HOOFDSTUK

18

Ik stort me met volle overgave op de training. Houd me met niets anders bezig dan oefeningen, hardlopen, wapentraining en strategielessen. Ik word met een paar anderen naar een extra les gestuurd, en dat geeft me de hoop dat ik een gegadigde ben voor de echte oorlog. De soldaten noemen het simpelweg het Blok, maar de tatoeage op mijn arm spreekt van S.G.S., een afkorting voor straatgevechtssimulatie. Ergens diep in District 13 hebben ze een huizenblok van het Capitool nagebouwd. De instructeur verdeelt ons in teams van acht personen die allemaal moeten proberen een missie uit te voeren – een bepaalde plek innemen, een doelwit vernietigen, een huis doorzoeken –, alsof we ons daadwerkelijk een weg door het Capitool vechten. Het gebied zit vol valstrikken, zodat alles wat mis kan gaan ook echt misgaat. Eén verkeerde stap en je staat op een landmijn, er verschijnt opeens een sluipschutter op het dak, je geweer blokkeert, een huilend kind lokt je in een hinderlaag, je teamleider – een stem in het computerprogramma – wordt geraakt door een mortiergranaat en je moet zonder verdere bevelen zelf beslissen wat je moet doen. Ergens weet je wel dat het niet echt is en dat ze je niet gaan vermoorden. Als je op een landmijn stapt hoor je de explosie en moet je doen alsof je dood neervalt. Maar verder voelt het allemaal behoorlijk echt – de vijandelijke soldaten in hun vredebewakersuniformen, de verwarring als er een rookbom afgaat. Ze bedwelmen ons zelfs met gas. Johanna en ik zijn de enigen die onze maskers op tijd ophebben. De rest van ons team is tien minuten buiten westen. En dat zogenaamd onschuldige gas waar ik een paar happen van heb ingeademd, zorgt de rest van de dag voor een gemene hoofdpijn.

Cressida en haar ploeg maken opnames van Johanna en mij op de schietbaan. Ik weet dat Gale en Finnick ook gefilmd worden. Het is voor een nieuwe serie propo’s waarin ze willen laten zien hoe de rebellen zich voorbereiden op de invasie van het Capitool. Alles bij elkaar gaat het allemaal best goed.

Dan komt Peeta opeens meedoen met onze ochtendoefeningen. De handboeien zijn verdwenen, maar hij wordt nog steeds constant vergezeld door twee bewakers. Na de lunch zie ik hem met een beginnersgroep over het veld rennen. Wat denken ze wel niet? Als hij door een akkefietje met Delly al met zichzelf begint te discussiëren lijkt het me veel verstandiger als hij niet leert hoe hij een geweer in elkaar moet zetten.

Ik vraag Plutarch om uitleg, maar hij verzekert me dat het alleen voor de camera is. Ze hebben opnames van Annie die trouwt en Johanna die op schietschijven schiet, maar heel Panem vraagt zich af hoe het met Peeta gaat. Ze moeten zien dat hij met de rebellen meevecht en niet met Snow. En misschien kunnen ze nog wel een paar beelden draaien van ons tweetjes; we hoeven niet per se te zoenen of zo, als we maar heel blij kijken omdat we weer bij elkaar zijn en…

Ik loop midden in het gesprek weg. Dat gaat niet gebeuren.

Op de zeldzame momenten dat ik niets te doen heb, kijk ik gespannen naar de voorbereidingen voor de aanval. Ik zie hoe het materiaal en de voedselvoorraden klaar worden gezet, hoe de eenheden worden samengesteld. Het is meteen duidelijk als iemand is geselecteerd, want dan krijg je een heel kort kapsel, het kenmerk van een soldaat die naar het front gaat. Er wordt veel gespeculeerd over het eerste offensief, waarbij men de treintunnels die naar het Capitool leiden wil innemen.

