HOOFDSTUK
17
Overdonderd. Zo voel ik me als Haymitch het in het ziekenhuis tegen me zegt. Ik vlieg de trappen af naar het Hoofdkwartier terwijl er van alles door mijn hoofd raast en storm zonder pardon een oorlogsoverleg binnen.
‘Hoe bedoel je, ik ga niet naar het Capitool? Ik móét naar het Capitool! Ik ben de Spotgaai!’ zeg ik.
Coin kijkt nauwelijks op van haar scherm. ‘En als de Spotgaai heb je je voornaamste doel bereikt, namelijk om de districten tegen het Capitool te verenigen. Maak je geen zorgen – als het goed afloopt vliegen we je in voor de overgave.’
De overgave?
‘Dat is veel te laat! Dan mis ik alle gevechten. Jullie hebben me nodig – ik ben de beste schutter die jullie hebben!’ schreeuw ik. Over het algemeen schep ik daar niet over op, maar het is vast niet ver van de waarheid. ‘Gale gaat ook.’
‘Gale is elke dag naar de training gekomen, tenzij hij andere taken moest verrichten. We zijn ervan overtuigd dat hij zichzelf in een oorlogssituatie kan redden,’ zegt Coin. ‘Hoeveel trainingssessies heb jij bijgewoond, denk je?’
Nul. Zoveel. ‘Nou ja, soms was ik aan het jagen. En… ik heb op de wapenafdeling met Beetee getraind.’
‘Dat is niet hetzelfde, Katniss,’ zegt Boggs. ‘We weten allemaal dat je slim en dapper bent en goed kunt schieten. Maar voor de gevechten hebben we soldaten nodig. Jij hebt geen idee hoe je bevelen moet opvolgen en je bent fysiek gezien ook niet bepaald in topvorm.’
‘Toen ik in 8 was vonden jullie dat ook geen probleem. Net als in 2 nu we het er toch over hebben,’ protesteer ik.
‘In beide gevallen had je officieel geen toestemming om mee te vechten,’ zegt Plutarch met een blik die aangeeft dat ik op het punt sta te veel te verraden.
Nee, de strijd met de bommenwerpers in 8 en mijn ingrijpen in 2 waren spontaan, ondoordacht, en ik had er beslist geen toestemming voor.
‘En beide keren ben je gewond geraakt,’ helpt Boggs me herinneren. Ineens zie ik mezelf door zijn ogen. Een tenger, zeventienjarig meisje dat moeite heeft met ademhalen omdat haar ribben nog niet helemaal genezen zijn. Onverzorgd. Ongedisciplineerd. Gewond. Geen soldaat, maar iemand voor wie gezorgd moet worden.
‘Maar ik móét gaan,’ zeg ik.
‘Waarom?’ vraagt Coin.
Ik kan moeilijk zeggen dat ik moet gaan omdat ik mijn eigen, persoonlijke wraakactie op president Snow wil uitvoeren. Of dat het gewoon een ondraaglijk idee is om hier in 13 te moeten blijven met de nieuwste versie van Peeta terwijl Gale gaat vechten. Maar ik heb genoeg redenen om in het Capitool te willen vechten. ‘Voor 12. Omdat ze mijn district verwoest hebben.’
De president denkt er even over na. Kijkt me peinzend aan. ‘Goed, je hebt drie weken. Het is niet veel, maar je kunt in elk geval beginnen met trainen. Als de toewijzingscommissie je fit acht, kunnen we je misschien opnieuw in overweging nemen.’
Dat is het dan. Op meer kan ik niet hopen. Het is waarschijnlijk mijn eigen schuld. Ik heb mijn rooster elke dag genegeerd, tenzij iets me goed uitkwam. Het leek me niet echt belangrijk om met een geweer over een grasveld te sjokken terwijl er zo veel andere dingen aan de hand waren. En nu moet ik boeten voor mijn nalatigheid.
Terug in het ziekenhuis tref ik Johanna in dezelfde situatie aan, witheet van woede. Ik vertel wat Coin heeft gezegd. ‘Misschien kun jij ook gaan trainen.’
‘Best. Ik train wel. Maar ik ga naar dat klote-Capitool, al moet ik er een team voor afslachten en er zelf heen vliegen,’ zegt Johanna.
