en nam een slok koffie om zijn verbazing te verhullen.
‘Ja, maar dan was hij... grondiger te werk gegaan.’ Alle drie vertrokken we ons gezicht. ‘Te oordelen naar Coopers woorden was het een gebaar, meer niet: één stoot, geen sadisme, geen waanzin, een paar centimeter schuurplek, het hymen amper gescheurd. En het was post mortem.’
‘Dat kan vrije keuze zijn. Necrofilie.’
‘Jezus,’ zei Sam, en hij zette zijn koffie neer.
Cassie zocht haar sigaretten, veranderde van gedachten en nam er een van mij – die zijn sterker. Haar gezicht, even onbewaakt terwijl ze het naar de vlam van de aansteker hield, stond moe en strak; ik vroeg me af of ze die nacht zou dromen van Katy Devlin, tegen de grond gewerkt zonder dat ze kon schreeuwen. ‘Dan had hij haar daar langer gehouden. En, nogmaals, dan zouden er tekenen zijn van uitgebreidere seksuele agressie. Nee: hij wilde dit niet. Hij deed het omdat het moest.’
‘Een zedenmisdrijf in scène zetten om ons te misleiden?’
Cassie schudde haar hoofd. ‘Ik weet niet... als dat het was, dan zou je verwachten dat hij er meer van zou maken: haar uitkleden, haar met gespreide benen neerleggen. Nee, hij hijst haar broek weer op, ritst hem dicht... volgens mij moet het eerder iets in de trant van schizofrenie geweest zijn. Zulke mensen zijn bijna nooit gewelddadig, maar als je er een tegenkomt die met z’n medicatie is gestopt en net in een paranoïde fase zit, dan weet je het maar nooit. Hij kan om de een of andere reden gedacht hebben dat zij vermoord en verkracht moest worden, ook al vond hij dat vreselijk om te doen. Dat zou dan verklaren waarom hij probeerde haar geen pijn te doen, waarom hij een voorwerp gebruikte, waarom het niet meer sporen van een zedenmisdrijf had. Hij wilde haar niet bloot laten liggen, en hij wilde niet gezien worden als een verkrachter. Het zou zelfs verklaren waarom hij haar op het altaar achterliet.’
‘Hoezo?’ Ik nam het sigarettenpakje terug en hield het Sam voor, die eruitzag alsof hij er wel een kon gebruiken, maar Sam schudde zijn hoofd.
‘Ik bedoel, hij kon haar in het bos gedumpt hebben, of waar dan ook, waar ze in geen tijden gevonden zou zijn. Of gewoon op de grond. Maar hij neemt de moeite om haar op dat altaar te leggen. Dat zou natuurlijk exhibitionisme kunnen zijn, maar dat denk ik niet: hij heeft haar niet in een spectaculaire houding neergelegd, maar op haar zij, zodat de hoofdwond verborgen was – ook daar probeerde hij zijn misdaad te minimaliseren. Volgens mij wilde hij haar met omzichtigheid en respect behandelen – haar uit de buurt van dieren houden, ervoor zorgen dat ze gauw gevonden zou worden.’ Ze stak haar hand uit naar de asbak. ‘Het goede nieuws is, als dit een psychiatrische patiënt is die aan het doordraaien is, dan moet hij redelijk eenvoudig te vinden zijn.’
‘En de kans op een huurmoordenaar?’ vroeg ik. ‘Dat zou dan ook die weerzin verklaren. Iemand – misschien de mysterieuze beller – heeft hem aangenomen om de klus te klaren, maar dat wil nog niet zeggen dat hij het met plezier doet.’
‘Nu je het zegt,’ vond Cassie, ‘past een huurmoordenaar – geen professional, maar een amateur die het geld hard nodig heeft – eigenlijk nog beter in het plaatje. Katy Devlin klonk als een behoorlijk aangepast kind, vind je ook niet, Rob?’
‘Volgens mij moet dit het normaalste kind van dat hele gezin geweest zijn.’
‘Ja, leek mij ook. Slim, gefocust, een sterke wil...’
‘Niet het type om midden in de nacht met een vreemdeling mee te gaan.’
‘Precies. Vooral niet met een vreemdeling die ze niet allemaal op een rijtje heeft. Iemand met schizofrenie die aan het instorten is kan waarschijnlijk niet normaal genoeg doen om haar zover te krijgen dat ze met hem meegaat. Waarschijnlijk is dit een presentabel iemand, aardig, goed met kinderen – iemand die ze al een tijdje kent. Iemand die ze vertrouwt. Iemand die niet gevaarlijk overkomt.’