Een paar dagen voor de eerste troepen zullen vertrekken, zegt York onverwacht tegen Johanna en mij dat ze ons heeft aanbevolen voor de test en dat we ons onmiddellijk moeten melden. De test bestaat uit vier onderdelen: een hindernisbaan om je lichamelijke conditie vast te stellen, een schriftelijk strategie-examen, een wapentest en een gevechtssimulatie in het Blok. Ik heb niet eens tijd om zenuwachtig te worden voor de eerste drie en breng het er goed van af, maar er is een oponthoud bij het Blok. Een of ander technisch mankement waaraan gewerkt moet worden. We staan in een groepje bij elkaar en wisselen informatie uit. Een aantal dingen denken we zeker te weten. Je moet er in je eentje doorheen. Het is volkomen onvoorspelbaar waar je in terecht zult komen. Een jongen fluistert dat hij heeft gehoord dat het parcours zo ontworpen is dat het zich op de zwakke punten van elke afzonderlijke deelnemer richt.

Mijn zwakke punten? Dat is een onderwerp waar ik liever niet al te diep op in zou gaan. Maar ik vind een rustig plekje en probeer ze toch op een rijtje te zetten. De lijst is zo lang dat ik er moedeloos van word. Te weinig spierkracht. Nauwelijks training gehad. En op de een of andere manier lijkt mijn uitzonderingspositie als Spotgaai me ook niet echt een voordeel in een situatie waarbij ze een uniforme groep van ons proberen te maken. Allerlei verschillende dingen waarop ze me kunnen pakken.

Johanna is drie mensen voor mij aan de beurt en ik knik haar bemoedigend toe. Ik wou dat ik de eerste was geweest, want nu analyseer ik het helemaal stuk. Als mijn naam wordt omgeroepen, heb ik geen idee hoe ik het moet aanpakken. Gelukkig komt er toch wel weer het een en ander van de training boven als ik eenmaal in het Blok sta. Het is een hinderlaagsimulatie. Vrijwel meteen verschijnen er overal vredebewakers, en ik moet naar een bepaald punt waar mijn team, dat overal verspreid is, weer bij elkaar zal komen. Ik sluip langzaam over straat terwijl ik ondertussen her en der vredebewakers neerschiet. Twee op het dak links van me en nog een in een deuropening verderop. Ik moet goed opletten, maar het is lang niet zo moeilijk als ik had gedacht. Ergens diep vanbinnen zeurt een stemmetje dat ik iets over het hoofd moet zien als het zo makkelijk is. Ik ben een paar gebouwen van mijn bestemming verwijderd als de druk wordt opgevoerd. Een stuk of zes vredebewakers komen de hoek om en rennen op me af. Hier kan ik niet tegenop, maar dan valt mijn oog opeens op een vat benzine dat achteloos in de goot ligt. Dit is het. Dit is mijn test. Ik moet inzien dat ik mijn missie alleen kan voltooien door dat vat op te blazen. Maar net als ik naar voren loop om het te doen, beveelt mijn teamcommandant, die tot nu toe vrij nutteloos is geweest, rustig dat ik op de grond moet gaan liggen. Al mijn instincten schreeuwen dat ik de stem moet negeren, dat ik de trekker moet overhalen en de vredebewakers metershoog de lucht in moet blazen. En plotseling besef ik wat het leger als mijn zwakste punt zal beschouwen. Kijk maar naar mijn allereerste moment in de Spelen, toen ik die oranje rugzak ging halen, naar het vuurgevecht in District 8, naar mijn impulsieve sprint over het plein in 2: ik kan geen bevelen opvolgen.

Ik laat me zo hard en snel op de grond vallen dat ik nog een week lang grind uit mijn kin zal moeten pulken. Iemand anders blaast de benzinetank op. De vredebewakers gaan dood. Ik ren naar het verzamelpunt. Als ik aan de andere kant het Blok weer uit kom, word ik gefeliciteerd door een soldaat die ploegnummer 451 op mijn hand stempelt en zegt dat ik me in het Hoofdkwartier moet melden. Bijna duizelig van triomf sjees ik door de gangen; ik ren slippend de hoeken om en dender de trap af omdat de lift me te langzaam is. Ik storm de kamer in voordat het tot me doordringt hoe raar dit is: ik hoor helemaal niet in het Hoofdkwartier te zijn, ik hoor bij de kapper te zitten om mijn haar af te laten scheren. Rond de tafel zitten geen nieuwe rekruten, maar de mensen die hier de baas zijn.