‘Misschien beter om daar niet over te beginnen tijdens de training,’ zeg ik. ‘Maar het is goed om te weten dat ik een lift heb.’
Johanna grijnst, en ik voel dat er een kleine maar belangrijke verandering optreedt in de manier waarop we met elkaar omgaan. Ik weet niet of we echt vrienden zijn, maar het woord ‘bondgenoten’ is misschien wel een goede omschrijving. Dat is mooi. Ik kan wel een bondgenoot gebruiken.
Als we ons de volgende ochtend om 7:30 melden voor de training, krijg ik de werkelijkheid rauw op mijn dak. We zijn een beetje beledigd omdat we zijn ingedeeld in een relatieve beginnersgroep, met veertien- en vijftienjarigen, totdat duidelijk wordt dat zij een veel betere conditie hebben dan wij. Gale en de andere mensen die al voor de Capitoolmissie zijn geselecteerd, krijgen een ander soort training waarbij het tempo hoger ligt. Nadat we onze spieren gerekt hebben – wat pijn doet –, doen we een paar uur lang krachtoefeningen – die pijn doen – en moeten we acht kilometer hardlopen – waar we kapot aan gaan. Johanna’s motiverende beledigingen jutten me nog een tijdje op, maar na anderhalve kilometer moet ik het opgeven.
‘Het komt door mijn ribben,’ leg ik de trainster uit, een nuchtere vrouw van middelbare leeftijd die we met soldaat York moeten aanspreken. ‘Die zijn nog steeds gekneusd.’
‘Nou, ik zal je eens wat vertellen, soldaat Everdeen, dat gaat nog minstens een maand duren voor die uit zichzelf genezen zijn,’ zegt ze.
Ik schud mijn hoofd. ‘Zo lang heb ik niet.’
Ze bekijkt me van top tot teen. ‘Hebben de dokters je geen behandeling aangeboden?’
‘Is er een behandeling?’ vraag ik. ‘Ze zeiden dat het gewoon op natuurlijke wijze moest herstellen.’
‘Dat zeggen ze, ja. Maar ze kunnen het genezingsproces sneller laten verlopen als ik dat aanbeveel. Maar ik waarschuw je, het wordt geen pretje,’ zegt ze tegen me.
‘Alstublieft. Ik moet naar het Capitool,’ zeg ik.
Soldaat York neemt dat onmiddellijk van me aan. Ze schrijft iets op een notitieblok en stuurt me meteen terug naar het ziekenhuis. Ik aarzel. Ik wil niet nog meer van de training missen. ‘Ik kom terug voor de middagsessie,’ beloof ik, maar ze tuit alleen haar lippen.
Vierentwintig prikken in mijn ribbenkast later lig ik uitgestrekt op mijn ziekenhuisbed en bijt ik op mijn tanden om niet te smeken of ik mijn morflinginfuus terug mag. Het stond naast mijn bed, zodat ik een shot kon nemen als ik het nodig had. Ik heb het de laatste tijd niet meer gebruikt, maar ik heb het gehouden voor Johanna. Vandaag hebben ze mijn bloed getest om te controleren of er geen morfling meer in zat, want een combinatie van de twee medicijnen – de pijnstiller en het spul dat mijn ribben in brand heeft gezet – kan gevaarlijke bijwerkingen hebben. Ze hebben me gewaarschuwd dat ik een paar zware dagen tegemoet zou gaan, maar ik zei dat ze het gewoon moesten doen.
Johanna en ik hebben een slechte nacht. Van slapen is geen sprake. Volgens mij kan ik daadwerkelijk ruiken hoe het vlees rond mijn borstkas verschroeit en Johanna worstelt met ontwenningsverschijnselen. Eerder op de avond, toen ik mijn excuses aanbood omdat ze nu geen morfling meer had, wuifde ze het nog weg met de woorden dat het er toch een keer van moest komen. Maar rond drie uur ’s ochtends krijg ik het gehele arsenaal aan vloeken dat District 7 te bieden heeft naar mijn hoofd geslingerd. Rond zonsopgang sleurt ze me uit bed, vastbesloten om naar de training te gaan.
‘Ik denk niet dat ik het kan,’ beken ik.