‘Het kan natuurlijk een vrouw geweest zijn,’ zei ik. ‘Hoe zwaar was Katy?’
Cassie bladerde door het dossier. ‘Vijfendertig kilo. Afhankelijk van hoe ver ze gedragen is... ja, het had een vrouw kunnen zijn, maar dan wel een hele sterke vrouw. Sophie heeft geen sleepsporen gevonden. Zuiver statistisch gesproken zou ik het op een man willen houden.’
‘Maar de ouders kunnen het niet gedaan hebben?’ vroeg Sam hoopvol.
Ze trok een gezicht. ‘Daar moeten we nog steeds rekening mee houden. Stel dat een van hen haar misbruikte en dat zij dreigde het te vertellen: dan kan ofwel de dader ofwel de andere ouder de gedachte gekregen hebben dat ze dood moest om het hele gezin te beschermen. Misschien hebben ze geprobeerd het op een verkrachting te laten lijken maar kregen ze het niet over hun hart om het grondig aan te pakken... In feite ben ik maar van één ding min of meer zeker, en dat is dat we niet op zoek zijn naar een psychopaat of een sadist. Onze man kon haar niet van haar menselijkheid ontdoen en vond het niet fijn om haar te zien lijden. We zijn op zoek naar iemand die dit eigenlijk niet wilde, iemand die het gevoel kreeg dat hij dit tegen wil en dank móést doen. Ik denk niet dat hij zich met het onderzoek bezig zal houden – hij kickt niet op al die aandacht, niets in die trant. En ik denk ook niet dat hij het binnenkort nog eens zal doen, tenzij hij zich op de een of andere manier bedreigd gaat voelen. En hij móét wel bijna hier uit de buurt komen. Een echte profiler kan waarschijnlijk stukken specifieker zijn, maar...’
‘Maar jij hebt toch aan Trinity gestudeerd?’ vroeg Sam.
Cassie schudde even haar hoofd en stak haar hand uit naar de kersen. ‘Ik ben er in mijn vierde jaar mee opgehouden.’
‘Waarom?’
Ze spuugde een kersenpit in haar hand en schonk Sam een glimlach die ik wel kende, een uitzonderlijk lieve glimlach die haar gezicht in zulke plooien trok dat je haar ogen niet meer zien kon. ‘Omdat jullie toch zeker niet zonder mij kunnen?’
Ik had hem zo kunnen vertellen dat ze geen antwoord zou geven. Ik had haar die vraag in de loop der jaren een paar maal gesteld, en de antwoorden liepen uiteen van ‘Er was niemand van jouw kaliber om te pesten’ tot ‘Het eten in de kantine was te smerig’. Cassie heeft altijd iets raadselachtigs gehad. Dat is een van de dingen die ik in haar waardeer, temeer daar het, paradoxaal, een eigenschap is die niet meteen in het oog springt. Een ongrijpbaarheid op zo’n hoog niveau dat ze bijna onzichtbaar wordt. Ze wekt de indruk verbluffend, bijna kinderlijk open te zijn – en dat is ze ook, voor zover je dat kunt zeggen: wat je ziet ís ook echt wat je krijgt. Maar wat je niet krijgt en wat je amper te zien krijgt: dat is de kant van Cassie die me altijd geboeid heeft. Na al die tijd wist ik dat er in haar hart kamers waren waarnaar ik nog nooit had kunnen gissen, laat staan dat ik daar binnen mocht gaan. Er waren vragen waarop ze geen antwoord gaf, onderwerpen die ze alleen in abstracte zin wilde bespreken. Als je probeerde haar klem te praten, sprong ze lachend weg, soepel als een kunstschaatser.
‘Nou, je bent anders wel goed,’ zei Sam. ‘Met of zonder titel.’
Cassie trok één wenkbrauw op. ‘Wacht eerst of ik gelijk krijg.’
‘Waarom heeft hij haar een hele dag lang bij zich gehouden?’ vroeg ik. Dat zat me al de hele tijd dwars: vanwege de voor de hand liggende afgrijselijke mogelijkheden, en vanwege een niet-aflatend vermoeden dat hij haar daar nog langer gehouden had, of misschien wel voorgoed, als er geen dringende reden was geweest om zich van haar te ontdoen. Misschien was zij dan even onhoorbaar en finaal verdwenen als Peter en Jamie.
‘Als ik gelijk had over al die andere zaken, dat hij afstand wilde nemen van zijn daad, dan was dat niet omdat hij dat wilde. Hij had zo snel mogelijk van haar af gewild. Hij liet haar eerst liggen omdat hij niet anders kon.’