Boggs glimlacht en schudt zijn hoofd als hij me ziet. ‘Laat eens kijken.’ Opeens onzeker steek ik mijn gestempelde hand uit. ‘Je zit bij mij. Het is een speciale scherpschutterseenheid. Ga maar bij je ploeg zitten.’ Hij knikt naar een groepje mensen langs de muur. Gale. Finnick. Vijf anderen die ik niet ken. Mijn ploeg. Ik ben niet alleen door de selectie gekomen, ik zit ook nog eens in het team van Boggs. Met mijn vrienden. Ik dwing mezelf om met rustige passen naar ze toe te lopen, zoals het een soldaat betaamt, en vooral niet op en neer te springen.

En blijkbaar zijn we nog belangrijk ook, want we zijn in het Hoofdkwartier en dat heeft niets te maken met een zekere Spotgaai. Plutarch staat over een breed, plat paneel in het midden van de tafel gebogen. Hij legt iets uit over de situaties die we in het Capitool kunnen verwachten. Ik kom net tot de conclusie dat dit maar een slechte presentatie is – want zelfs als ik op mijn tenen sta kan ik niet zien wat er op het paneel gebeurt –, als hij op een knop drukt. Er verschijnt een holografisch beeld van een huizenblok in het Capitool boven de tafel.

‘Dit is bijvoorbeeld het gebied rondom een van de vredebewakerskazernes. Niet onbelangrijk, maar ook niet een van de grootste doelwitten. En moet je nou toch eens kijken.’ Plutarch tikt een of andere code in op een toetsenbord en er lichten allerlei lampjes op. Ze hebben verschillende kleuren en knipperen allemaal in een ander tempo. ‘Elk lampje staat voor een “pod” die een bepaalde hindernis vertegenwoordigt – dat kan van alles zijn, van een bom tot een roedel mutilanten. Maar vergis je niet, wat het ook is, het is bedoeld om je in de val te lokken of te doden. Sommige pods stammen nog uit de Donkere Dagen, andere zijn in de loop der jaren ontwikkeld. Eerlijk gezegd heb ik er zelf ook heel wat gemaakt. Dit programma, dat een van mijn mensen heeft meegesmokkeld toen we het Capitool verlieten, bevat de meest recente informatie die we hebben. Maar dan nog is de kans groot dat er in de afgelopen maanden nieuwe pods zijn geactiveerd. Hier zullen jullie mee te maken krijgen.’

Ik heb niet in de gaten dat mijn voeten naar de tafel lopen, tot ik opeens nog maar een paar centimeter van het hologram verwijderd ben. Mijn hand gaat naar binnen en omvat een groen lampje dat als een razende aan het knipperen is.

Er komt iemand naast me staan; zijn lichaam is gespannen. Finnick natuurlijk. Want alleen een winnaar zou zien wat ik hier ook meteen in heb gezien. De arena. Vol met pods die door de Spelmakers worden bestuurd. Finnicks vingers gaan over een constante rode gloed boven een deuropening. ‘Dames en heren…’

Zijn stem is zacht, maar de mijne schalt door de kamer. ‘De zesenzeventigste Hongerspelen zijn begonnen!’

Ik begin te lachen. Snel. Voordat iemand doorheeft wat er in de woorden die ik zojuist heb uitgesproken verscholen ligt. Voordat wenkbrauwen worden gefronst, bezwaren geuit, conclusies getrokken en men het beter acht om mij zo ver mogelijk van het Capitool vandaan te houden. Want een boze, zelfstandig denkende winnaar met een dikke laag psychisch littekenweefsel waar je onmogelijk doorheen komt, is misschien wel de laatste soldaat die je in je ploeg wilt.

‘Ik snap niet waarom je überhaupt de moeite hebt genomen om mij en Finnick naar de training te sturen, Plutarch,’ zeg ik.

‘Ja, wij zijn nu al de best voorbereide soldaten die je hebt,’ voegt Finnick er vrijpostig aan toe.

‘Dat is me heus niet ontgaan,’ zegt Plutarch met een ongeduldig handgebaar. ‘En nu terug in de rij, soldaat Odair en soldaat Everdeen. Ik moet mijn presentatie afmaken.’