‘Je kunt het wel. We kunnen het allebei. We zijn winnaars, weet je nog? Wij zijn degenen die alles wat ze over ons uitstorten kunnen overleven,’ snauwt ze me toe. Ze ziet ziekelijk groen en beeft als een rietje. Ik kleed me aan.
We moeten winnaars zijn om ons door de ochtend te kunnen slepen. Ik ben bang dat Johanna gaat flauwvallen als we zien dat de regen buiten met bakken uit de hemel komt. Haar gezicht wordt lijkbleek en ze lijkt geen adem meer te halen.
‘Het is maar water. We gaan er niet dood aan,’ zeg ik. Ze klemt haar tanden op elkaar en stampt de modder in. We raken tot op het bot doorweekt terwijl we onze oefeningen doen en ons over de atletiekbaan slepen. Na anderhalve kilometer haak ik opnieuw af, en ik kan de verleiding nauwelijks weerstaan om mijn shirt uit te trekken en het koude water mijn ribben te laten blussen. Met moeite werk ik op het trainingsveld mijn lunch van kleffe vis en bietenpuree naar binnen. Johanna is halverwege haar portie als alles weer naar buiten komt. Na het eten leren we hoe we ons geweer in elkaar moeten zetten. Mij lukt het wel, maar Johanna’s handen trillen te hevig om de onderdelen te laten passen. Als York even niet oplet doe ik het voor haar. Hoewel het blijft regenen, gaat het ’s middags een stuk beter omdat we naar de schietbaan gaan. Eindelijk iets waar ik goed in ben. De overstap van pijl en boog naar een geweer is even wennen, maar aan het eind van de dag heb ik de beste score van de klas.
We zijn net de ziekenhuisdeur door als Johanna meedeelt: ‘Dit kan zo niet langer. Dat wij in het ziekenhuis wonen. Iedereen beschouwt ons als patiënten.’
Voor mij is het geen probleem. Ik kan weer terug naar ons gezinscompartiment, maar Johanna heeft nooit een woning toegewezen gekregen. Als ze vraagt of ze uit het ziekenhuis ontslagen kan worden, mag ze van hen niet op zichzelf wonen, zelfs niet als ze elke dag langskomt om met de psycholoog te praten. Ik denk dat ze zo hun conclusies hebben getrokken over het slinkende morflinginfuus en dat dat alleen maar bijdraagt aan hun idee dat ze labiel is. ‘Ze gaat niet op zichzelf wonen. Ze trekt bij mij in,’ kondig ik aan. Niet iedereen vindt dat een goed plan, maar Haymitch kiest onze kant en nog voor het bedtijd is hebben we een compartiment tegenover Prim en mijn moeder, die belooft een oogje in het zeil te zullen houden.
Nadat ik heb gedoucht en Johanna zichzelf een beetje heeft schoongewreven met een vochtige doek, maakt ze een vluchtige inspectieronde door de kamers. Als ze de la opentrekt met mijn schaarse bezittingen erin doet ze hem gauw weer dicht. ‘Sorry.’
Het enige wat in Johanna’s la zit zijn de kleren die ze van de regering heeft gekregen. Ze heeft helemaal niets wat echt van haarzelf is. ‘Maakt niet uit. Je mag mijn spullen best bekijken als je wilt.’
Johanna pakt mijn medaillon en bestudeert de foto’s van Gale, Prim en mijn moeder. Ze vouwt de zilveren parachute open, haalt de tap eruit en doet hem om haar pink. ‘Ik krijg al dorst als ik ernaar kijk.’ Dan ziet ze de parel die ik van Peeta heb gekregen. ‘Is dat…?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Die heeft het op de een of andere manier gered.’ Ik wil niet over Peeta praten. Een van de grootste voordelen van de training is dat ik dan niet aan hem hoef te denken.
‘Haymitch zegt dat hij beter wordt,’ zegt ze.
‘Misschien. Maar hij is veranderd,’ zeg ik.
‘Jij bent ook veranderd. Ik ook. En Finnick en Haymitch en Beetee. Om nog maar te zwijgen van Annie Cresta. De arena heeft ons allemaal behoorlijk te grazen genomen, denk je niet? Of voel jij je nog steeds hetzelfde meisje dat zich aanbood voor haar zusje?’ vraagt ze.
‘Nee,’ antwoord ik.