‘Hij woont met één of meer mensen samen en hij moest wachten tot die uit de weg waren?’
‘Misschien, ja. Maar ik vraag me af of de opgraving misschien geen toevallige keuze was. Misschien móést hij haar daar dumpen – omdat dat deel uitmaakt van zijn grotere plan, of omdat hij geen auto heeft en de opgraving de enige geschikte plek was. Dat zou dan aansluiten bij wat Mark zei, dat hij geen auto voorbij had zien komen. En het zou betekenen dat de plek waar ze vermoord is heel dichtbij moet liggen, waarschijnlijk een van de huizen aan die kant van de wijk. Misschien heeft hij maandag al geprobeerd haar te dumpen, maar toen zat Mark daar in het bos, met zijn kampvuur. De moordenaar kan hem gezien hebben en bang geworden zijn; hij moest Katy verbergen en het de volgende nacht opnieuw proberen.’
‘Of híj was de moordenaar,’ zei ik.
‘Alibi voor dinsdagnacht.’
‘Ja, van een meisje dat gek op hem is.’
‘Mel is niet zomaar een dom blondje dat haar kerel door dik en dun steunt. Ze kan zelfstandig denken, en ze is heus wel slim genoeg om te beseffen hoe belangrijk dit is. Als Mark halverwege de pret uit bed gesprongen was voor een fijne lange wandeling, dan had zij dat echt wel gezegd.’
‘Hij kan een handlanger gehad hebben. Mel of iemand anders.’
‘En toen? Hebben ze het lijk verborgen op dat grazige heuveltje?’
‘Maar wat kan zijn motief geweest zijn?’ wilde Sam weten. Hij had kersen zitten eten terwijl hij vol belangstelling ons gesprek volgde.
‘Zijn motief is dat hij behoorlijk gestoord is,’ zei ik. ‘Jij hebt hem niet gesproken. Over de meeste dingen doet hij volkomen normaal – normaal genoeg om een kind op haar gemak te stellen, Cass – maar zodra hij over die opgraving begint, als het over heiligschennis en religie gaat... De opgraving loopt gevaar vanwege die snelweg, misschien dacht hij dat een mooi mensenoffer, net als vroeger, de goden zou vermurwen zodat de plek gered werd. Als het om die opgraving gaat, is hij zo gek als een deur.’
‘Als dit een heidens offer blijkt te zijn,’ zei Sam, ‘dan wil ik niet degene zijn die dat aan O’Kelly moet vertellen.’
‘Dan stem ik ervoor dat we hem dat zelf tegen O’Kelly laten zeggen. En dan verkopen we kaartjes.’
‘Mark is niet knetter,’ zei Cassie zonder aarzelen.
‘O, jazeker wel.’
‘Nee, dat is hij níét. Zijn werk is zijn leven. Dat is niet knetter.’
‘Je had ze moeten zien,’ zei ik tegen Sam. ‘Echt waar, het leek meer op een afspraakje dan op een verhoor. Maddox, die maar zat te knikken en met haar wimpers te werken. En ze zei dat ze precíés wist hoe hij zich voelde...’
‘En dat is ook zo,’ zei Cassie. Ze liet Coopers aantekeningen voor wat ze waren en hees zich de futon op. ‘En ik heb niet met mijn wimpers zitten werken. Als ik dat doe, dan merk je dat echt wel.’
‘Weet jij hoe hij zich voelt? Bid jij soms ook tot de Erfgoedgod?’
‘Nee, halvegare. Hou je mond en luister. Ik heb een theorie ontwikkeld over Mark.’ Ze schopte haar schoenen uit en trok haar voeten onder zich op.
‘O, god,’ zei ik. ‘Sam, ik hoop dat je geen haast hebt.’
‘Ik heb altijd tijd voor een fijne theorie,’ zei Sam. ‘Mag ik daar iets te drinken bij, als we klaar zijn met werken?’
‘Verstandige zet,’ zei ik.
Cassie gaf me een zet met haar voet. ‘Ga eens een fles whiskey halen of zo.’ Ik mepte haar voet weg en stond op. ‘Oké,’ begon ze, ‘we moeten allemaal ergens in geloven, nietwaar?’
‘Waarom?’ wilde ik weten. Ik vond dit zowel intrigerend als licht verontrustend. Ik ben zelf niet gelovig, en voor zover ik wist was Cassie dat ook niet.