We lopen terug naar onze plek en negeren de vragende blikken die onze kant op worden geworpen. Als Plutarch verdergaat doe ik net alsof ik uiterst geconcentreerd sta te luisteren; ik knik hier en daar, ga anders staan om het beter te kunnen zien, en al die tijd zeg ik tegen mezelf dat ik het moet volhouden tot ik naar het bos mag en kan schreeuwen. Of vloeken. Of huilen. Of misschien wel alle drie tegelijk.

Als dit een test was hebben Finnick en ik hem allebei gehaald. Wanneer Plutarch uitgesproken is en de vergadering ontbonden wordt, krijg ik tot mijn schrik te horen dat er een speciaal bevel voor me binnen is gekomen. Maar daarin blijkt alleen te staan dat mijn haar niet afgeknipt zal worden omdat men graag wil dat de Spotgaai tijdens de verwachte capitulatie zoveel mogelijk op het meisje in de arena lijkt. Voor de camera’s, weet je wel. Ik haal mijn schouders op om aan te geven dat de lengte van mijn haar me werkelijk geen bal kan schelen. Ze zeggen er verder niets over en ik mag gaan.

In de gang trekken Finnick en ik naar elkaar toe. ‘Wat moet ik tegen Annie zeggen?’ fluistert hij.

‘Niets,’ antwoord ik. ‘Dat krijgen mijn moeder en zusje ook van mij te horen.’ Het is al erg genoeg om te weten dat we weer een volledig uitgeruste arena in zullen gaan. Het heeft geen zin om onze dierbaren daar ook nog eens mee lastig te vallen.

‘Als ze dat hologram ziet…’ begint hij.

‘Maar dat ziet ze niet. Het is geheime informatie. Dat moet wel,’ zeg ik. ‘Bovendien zijn het geen echte Spelen. Er zullen een heleboel mensen blijven leven. We reageren gewoon een beetje heftig omdat – nou ja, je weet zelf wel waarom. Je wilt toch wel nog steeds gaan?’

‘Natuurlijk. Ik wil Snow net zo graag kapotmaken als jij,’ zegt hij.

‘Dit keer wordt het anders,’ zeg ik stellig in een poging mezelf ook te overtuigen. Dan dringt het mooie van de situatie tot me door. ‘Dit keer is Snow zelf ook een speler.’

Voor we verder kunnen praten, komt Haymitch naar ons toe. Hij was niet bij de vergadering en heeft heel andere dingen dan de arena aan zijn hoofd. ‘Johanna ligt weer in het ziekenhuis.’

Ik was ervan uitgegaan dat alles goed ging met Johanna, dat ze haar examen had gehaald maar gewoon niet bij een scherpschutterseenheid was ingedeeld. Ze kan waanzinnig goed met bijlen gooien, maar met een geweer behoort ze tot de middenmoot. ‘Is ze gewond? Wat is er gebeurd?’

‘Het is misgegaan in het Blok. Ze proberen achter de zwakke punten van de soldaten te komen, en daarom hebben ze de straat onder water gezet,’ zegt Haymitch.

Daar word ik niet wijzer van. Johanna kan zwemmen. Ik meen me in elk geval te kunnen herinneren dat ik haar tijdens de Kwartskwelling wel eens heb zien zwemmen. Niet zoals Finnick natuurlijk, maar we kunnen geen van allen zwemmen zoals Finnick. ‘Nou en?’

‘Zo hebben ze haar in het Capitool gemarteld. Door water over haar heen te gooien en haar vervolgens elektrische schokken toe te dienen,’ zegt Haymitch. ‘In het Blok kreeg ze een soort flashback. Raakte in paniek, wist niet meer waar ze was. Ze hebben haar weer moeten verdoven.’ Finnick en ik staan daar maar, alsof we niet meer kunnen reageren. Ik denk aan het feit dat Johanna nooit onder de douche gaat. Hoe ze zich die ene dag de regen in dwong alsof het een bijtend zuur was. Ik had haar gedrag aan de afkickverschijnselen toegeschreven.

‘Jullie moeten maar even bij haar langsgaan. Jullie zijn de beste vrienden die ze heeft,’ zegt Haymitch.