‘Dat is het enige waar mijn psycholoog volgens mij wel eens gelijk in zou kunnen hebben. Er is geen weg meer terug. Dus dan kunnen we net zo goed gewoon doorgaan.’ Ze legt mijn aandenkens netjes terug in de la en stapt net in het bed tegenover het mijne als het licht uitgaat. ‘Ben je niet bang dat ik je vannacht vermoord?’
‘Alsof ik jou niet aan zou kunnen,’ kaats ik terug. En dan moeten we allebei lachen, want onze lijven zijn zo gesloopt dat het al een wonder is als we de volgende dag nog op kunnen staan. Maar we doen het. Elke ochtend doen we het weer. En aan het eind van de week voelen mijn ribben bijna als nieuw en kan Johanna haar geweer zonder hulp in elkaar zetten.
Soldaat York geeft ons een goedkeurend knikje als de training van die dag erop zit. ‘Goed gedaan, soldaten.’
Als we buiten haar gehoorsafstand zijn mompelt Johanna: ‘De Spelen winnen was makkelijker.’ Maar ik zie aan haar gezicht dat ze blij is met het compliment.
We zijn zelfs bijna in een opgewekte stemming als we naar de eetzaal gaan, waar Gale zit te wachten om met me te eten. De enorme portie runderstoofpot die ik krijg maakt mijn humeur er niet slechter op. ‘De eerste ladingen voedsel zijn vanochtend aangekomen,’ vertelt Sluwe Sae. ‘Dat is echt rundvlees, uit District 10. Niet zo’n wilde hond als ik van jullie altijd kreeg.’
‘Ik kan me anders niet herinneren dat jij daar iets op tegen had,’ antwoordt Gale.
We schuiven aan bij een groepje met onder anderen Delly, Annie en Finnick. Finnick is werkelijk een ander mens sinds hij is getrouwd. Zijn eerdere gedaantes – het decadente sekssymbool uit het Capitool dat ik voor de Kwelling ontmoette, de mysterieuze bondgenoot in de arena, de gebroken jonge man die zijn best deed mij door alle ellende te loodsen – hebben plaatsgemaakt voor iemand die een en al levenslust uitstraalt. Voor het eerst voeren Finnicks oprecht charmante eigenschappen als zijn zelfspot en ontspannen manier van doen de boventoon. Hij laat Annies hand geen moment los. Niet als ze wandelen, niet als ze eten. Ik denk niet dat hij van plan is haar ooit nog los te laten. Annie zweeft op een soort wolk van geluk. Er zijn nog steeds momenten waarop je kunt merken dat iets haar hoofd in glipt en ze ons niet meer ziet omdat er een andere wereld voor de onze is geschoven. Maar met een paar woorden van Finnick is ze weer terug.
Delly, die ik al ken sinds ik klein ben maar aan wie ik nooit veel aandacht heb besteed, is in mijn achting gestegen. Ze heeft gehoord wat Peeta op de avond van de bruiloft tegen me heeft gezegd, maar ze is geen roddeltante. Haymitch zegt dat ze me als geen ander verdedigt als Peeta weer eens woedend over me begint te tieren. Ze neemt het altijd voor me op en wijt zijn negatieve opvattingen aan de martelingen van het Capitool. Ze heeft meer invloed op hem dan alle anderen, want hij kent haar echt. En ik waardeer het heel erg, ook al dikt ze mijn goede eigenschappen dan een beetje aan. Ik kan eerlijk gezegd best wat aandikking gebruiken.
Ik ben uitgehongerd en de stoofpot is zo lekker – rundvlees, aardappelen, rapen en uien in een dikke saus – dat ik mezelf moet dwingen om het rustig aan te doen. Overal in de eetzaal voel je het opbeurende effect dat een goede maaltijd teweeg kan brengen. Eten kan mensen aardiger, grappiger en optimistischer maken en helpt ze eraan herinneren dat het de moeite waard is om door te gaan met het leven. Het werkt beter dan welk medicijn dan ook. Daarom probeer ik er zo lang mogelijk over te doen en deel te nemen aan het gesprek. Ik veeg de jus op met het brood en knabbel erop terwijl ik naar Finnick luister die een of ander maf verhaal vertelt over een zeeschildpad die er met zijn hoed vandoor ging. Lach voor ik besef dat hij er staat. Recht tegenover me, achter de lege stoel naast Johanna. Hij kijkt naar me. Het brood met de jus blijft in mijn keel steken, waardoor ik moet hoesten.