‘O, omdat dat nou eenmaal zo is. Iedere samenleving die ooit op aarde bestaan heeft, kent een of ander geloof. Maar nu... Hoeveel mensen ken jij die nog echt christen zijn, dus niet alleen naar de kerk gaan maar écht christen, dat ze bijvoorbeeld proberen te leven zoals Jezus dat zou doen? En in politieke ideologieën kun je niet echt geloven. Onze regering heeft niet eens een ideologie, voor zover te zien is...’
‘“Een envelopje onder de tafel door,”’ zei ik over mijn schouder. ‘Dat is toch ook een soort ideologie?’
‘Hé,’ zei Sam op milde toon.
‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik bedoelde niemand in het bijzonder.’ Hij knikte.
‘Ik ook niet, Sam,’ zei Cassie. ‘Ik bedoelde alleen dat er geen algemeen geldende filosofie lijkt te zijn. Dus moeten de mensen hun eigen geloof creëren.’
Ik had whiskey, cola, ijs en drie glazen gevonden en zag kans de complete buit in één keer naar de salontafel te transporteren. ‘Wat, religie light bedoel je? Al die new-age-yuppies die aan tantra-seks doen en hun jeep fengshui’en?’
‘Ja, die ook, maar ik zat te denken aan mensen die religie maken uit iets heel anders. Bijvoorbeeld geld – dat komt het dichtst bij wat onze overheid als ideologie beschouwt, en dan heb ik het niet over envelopjes onder de tafel door, Sam. Tegenwoordig is het niet zomaar “jammer” als je een slecht betaalde baan hebt, is dat jullie ook opgevallen? Het is onverantwoordelijk om weinig te verdienen: dan ben je geen goed lid van de samenleving, dan ben je heel erg stout omdat je geen groot huis hebt, geen spannende auto.’
‘Maar als iemand om opslag vraagt,’ zei ik terwijl ik een dreun gaf op de bak met ijsklontjes, ‘dan ben je heel erg stout omdat je de winstmarge van je werkgever in gevaar brengt, na alles wat hij nota bene voor de samenleving heeft gedaan.’
‘Precies. Als je niet rijk bent, dan ben je een lagere vorm van leven en moet je niet de euvele moed hebben om een behoorlijk salaris te eisen van mensen die dat wél zijn.’
‘Nou, nou,’ zei Sam. ‘Zó erg is het nou ook weer niet.’
Er viel een korte, beleefde stilte. Ik raapte verdwaalde ijsklontjes van de tafel op. Sam heeft van nature nogal een optimistische inborst, maar hij komt dan ook uit het soort familie dat huizen heeft in Ballsbridge. Zijn standpunten over socio-economische zaken waren vertederend, maar konden niet echt als objectief worden beschouwd.
‘De andere belangrijke religie van onze tijd,’ zei Cassie, ‘is het lijf. Al die betuttelende advertenties en nieuwsberichten over roken en drinken en fitness...’
Ik was whiskey aan het inschenken en keek naar Sam voor een teken wanneer hij genoeg had; hij tilde een hand op en glimlachte naar me toen ik hem het glas aangaf. ‘Op zo’n moment krijg ik altijd zin om te zien hoeveel peuken ik tegelijk in mijn bek kan steken,’ zei ik. Cassie had haar benen over de futon uitgestrekt. Ik schoof ze opzij zodat ik kon gaan zitten, legde ze over mijn knieën en begon haar glas in te schenken, met veel ijs en veel cola.
‘Ik ook. Maar in die verslagen en zo wordt niet alleen gezegd dat zulke dingen ongezond zijn – ze impliceren dat roken en drinken en zo moreel verwerpelijk zijn. Alsof je in spiritueel opzicht een beter mens bent als je het juiste percentage lichaamsvet bezit en iedere dag een uur aan fitness doet. En dan die afschuwelijke, neerbuigende advertenties waarin roken niet zomaar dom is, maar ook duivels. Mensen hebben een morele code nodig om beslissingen te kunnen nemen. Al die bioyoghurtdeugdzaamheid en financiële zelfingenomenheid is gewoon een gat in de markt. Maar het probleem is dat het allemaal in omgekeerde richting werkt. Het is niet zo dat je doet wat goed is en dan maar hoopt dat dat iets oplevert; de moreel verantwoorde keuze is per definitie datgene wat het meeste oplevert.’
‘Hé, drink eens door,’ zei ik. Ze was goed warmgelopen en zat naar voren geleund te gesticuleren, haar glas vergeten in haar hand. ‘Maar wat heeft dit met knettergekke Mark te maken?’