Dat maakt het allemaal nog erger. Ik weet niet zo goed hoe het tussen Johanna en Finnick zit, maar ik ken haar nauwelijks. Geen familie. Geen vrienden. Nog niet eens een aandenken uit 7 om naast haar voorgeschreven kleding in haar onpersoonlijke la te leggen. Niets.

‘Ik ga het ook maar even tegen Plutarch zeggen. Hij zal er niet blij mee zijn,’ vervolgt Haymitch. ‘Hij wil zo veel mogelijk winnaars in het Capitool om te kunnen filmen. Levert betere televisie op volgens hem.’

‘Gaan Beetee en jij ook?’ vraag ik.

‘Zo veel mogelijke jonge en aantrekkelijke winnaars,’ verbetert Haymitch zichzelf. ‘Dus nee. Wij blijven hier.’

Finnick gaat meteen naar beneden om Johanna op te zoeken, maar ik blijf nog een paar minuten wachten tot Boggs naar buiten komt. Hij is nu mijn commandant, dus hij lijkt me degene aan wie ik toestemming voor bijzondere gelegenheden moet vragen. Als ik vertel wat ik wil doen, schrijft hij een briefje waarmee ik tijdens Bezinning naar het bos mag, op voorwaarde dat ik in het zicht van de bewakers blijf. Ik ren naar mijn compartiment omdat ik in eerste instantie de parachute wil gebruiken, maar daar kleven allerlei akelige herinneringen aan. In plaats daarvan steek ik de gang over naar het compartement van mijn moeder en Prim en pak een van de witte lappen verband die ik uit 12 heb meegenomen. Vierkant. Stevig. Precies wat ik nodig heb.

In het bos zoek ik een dennenboom op en ris handen vol geurige naalden van de takken. Ik leg ze midden op het verband op een hoop, pak de randen van de lap, draai ze in elkaar en bind ze stevig vast met een stuk klimplant, zodat ik een bolletje ter grootte van een appel overhoud.

Bij de deur van de ziekenhuiskamer blijf ik even naar Johanna staan kijken, en bedenk dat ze vooral zo woest overkomt door haar agressieve houding. Zodra die weg is, zoals nu, blijft er alleen maar een tengere jonge vrouw over, met wijd uit elkaar staande ogen die vechten tegen de sterke medicijnen om wakker te blijven. Doodsbang voor wat de slaap zal brengen. Ik loop naar haar toe en geef haar het bolletje.

‘Wat is dat?’ vraagt ze schor. Haar haar ligt in vochtige piekjes op haar voorhoofd.

‘Dat heb ik voor je gemaakt. Om in je la te stoppen.’ Ik duw het in haar handen. ‘Ruik eens.’

Ze brengt het pakketje naar haar neus en snuift er voorzichtig aan. ‘Ruikt naar thuis.’ De tranen springen in haar ogen.

‘Dat hoopte ik al. Omdat je uit 7 komt en zo,’ zeg ik. ‘Weet je nog dat we elkaar voor het eerst zagen? Toen was je een boom. Nou ja, heel even dan.’

Plotseling klemt ze met een ijzeren greep mijn pols vast. ‘Je moet hem vermoorden, Katniss.’

‘Maak je geen zorgen.’ Ik onderdruk de neiging om mijn arm los te wringen.

‘Zweer het. Op iets waar je om geeft,’ sist ze.

‘Ik zweer het. Op mijn leven.’ Maar ze laat mijn arm niet los.

‘Op het leven van je familie,’ eist ze.

‘Op het leven van mijn familie,’ herhaal ik. Blijkbaar maak ik me in haar ogen niet druk genoeg over de vraag of ik het wel zal overleven. Ze laat me los en ik wrijf over mijn arm. ‘Waarom denk je eigenlijk dat ik ga, dombo?’

Dat brengt een klein glimlachje op haar gezicht. ‘Ik moest het gewoon even horen.’ Ze drukt het pakketje dennennaalden tegen haar neus en doet haar ogen dicht.