‘Peeta!’ zegt Delly. ‘Wat leuk om te zien dat je weer… op de been bent.’
Er staan twee grote bewakers achter hem. Hij houdt zijn dienblad onhandig vast; het balanceert op zijn vingertoppen omdat zijn polsen geboeid zijn met een korte ketting ertussen.
‘Waarom heb je die prachtige armbanden om?’ vraagt Johanna.
‘Ik ben nog niet echt te vertrouwen,’ zegt Peeta. ‘Ik mag hier niet eens zitten zonder jullie toestemming.’ Hij maakt een hoofdbeweging naar de bewakers.
‘Tuurlijk mag hij hier zitten. We zijn oude vrienden,’ zegt Johanna terwijl ze op de stoel naast haar klopt. De bewakers knikken en Peeta neemt plaats. ‘Peeta en ik zaten naast elkaar in de cel in het Capitool. We kennen elkaars gegil heel goed.’
Annie, die aan de andere kant van Johanna zit, krijgt weer zo’n bui waarbij ze haar handen over haar oren slaat en de werkelijkheid ontvlucht. Finnick werpt Johanna een boze blik toe en legt zijn arm om Annie heen.
‘Wat nou? Mijn dokter zegt dat ik gewoon moet zeggen wat ik denk. Dat hoort bij mijn therapie,’ antwoordt Johanna.
De gezellige sfeer aan tafel is verdwenen. Finnick mompelt net zo lang tegen Annie tot ze haar handen langzaam weer laat zakken. Dan is het een hele tijd stil terwijl mensen doen alsof ze eten.
‘Annie,’ zegt Delly opgewekt, ‘wist je dat Peeta jullie bruidstaart heeft versierd? Zijn familie had vroeger een bakkerij en hij deed al het glazuurwerk.’
Annie kijkt behoedzaam voor Johanna langs. ‘Dank je wel, Peeta. Hij was prachtig.’
‘Graag gedaan, Annie,’ zegt Peeta, en ik hoor die vriendelijke klank in zijn stem waarvan ik dacht dat hij voorgoed verdwenen was. Niet dat hij aan mij gericht is, maar toch.
‘Als we die wandeling nog willen maken, kunnen we maar beter gaan,’ zegt Finnick tegen Annie. Hij stapelt hun dienbladen op zodat hij ze met één hand kan dragen terwijl hij Annie met de andere stevig vasthoudt. ‘Leuk je weer te zien, Peeta.’
‘Wees maar lief voor haar, Finnick. Anders probeer ik haar misschien nog wel van je af te pakken.’ Het zou een grapje kunnen zijn als hij het niet op zo’n koude toon had gezegd. Alles aan die opmerking is fout. Het openlijke wantrouwen jegens Finnick, het idee dat Peeta een oogje op Annie zou hebben, dat Annie Finnick zou kunnen verlaten, dat ik niet eens besta.
‘Ach, Peeta,’ zegt Finnick luchtig. ‘Zeg dat nou niet, anders krijg ik er nog spijt van dat ik je hart weer op gang heb gebracht.’ Hij werpt me een bezorgde blik toe en loopt dan met Annie de eetzaal uit.
Als ze weg zijn zegt Delly verwijtend: ‘Hij heeft echt je leven gered, Peeta. Meerdere keren.’
‘Voor haar.’ Hij geeft me een kort knikje. ‘Voor de opstand. Niet voor mij. Ik ben hem niets verschuldigd.’
Ik moet eigenlijk niet toehappen, maar ik doe het toch. ‘Misschien niet. Maar Mags is dood en jij bent er nog. Dat is toch zeker ook wat waard?’
‘Tja, een heleboel dingen die wat waard zouden moeten zijn, lijken niet belangrijk meer, Katniss. Ik heb een paar herinneringen die ik niet goed begrijp en waar het Capitool volgens mij niet mee heeft geknoeid. Heel veel nachten in de trein, bijvoorbeeld,’ zegt hij.
Weer die insinuaties. Dat er meer gebeurd is in de trein dan in werkelijkheid het geval was. Dat wat er wel gebeurd is – die nachten waarin ik niet gek werd omdat hij zijn armen om me heen had geslagen – er niet meer toe doet. Dat alles een leugen was, een manier om hem te gebruiken.