Cassie trok een gezicht en nam een slok. ‘Luister: Mark gelooft in archeologie, in zijn erfgoed. Dat is zijn geloof. Geen abstracte verzameling principes, en het heeft niets te maken met zijn lijf of zijn bankrekening; het is een concreet onderdeel van zijn hele leven, iedere dag, of dat nou iets oplevert of niet. Daar lééft hij in. Dat is niet knetter, dat is gezond, en er is iets heel erg mis met een samenleving waarin mensen denken dat dat knetter is.’
‘Maar die halvegare heeft een plengoffer gebracht aan een of andere godheid uit het bronzen tijdperk,’ zei ik. ‘Het lijkt me niet dat er iets mis met mij is als ik dat een beetje raar vind. Kom op, Sam, zeg ook eens wat.’
‘Ik?’ Sam zat achterovergeleund op de bank naar ons gesprek te luisteren en met de stapel schelpen en stenen op de vensterbank te spelen. ‘Ach, hij is gewoon jong, denk ik. Hij moest eerst maar eens trouwen en een paar kinderen krijgen. Dan komt hij wel tot rust.’
Cassie en ik keken elkaar aan en barstten in lachen uit. ‘Wat nou?’ wilde Sam weten.
‘Niets,’ zei ik. ‘Echt niet.’
‘Ik zou jou en Mark wel eens samen willen zien na een paar glazen,’ zei Cassie.
‘O, ik zou hem zó bij zijn positieven hebben,’ zei Sam sereen, waarop Cassie en ik opnieuw de slappe lach kregen. Ik leunde achterover op de futon en nam een slok. Het was een amusant gesprek. Het was een fijne avond, een blije avond; er tikte een zachte regen tegen de ruiten en op de achtergrond klonk Billie Holiday en ik was bij nader inzien blij dat Cassie Sam had uitgenodigd. Ik begon hem heel wat meer te waarderen. Iedereen, besloot ik, moest een Sam om zich heen hebben.
‘Denk jij echt dat we Mark van de lijst kunnen schrappen?’ vroeg ik aan Cassie.
Die nam een slok uit haar glas en zette het op haar buik neer. ‘Ja, eerlijk gezegd wel,’ zei ze. ‘Ongeacht de vraag of hij knetter is. Zoals ik al zei, ik heb echt sterk het gevoel dat degene die dit gedaan heeft daar zelf niet zeker van was. En ik kan me niet voorstellen dat Mark zich ooit ergens niet zeker van zou voelen – althans, geen belangrijke dingen.’
‘Wat een bofkont, die Mark,’ zei Sam, en over de tafel heen glimlachte hij naar haar.
‘Zeg,’ vroeg Sam later, ‘hoe hebben Cassie en jij elkaar ontmoet?’ Hij leunde achterover op de bank en greep zijn glas.
‘Wat?’ zei ik. Het was een eigenaardige vraag, volkomen onverwacht, en eerlijk gezegd was ik half vergeten dat hij er was. Cassie heeft altijd prima drank in huis, zijdezachte Connemara-whiskey die naar turfrook smaakt, en we waren allemaal licht aangeschoten. Het gesprek begon stil te vallen zonder dat dat storend werkte. Sam had zitten kijken naar de titels van de gehavende boeken op de plank boven zijn hoofd; ik lag op de futon en dacht aan niets ingewikkelders dan de muziek. Cassie zat in de badkamer. ‘O. Toen zij op de afdeling kwam werken. Haar scooter begaf het op een keer, en toen heb ik haar een lift gegeven.’
‘Aha. Oké,’ zei Sam. Hij zag er wat verhit uit, wat niets voor hem was. ‘Dat dacht ik in het begin, dat je haar niet eerder gekend had. Maar daarna leek het wel of jullie elkaar al eeuwen kenden, dus vroeg ik me af of jullie vrienden van vroeger waren, of... je weet wel.’
‘Dat horen we wel vaker,’ zei ik. Er werd vaak gedacht dat wij neef en nicht waren of buurkinderen of zoiets, en dat vulde me altijd met een geheim, irrationeel geluksgevoel. ‘We kunnen het gewoon goed vinden, denk ik.’
Sam knikte. ‘Jij en Cassie,’ zei hij, en hij schraapte zijn keel.
‘Wat heb ik nou weer gedaan?’ vroeg Cassie argwanend, terwijl ze mijn voeten opzijschoof en weer op haar plek ging zitten.
‘God mag het weten,’ zei ik.
‘Ik vroeg gewoon aan Rob of jullie tweeën elkaar al kenden voordat jij bij Moordzaken kwam,’ legde Sam uit. ‘Van de studie of zo.’