De dagen daarna vliegen in een roes voorbij. Mijn ploeg doet elke ochtend een korte serie lichamelijke oefeningen en traint verder fulltime op de schietbaan. Ik oefen vooral met een geweer, maar ze trekken elke dag een uur uit voor bijzondere wapens, wat betekent dat ik mijn Spotgaaienboog mag gebruiken en Gale zijn boog met de oorlogsgadgets. De drietand die Beetee voor Finnick heeft ontworpen, heeft ook allerlei speciale eigenschappen, maar het meest opvallende is toch wel dat Finnick als hij hem gegooid heeft op een knopje op de metalen band om zijn pols kan drukken zodat het ding weer naar zijn hand vliegt zonder dat hij het hoeft te halen.

Soms schieten we op vredebewakerspoppen om vertrouwd te raken met de zwakke plekken in hun beschermende kleding. De foutjes in hun wapenrusting, om het zo maar te zeggen. Als je hun vlees doorboort word je beloond met een fontein nepbloed. Onze poppen zijn rood doorweekt.

Het is een hele geruststelling om te zien hoe nauwkeurig de leden van onze groep kunnen schieten. Naast Finnick en Gale zitten er nog vijf soldaten uit 13 in het team. Jackson, een vrouw van middelbare leeftijd die na Boggs de leiding heeft, komt nogal sloom over, maar ze kan dingen raken die wij zonder telescoopvizier niet eens kunnen zien. Verziend, zegt ze. Er zijn twee zussen van in de twintig die Leeg heten – om verwarring te voorkomen noemen we ze Leeg 1 en Leeg 2 – en die in hun uniform zo op elkaar lijken dat ik ze niet uit elkaar kan houden tot ik ontdek dat Leeg 1 vreemde gele vlekjes in haar ogen heeft. Dan zijn er nog twee oudere mannen, Mitchell en Homes, die niet veel zeggen maar wel op vijftig meter afstand het stof nog van je schoenen kunnen schieten. Ik zie dat de andere teams ook best goed zijn, maar ik besef pas echt wat een bijzondere status we hebben als Plutarch op een ochtend bij ons komt kijken.

‘Team vier-vijf-één, jullie zijn geselecteerd voor een speciale missie,’ begint hij. Ik bijt op de binnenkant van mijn lip en hoop tegen beter weten in dat wij Snow mogen vermoorden. ‘We hebben meerdere scherpschutters, maar een groot gebrek aan cameraploegen. Daarom hebben we jullie acht persoonlijk uitgekozen om ons zogeheten “Sterrenteam” te vormen. Jullie zullen voor de kijkers thuis hét gezicht van de invasie worden.’

De groep reageert teleurgesteld, geschokt en ten slotte boos. ‘Dus je bedoelt eigenlijk te zeggen dat we niet aan de echte gevechten zullen meedoen,’ snauwt Gale.

‘Jullie doen wel mee aan de gevechten, maar misschien niet altijd in de frontlinie. Als je al van een frontlinie kunt spreken bij een oorlog als deze,’ zegt Plutarch.

‘Dat willen we helemaal niet.’ Finnicks opmerking wordt van alle kanten gevolgd door instemmend gebrom, maar ik blijf stil. ‘Wij gaan vechten.’

‘Jullie gaan je zo nuttig mogelijk maken voor de oorlog,’ zegt Plutarch. ‘En er is besloten dat jullie op televisie het waardevolst zijn. Kijk maar naar het effect dat Katniss heeft gehad door in dat Spotgaaienpak rond te rennen. Ze heeft de hele opstand op z’n kop gezet. Merken jullie wel dat zij de enige is die niet tegensputtert? Dat komt doordat zij begrijpt hoeveel invloed dat scherm kan hebben.’

Nou, eigenlijk is het zo dat Katniss niet tegensputtert omdat ze absoluut niet van plan is om bij het ‘Sterrenteam’ te blijven, maar ze beseft dat ze eerst het Capitool in moet zien te komen voor ze haar plannen kan uitvoeren. Maar misschien is te veel volgzaamheid ook een beetje verdacht.

‘Maar we doen toch niet alleen maar alsof, hè?’ vraag ik. ‘Dat zou zonde zijn van al het talent hier.’

‘Maak je maar geen zorgen,’ zegt Plutarch. ‘Jullie zullen genoeg echte doelen krijgen om op te schieten. Als jullie je maar niet laten opblazen. Ik heb al genoeg aan mijn hoofd, dus ik wil niet ook nog eens vervanging voor jullie moeten zoeken. Dus hup, naar het Capitool, en maak er een mooie show van.’