Peeta maakt een gebaar met zijn lepel om Gale en mij aan te duiden. ‘Zijn jullie nu officieel een stel, of zijn ze nog steeds dat gedoemdegeliefdengedoe aan het uitsmeren?’
‘Nog steeds aan het smeren,’ zegt Johanna.
Er gaan stuiptrekkingen door Peeta’s handen, hij balt ze tot vuisten en spreid ze dan op een heel rare manier. Moet hij zich inhouden om ze niet om mijn nek te leggen? Ik voel de spanning in Gales spieren naast me en ben bang dat het op een ruzie zal uitlopen. Maar Gale zegt alleen maar: ‘Ik zou het niet geloofd hebben als ik het niet met eigen ogen had gezien.’
‘Wat niet?’ vraagt Peeta.
‘Jou,’ antwoordt Gale.
‘Je zult iets specifieker moeten zijn,’ zegt Peeta. ‘Wat is er met mij?’
‘Dat ze je vervangen hebben door een kwaadaardige mutilantenversie van jezelf,’ zegt Johanna.
Gale drinkt zijn melk op. ‘Klaar?’ vraagt hij aan mij. Ik sta op en we lopen weg om onze dienbladen op te ruimen. Een oude man houdt me tegen bij de deur omdat ik het laatste stuk brood met jus nog steeds in mijn hand geklemd houd. Iets in mijn blik, of misschien het feit dat ik geen poging doe om het te verstoppen, zorgt ervoor dat hij me niet te hard aanpakt. Ik mag het brood in mijn mond proppen en verder lopen. Gale en ik zijn al bijna bij mijn compartiment als hij weer iets zegt. ‘Dat had ik niet verwacht.’
‘Ik zei toch dat hij me haatte,’ zeg ik.
‘Het is de manier waaróp hij je haat. Het is zo… vertrouwd. Ik voelde me ook altijd zo,’ bekent hij. ‘Als ik op televisie zag hoe je hem kuste. Maar ik wist dat ik niet eerlijk was, en hij begrijpt dat niet.’
We zijn bij mijn deur. ‘Misschien ziet hij me gewoon zoals ik echt ben. Ik moet slapen.’
Gale grijpt mijn arm voor ik naar binnen kan glippen. ‘Denk je dat?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Katniss, ik ben je oudste vriend en je moet me geloven als ik zeg dat hij je niet ziet zoals je echt bent.’ Hij geeft me een kus op mijn wang en loopt weg.
Ik ga op mijn bed zitten en probeer mijn boeken over oorlogsstrategieën uit mijn hoofd te leren terwijl de herinneringen aan mijn nachten met Peeta in de trein me afleiden. Na een minuut of twintig komt Johanna binnen, die zich op mijn voeteneind werpt. ‘Je hebt het mooiste gemist. Delly werd boos op Peeta omdat hij je zo behandelde. Ze begon heel hard te piepen – het leek wel alsof iemand met een vork op een muis stond in te prikken. De hele eetzaal kon meegenieten.’
‘En wat deed Peeta?’ vraag ik.
‘Die begon een discussie met zichzelf, alsof hij twee mensen was. De bewakers moesten hem afvoeren. Bijkomend voordeel was dat niemand in de gaten had dat ik jouw stoofpot heb opgegeten.’ Johanna wrijft over haar bolle buik. Ik kijk naar de laag vuil onder haar nagels en vraag me af of de mensen in 7 wel eens in bad gaan.
We overhoren elkaar een paar uur lang over oorlogsbegrippen. Daarna ga ik even bij mijn moeder en Prim op bezoek. Als ik terug ben in mijn compartiment en na een douche naar het duister lig te staren, vraag ik: ‘Johanna, kon je hem echt horen schreeuwen?’
‘Dat hoorde erbij,’ zegt ze. ‘Net als de snatergaaien in de arena. Alleen was dit echt. En het hield niet op na een uur. Tiktak.’
‘Tiktak,’ fluister ik terug.
Rozen. Wolvenmutilanten. Tributen. Geglaceerde dolfijnen. Vrienden. Spotgaaien. Stylisten. Ik.
Alles schreeuwt in mijn dromen die nacht.