‘Ik heb niet gestudeerd,’ zei ik. Ik had het gevoel dat ik wist wat hij me ging vragen. De meeste mensen doen dat vroeg of laat, maar ik had Sam niet ingeschat als nieuwsgierig en ik vroeg me af waarom hij dat eigenlijk wilde weten.
‘Echt niet?’ vroeg Sam, verbaasd maar met een poging om dat niet te laten merken. Kijk, dat bedoel ik nou met dat accent. ‘Ik dacht Trinity, misschien, en dat jullie bij elkaar in het jaar zaten, of...’
‘Nou, dan alleen van Adamswege,’ zei Cassie neutraal, zodat we na een moment van ijzige stilte allebei in een hulpeloze, snuivende, onvolwassen giechelbui uitbarstten. Met een glimlach schudde Sam zijn hoofd.
‘De een nog gekker dan de ander,’ zei hij, en hij stond op om de asbak te legen.
Ik had Sam de waarheid verteld: ik heb niet gestudeerd. Op de een of andere wonderbaarlijke manier rolde ik door mijn eindexamen met een paar goede en een paar matige cijfers – genoeg om me ergens te kunnen inschrijven. Alleen had ik niet één formulier ingevuld. Ik zei dat ik een jaar bedenktijd nam, maar in feite wilde ik helemaal niets doen, absoluut niets, en dat dan zo lang mogelijk, misschien wel mijn leven lang.
Charlie ging naar Londen om economie te studeren, dus ging ik mee: ik hoefde of wenste nergens anders in het bijzonder te zijn. Zijn vader betaalde zijn deel van de huur voor een blinkend appartement met hardhouten parket en een conciërge, en ik kon mijn helft onmogelijk opbrengen. Dus nam ik een rattig studiootje in een bijna gevaarlijk deel van de stad en kreeg Charlie een onderhuurder, een Nederlandse uitwisselingsstudent die met Kerstmis naar huis zou gaan. Het plan was dat ik tegen die tijd een baan zou hebben zodat ik bij hem in kon trekken, maar al lang voor kerst werd duidelijk dat ik nergens heen ging – niet alleen vanwege het geld, maar omdat ik, tegen alle verwachting in, verliefd was geworden op mijn ellendige kamertje en mijn eenzame, dobberende, onhandige leven.
Na kostschool was de eenzaamheid bedwelmend. Mijn eerste nacht daar lag ik uren op mijn rug op de plakkerige vloerbedekking, in de modderige oranje plas stadslicht die door het raam kwam. Ik rook de zware currygeuren die door de gang spiraalden en ik hoorde twee mannen buiten in het Russisch tegen elkaar staan schreeuwen, terwijl in de verte iemand op stormachtige wijze flamboyante vioolmuziek stond te spelen. Langzaam drong het besef door dat er niemand in de hele wereld was die mij kon zien, of kon vragen wat ik aan het doen was of zeggen dat ik iets anders moest doen, en ik kreeg het gevoel dat mijn kamer zich ieder moment kon losmaken van het gebouw en als een lichtgevende zeepbel de nacht in kon drijven, zachtjes boven de daken en de rivier en de sterren uit dobberend.
Ik bleef er bijna twee jaar wonen. Het grootste deel van de tijd zat ik in de bijstand en soms, als ze moeilijk begonnen te doen of als ik geld nodig had om een meisje te versieren, werkte ik een paar weken bij een verhuisbedrijf of in de bouw. Charlie en ik waren, dat was onvermijdelijk, uit elkaar gegroeid – dat was, denk ik, begonnen bij zijn beleefde blik vol afgrijzen toen hij voor het eerst mijn kamer zag. Om de paar weken gingen we ergens een biertje drinken, en soms ging ik met hem en zijn nieuwe vrienden mee naar een feest (daar kwam ik de meeste meisjes tegen, onder wie de angstige Gemma met het drankprobleem). Het waren aardige types, zijn universiteitsvrienden, maar ze spraken een taal die ik niet kende en niet miste, vol inside jokes en afkortingen en schouderklopjes, en ik vond het moeilijk om mezelf tot aandacht te dwingen.
Wat ik die twee jaar nu precies deed, weet ik niet meer. Een groot deel van de tijd niets, denk ik. Ik weet dat dit een van de ondenkbare taboes van onze tijd is, maar ik had in mezelf een talent ontdekt voor een schitterende, schaamteloze luiheid, van het soort dat de meeste mensen na hun kinderjaren niet meer ervaren. Ik had een prisma uit een oude kroonluchter voor mijn raam hangen, en ik kon hele middagen op mijn bed liggen kijken naar de minieme regenboogsplintertjes die dat stukje glas door mijn kamer wierp.