Op de ochtend dat we vertrekken neem ik afscheid van mijn familie. Ik heb ze niet verteld hoezeer de verdedigingsmiddelen van het Capitool op de wapens van de arena lijken, want het is al erg genoeg dat ik de oorlog in ga. Mijn moeder houdt me heel lang stevig vast. Ik voel tranen op haar wang, tranen die ze heeft bedwongen toen ik naar de Spelen moest. ‘Rustig maar. Er zal me niets gebeuren. Ik ben maar een marionet van Plutarch, niet eens een echte soldaat,’ stel ik haar gerust.

Prim loopt met me mee tot aan de uitgang van het ziekenhuis. ‘Hoe voel je je?’

‘Beter, want ik weet dat jij ergens bent waar Snow je niet kan bereiken,’ zeg ik.

‘De volgende keer dat we elkaar zien zijn we van hem verlost,’ zegt Prim ferm. Dan slaat ze haar armen om mijn nek. ‘Wees voorzichtig.’

Ik overweeg even om voor de allerlaatste keer afscheid van Peeta te nemen en besluit dan dat dat ons allebei geen goed zal doen. Maar ik stop wel de parel in de zak van mijn uniform. Een aandenken aan de jongen met het brood.

Een hovercraft brengt ons naar 12, nota bene, waar buiten het verbrande gebied een geïmproviseerd transportcentrum is opgericht. Geen luxueuze treinen dit keer, maar een vrachtauto, tot de nok toe gevuld met soldaten in donkergrijze uniformen die met hun hoofd op hun rugzak liggen te slapen. Na een paar dagen stappen we uit in een van de bergtunnels die naar het Capitool leiden en leggen de rest van de zes uur durende tocht te voet af, goed oplettend dat we alleen op de lichtgevende groene streep lopen die de veilige route naar buiten aangeeft.

We komen uit in het rebellenkamp, een gebied van tien huizenblokken naast het treinstation waar Peeta en ik de andere keren ook altijd arriveerden. Het ziet er al zwart van de soldaten. Team 451 krijgt een plek toegewezen om zijn tenten op te slaan. Dit stuk grond is nu ongeveer een week in onze handen. De rebellen hebben de vredebewakers hier verdreven, waarbij honderden mensen zijn omgekomen. De Capitooltroepen hebben zich teruggetrokken en zich verderop in de stad opnieuw gegroepeerd. Tussen ons in liggen straten vol boobytraps leeg en uitnodigend op ons te wachten, die stuk voor stuk van alle pods ontdaan zullen moeten worden voor we verder kunnen.

Mitchell vraagt of er nooit luchtbombardementen plaatsvinden – we voelen ons heel erg kwetsbaar zo in het open veld –, maar Boggs zegt dat dat niet aan de orde is. Het grootste deel van de luchtvloot van het Capitool is in 2 of tijdens de invasie verwoest. Als ze nog hovercrafts hebben, dan zijn ze daar heel zuinig op. Waarschijnlijk zodat Snow en zijn naaste gevolg als het nodig is op het nippertje nog naar een of andere presidentiële bunker kunnen vluchten. Onze eigen hovervliegtuigen worden aan de grond gehouden nadat de luchtafweerraketten van het Capitool de eerste squadrons vernietigd hebben. Deze oorlog zal op de grond worden uitgevochten, met slechts oppervlakkige schade aan de infrastructuur en weinig slachtoffers. De rebellen willen het Capitool, precies zoals het Capitool 13 wilde.

Na drie dagen beginnen de meeste leden van team 451 zich zo stierlijk te vervelen dat ze op het punt staan te deserteren. Cressida en haar ploeg maken opnames van ons terwijl we aan het schieten zijn. Ze zeggen dat we deel uitmaken van het ‘desinformatieteam’. Als de rebellen alleen op Plutarchs pods schieten, zal het Capitool binnen een minuut of twee beseffen dat we het hologram hebben. Dus wordt er een hoop tijd besteed aan het kapotmaken van dingen die er niet toe doen, om ze op een dwaalspoor te brengen. Over het algemeen maken we gewoon de bergen kleurig glas die van de bonte gevels zijn gesprongen nog wat hoger. Ik vermoed dat ze deze beelden afwisselen met de verwoesting van belangrijke Capitooldoelen. Af en toe heeft men de diensten van een echte scherpschutter nodig. Dan gaan er acht handen de lucht in, maar Gale, Finnick en ik worden nooit gekozen.

‘Het is je eigen schuld, had je maar niet zo camerageniek moeten zijn,’ zeg ik tegen Gale. O, als blikken konden doden. . .

Ik geloof dat men niet zo goed weet wat ze met ons drieën aan moeten, vooral niet met mij. Ik heb mijn Spotgaaienkostuum bij me, maar ik word alleen maar in uniform gefilmd. Soms krijg ik een geweer en soms vragen ze of ik met pijl en boog wil schieten. Het lijkt wel alsof ze de Spotgaai niet echt kwijt willen, maar mijn rol willen verkleinen door me tot voetsoldaat te degraderen. Aangezien het me niets kan schelen, is het eerder grappig dan vervelend om te bedenken hoe er in 13 over ons gediscussieerd wordt.

Hoewel ik naar buiten toe doe alsof ik het vreselijk irritant vind dat we niet echt mee mogen vechten, ben ik ondertussen druk bezig met mijn eigen plannen. We hebben allemaal een papieren kaart van het Capitool gekregen. De stad is in een haast volmaakt vierkant gebouwd. De kaart wordt door lijnen in kleinere vierkanten verdeeld, met letters erboven en cijfers langs de zijkant, zodat er een coördinatenstelsel ontstaat. Ik neem het in me op en bekijk alle interessante kruispunten en zijstraten, maar eigenlijk is dit verouderd materiaal. De commandanten werken met Plutarchs hologram. Ze hebben allemaal een draagbaar apparaat dat een Holo wordt genoemd en dat dezelfde beelden produceert als ik in het Hoofdkwartier heb gezien. Ze kunnen op elk gewenst deel van het coördinatenstelsel inzoomen en zien welke pod daar op de loer ligt. De Holo is nergens mee verbonden en is eigenlijk gewoon een veredelde kaart omdat hij geen signalen kan uitzenden of opvangen. Maar hij is natuurlijk veel beter dan mijn papieren versie.

Een Holo gaat aan als een bepaalde commandant zijn of haar naam inspreekt. Zodra hij is geactiveerd, reageert hij ook op de andere stemmen in het team, dus als, laten we zeggen, Boggs omkomt of zwaargewond raakt, kan iemand anders het overnemen. Als iemand in het team drie keer achter elkaar ‘nachtschot’ zegt ontploft de Holo en gaat alles binnen een straal van vijf meter de lucht in. Dat is om veiligheidsredenen als je gevangen wordt genomen. Het spreekt voor zich dat we dit allemaal zonder aarzelen zouden doen.

Ik moet dus Boggs’ geactiveerde Holo zien te stelen en de benen nemen voor hij het doorheeft. Ik denk dat ik nog eerder zijn gebit te pakken krijg.

Op de vierde ochtend raakt soldaat Leeg 2 een verkeerd gemerkte pod. Er komt geen zwerm gemutileerde horzels uit, waar de rebellen op voorbereid zijn, maar laat een waaier van metalen pijltjes wegschieten. Een daarvan dringt haar hersenen binnen en ze is overleden voor de artsen bij haar zijn. Plutarch belooft snel een vervanger te sturen.

De volgende avond komt het jongste lid van ons team aan. Zonder handboeien. Zonder bewakers. Hij slentert het treinstation uit met een geweer dat aan zijn schouderband heen en weer zwaait. Men reageert geschokt en verward, en men protesteert, maar op de rug van Peeta’s hand is in verse inkt het nummer 451 gestempeld. Boggs neemt zijn wapen van hem over en gaat een telefoontje plegen.

‘Hij kan er toch niets meer aan doen,’ zegt Peeta tegen ons. ‘De president heeft me persoonlijk aangewezen. Ze vond dat de propo’s wat meer pit nodig hadden.’

Misschien is dat ook wel zo. Maar als Coin Peeta hiernaartoe heeft gestuurd, dan vindt ze ook nog iets anders. Dat ze me dood beter kan gebruiken dan levend.