Ik las veel. Dat heb ik altijd gedaan, maar die twee jaren stortte ik me met een sensueel, bijna erotisch genot op boeken. Ik ging naar de plaatselijke bibliotheek en haalde daar zo veel mogelijk vandaan, sloot mezelf in mijn kamer op en las een hele week onafgebroken door. Ik richtte me vooral op oude boeken; hoe ouder, hoe beter: Tolstoj, Edgar Allan Poe, tragedies uit de tijden van King James, een stoffige vertaling van Laclos... zodat het, als ik dan eindelijk duizelig en met mijn ogen knipperend weer boven kwam, dagen duurde voordat ik ophield te denken in die koele, gepolijste, kristalheldere ritmes.
Ik keek ook veel tv. In mijn tweede jaar daar raakte ik gefascineerd door het fenomeen van documentaires op de late avond over waargebeurde misdaden, voornamelijk op Discovery Channel: niet de misdaden zelf, maar de ingewikkelde structuren van de oplossingen. Ik ging helemaal op in de gespannen, onophoudelijke concentratie waarmee die mensen – scherpe FBI’ers uit Boston, rondbuikige sheriffs uit Texas – zorgvuldig draden lospeuterden en puzzelstukjes aan elkaar legden tot uiteindelijk alles op zijn plek viel en ze het toverwoord spraken, waarna het antwoord dan oprees en glanzend en onaantastbaar in de lucht voor hen kwam te hangen. Het leken wel tovenaars die een handvol flarden in een hoge hoed gooiden, er een tikje op gaven om er vervolgens onder trompetgeschal een perfecte, zijden banier uit te halen; alleen was dit wel duizendmaal beter, want de antwoorden waren echt en levend en er was (dacht ik) geen sprake van illusie.
Ik wist dat het in het echte leven niet zo ging, althans niet de hele tijd, maar het trof me als een adembenemend iets om een baan te hebben waar die mogelijkheid bestond. Toen Charlie zich verloofde en de bijstand me in diezelfde maand informeerde dat ze mensen zoals mij en die gozer die beneden was komen wonen (iemand die bij voorkeur naar beroerde rapmuziek luisterde) hard gingen aanpakken, leek het een voor de hand liggende reactie om terug te gaan naar Ierland, me aan te melden bij Tem-plemore Training College en rechercheur te worden. Ik miste mijn kamer niet – waarschijnlijk begon ik me al een beetje te vervelen – maar ik herinner me die heerlijk relaxte twee jaar als een van de gelukkigste periodes van mijn leven.
Sam vertrok rond halftwaalf. Ballsbridge is maar een paar minuten lopen van Sandymount. Hij wierp me een snelle, vragende blik toe terwijl hij zijn jas aantrok. ‘Welke kant moet jij uit?’
‘Volgens mij heb jij de laatste bus gemist,’ zei Cassie meteen. ‘Als je wilt, mag je wel bij mij op de bank slapen.’
Ik had natuurlijk kunnen zeggen dat ik een taxi zou nemen, maar ik besloot dat Cassie waarschijnlijk gelijk had: Sam was geen Quigley en we zouden de volgende dag niet binnenkomen te midden van geginnegap en dubbelzinnige opmerkingen. ‘Inderdaad, ja,’ zei ik, terwijl ik op mijn horloge keek. ‘Als dat kan?’
Als Sam al verbaasd was, liet hij daar niets van merken. ‘Nou, tot morgen dan,’ zei hij opgewekt. ‘Slaap lekker.’
‘Hij is verliefd op je,’ zei ik tegen Cassie, toen hij weg was.
‘God, wat ben jij voorspelbaar,’ zei ze, terwijl ze in de kast groef op zoek naar het logeerdekbed en het T-shirt dat ik daar bewaar.
‘“O, ik wil horen wat Cassie te zeggen heeft, o, Cassie wat ben je hier góéd in...”’
‘Ryan, als God had gewild dat ik een afgrijselijk puberbroertje had, dan had Hij me er een gegeven. En dat Galway-accent van je lijkt nergens naar.’
‘Ben jij ook verliefd op hem?’
‘Als dat zo was, dan had ik mijn beroemde truc gedaan waarbij ik met mijn tong een knoop leg in een kersensteeltje.’
‘Dat kun jij helemaal niet. Laat eens zien dan?’
‘Dat was een gráp. Ga naar bed.’
We trokken de futon uit; Cassie deed haar leeslamp aan en ik knipte het plafondlicht uit, zodat de kamer klein en warm en vol schaduwen werd. Ze vond het enorme T-shirt waarin ze slaapt en ging ermee de badkamer in om zich om te kleden. Ik propte mijn sokken in mijn schoenen en schoof ze uit de weg onder de bank, kleedde me tot op mijn boxershort uit, trok mijn T-shirt aan en installeerde me onder het dekbed. We hadden in de loop der tijd een heuse routine ontwikkeld. Ik hoorde haar met water plenzen en half binnensmonds zingen, een of ander liedje in mineur, iets wat ik niet kende. ‘Hartenvrouw krijgt zorgenaas, hier vandaag maar morgen weg...’ Ze had te laag ingezet en de laagste noten verdwenen in een bromtoon.
‘Denk jij echt zo over je werk?’ vroeg ik toen ze de badkamer uit kwam (kleine blote voetjes, gladde kuiten, gespierd als die van een jongen). ‘Zo gepassioneerd als Mark over de archeologie is?’
Die vraag had ik bewaard tot Sam weg was. Cassie wierp me een vragende, zijdelingse blik toe. ‘Ik heb anders nooit drank op de vloer van de afdelingskamer gegoten. Echt niet.’
Ik wachtte. Ze stapte in bed en leunde op een elleboog, haar wang in haar hand; het schijnsel van haar leeslampje bezorgde haar een rand van licht, zodat ze wel doorschijnend leek, een meisje in een gebrandschilderd raam. Ik had geen idee wat ze zou antwoorden, zelfs nu Sam weg was, maar even later zei ze: ‘Wij werken met de waarheid, we zoeken de waarheid. Dat is niet niks.’
Daar dacht ik over na. ‘Is dat de reden waarom je niet van leugens houdt?’ Dit is een van Cassies eigenaardigheden, heel vreemd voor een rechercheur. Ze laat dingen weg, ontwijkt vragen met een guitige blik of zo subtiel dat je amper merkt dat ze het doet, ze tovert de prachtigste zinnen uit haar hoge hoed, maar ik had nog nooit meegemaakt dat ze keihard loog, niet eens tegen een verdachte.
Ze schokschouderde. ‘Ik ben niet heel goed in paradoxen.’
‘Ik wel, geloof ik,’ zei ik bedachtzaam.
Cassie liet zich op haar rug vallen en lachte. ‘Dat zou je in een contactadvertentie moeten zetten. Man, een meter tachtig, goed in paradoxen...’
‘Buitengewoon knappe verschijning...’
‘Zoekt zijn eigen Britney voor...’
‘Jasses!’
Ze trok onschuldig een wenkbrauw naar me op. ‘Nee?’
‘Waar zie je me voor aan? Britney is uitsluitend voor mensen met wansmaak. Nee, het moet mínstens Scarlett Johansson zijn.’
We lachten en nestelden ons onder ons dekbed. Ik zuchtte tevreden en plooide me rond de hobbels en bobbels van de bank; Cassie stak een arm uit en deed het licht uit. ‘Welterusten.’
‘Slaap lekker.’
Cassie slaapt licht en gemakkelijk als een kitten; na een paar seconden hoorde ik haar ademhaling trager en dieper worden, en steeds even stokken als teken dat ze sliep. Ik ben juist het tegengestelde: als ik eenmaal slaap is er een extra harde wekker of een trap tegen mijn schenen nodig om me wakker te krijgen, maar voor het zover is kan ik uren liggen draaien en woelen. Op de een of andere manier kom ik bij Cassie altijd gemakkelijker in slaap, ondanks de bobbelige, te korte bank en het humeurige tikken en kraken van een oud huis dat zich opmaakt voor de nacht. Zelfs nu, wanneer ik de slaap niet kan vatten, haal ik me die bank weer voor de geest: het zachte, oude flanel van het dekbedovertrek tegen mijn wang, een kruidige geur van grog in de lucht, het gemurmel van Cassie, die aan de andere kant van de kamer ligt te slapen.
Met veel lawaai kwamen een paar buren binnen, elkaar sissend tot stilte manend en giechelend, en gingen de flat beneden binnen; er filterden pieken van gesprekken en gelach door de vloer heen naar boven, vaag en gedempt. Ik stemde het ritme van mijn ademhaling af op dat van Cassie en voelde me prettig wegglijden in dromerige, onzinnige beelden – Sam legde uit hoe je een boot moet bouwen, en Cassie zat op een vensterbank tussen twee waterspuwers te lachen. De zee is een aantal straten verderop en ik had haar onmogelijk kunnen horen, maar toch dacht ik dat dat zo was.