HOOFDSTUK

8

Boggs komt naar me toe en grijpt mijn arm stevig beet, maar ik ben niet van plan er nog een keer vandoor te gaan. Ik kijk nog even over mijn schouder naar het ziekenhuis – net op tijd om te zien hoe de rest van het gebouw instort – en mijn vechtlust verdwijnt. De honderden gewonden, de familieleden, de artsen uit 13, al die mensen zijn er niet meer. Ik draai me weer om naar Boggs en zie de zwelling op zijn gezicht waar Gales laars hem heeft geraakt. Ik ben geen deskundige, maar ik weet vrij zeker dat zijn neus gebroken is. Maar zijn stem klinkt eerder berustend dan boos. ‘Terug naar de landingsbaan.’ Gehoorzaam doe ik een stap naar voren en krimp dan in elkaar als ik de pijn in mijn rechterknie voel. De adrenaline die het gevoel tot nu toe verdrongen heeft, is weggeëbd en verschillende delen van mijn lichaam beginnen luidkeels te protesteren. Ik ben bont en blauw en bebloed en iemand lijkt vanuit mijn schedel heel hard op mijn linkerslaap te timmeren. Boggs onderzoekt vlug mijn gezicht, tilt me dan van de grond en rent naar de landingsbaan. Als we halverwege zijn kots ik zijn kogelvrije vest onder. Het is lastig te horen omdat hij buiten adem is, maar volgens mij zucht hij.

Een kleine hovercraft, een andere dan waarin we hierheen zijn gekomen, staat al te wachten. Zodra mijn team aan boord is stijgen we op. Dit keer geen ramen en comfortabele stoelen; we lijken in een soort vrachttoestel te zitten. Boggs verleent een aantal mensen eerste hulp, zodat ze het volhouden tot we weer in 13 zijn. Ik wil mijn vest uittrekken omdat ik ook een flinke lading braaksel over me heen heb gekregen, maar daar is het veel te koud voor. Ik ga op de grond liggen met mijn hoofd op Gales schoot. Het laatste wat ik me kan herinneren is dat Boggs een stel jutezakken over me heen legt.

Als ik wakker word lig ik warm en opgelapt in mijn vertrouwde ziekenhuisbed. Mijn moeder is er ook en inspecteert mijn lichaam. ‘Hoe voel je je?’

‘Een beetje beurs, maar verder wel goed,’ zeg ik.

‘We kregen pas te horen dat je ging toen je al lang en breed weg was,’ zegt ze.

Ik voel me meteen schuldig. Als je familie je twee keer naar de Hongerspelen heeft moeten laten gaan, mag je dit soort dingen niet vergeten. ‘Het spijt me. Ze hadden geen aanval verwacht. Ik zou eigenlijk alleen maar patiënten bezoeken,’ leg ik uit. ‘De volgende keer zal ik ervoor zorgen dat ze je toestemming vragen.’

‘Katniss, niemand vraagt ooit ergens mijn toestemming voor,’ zegt ze.

Dat is waar. Zelfs ik niet. Niet sinds de dood van mijn vader. Waarom zou ik doen alsof? ‘Nou, dan zal ik ervoor zorgen dat ze… dat ze je in elk geval inlichten.’

Op het nachtkastje ligt de granaatscherf die ze uit mijn been hebben gehaald. De artsen maken zich meer zorgen over de schade die mijn hersenen misschien hebben opgelopen door de explosies, aangezien ik nog niet geheel hersteld was van mijn hersenschudding. Maar ik zie niet dubbel en ik kan redelijk helder denken. Ik heb de hele namiddag en nacht geslapen en ik ben uitgehongerd. Mijn ontbijt is teleurstellend karig; alleen een paar dobbelsteentjes brood in warme melk. Ik moet naar een vroege vergadering in het Hoofdkwartier en ik wil opstaan, maar dan besef ik dat ze van plan zijn om me er in mijn ziekenhuisbed heen te rijden. Lopen is geen optie, dus onderhandel ik net zo lang tot ik in een rolstoel mag. Ik voel me prima, echt. Ik heb alleen pijn in mijn hoofd en aan mijn been, en een boel beurse plekken, en vlak na het eten ben ik misselijk geworden. Misschien is die rolstoel toch wel een goed idee.

Als ze me naar beneden rijden word ik een beetje bang voor wat me te wachten staat. Gale en ik hebben gisteren directe bevelen genegeerd en Boggs heeft een verwonding om het te bewijzen. Er zullen ongetwijfeld strafmaatregelen volgen, maar zal Coin zo ver gaan dat ze onze afspraak om de overwinnaars immuniteit te verlenen zal afblazen? Heb ik Peeta de enige bescherming ontnomen die ik hem kon geven?

Als ik bij het Hoofdkwartier kom zijn alleen Cressida, Messalla en de insecten er al. Messalla zegt stralend: ‘Daar hebben we onze ster!’ en de anderen glimlachen zo gemeend dat ik onwillekeurig terug moet lachen. Ik was echt onder de indruk van ze in 8, zoals ze tijdens het bombardement achter ons aan het dak op zijn gegaan en Plutarch de mond snoerden om de beelden te krijgen die ze wilden hebben. Ze doen hun werk vol overgave, zijn er trots op. Net als Cinna.

Er komt een vreemde gedachte in me op: als we samen in de arena zouden zijn, zou ik hen als bondgenoten kiezen. Cressida, Messalla en… en… ‘Ik moet jullie niet de hele tijd “de insecten” noemen,’ flap ik eruit tegen de cameramannen. Ik leg uit dat ik niet wist hoe ze heetten en dat hun pakken me aan insectenpantsers deden denken. Ze schijnen er niet mee te zitten. Zelfs zonder hun camera-uitrusting lijken ze sterk op elkaar. Allebei rossig haar, een rode baard en blauwe ogen. De man met de afgekloven nagels stelt zichzelf voor als Castor en de ander als Pollux, zijn broer. Ik wacht tot Pollux hallo zegt, maar hij knikt alleen maar. Eerst denk ik dat hij misschien verlegen is, of een man van weinig woorden. Maar ergens klopt er iets niet – de stand van zijn lippen, zijn moeizame manier van slikken –, en ik weet het al voordat Castor het zegt. Pollux is een Avox. Ze hebben zijn tong afgesneden en hij zal nooit meer praten. En ik hoef me niet meer af te vragen waarom hij alles op het spel zet om te helpen het Capitool omver te werpen.

Als de kamer volstroomt zet ik me schrap voor een minder hartelijke ontvangst. Maar de enige mensen met een boze blik zijn Haymitch, die altijd chagrijnig is, en een zuur kijkende Fulvia. Boggs heeft een vleeskleurig masker op van zijn bovenlip tot zijn voorhoofd – hij heeft inderdaad zijn neus gebroken –, dus zijn gezicht is moeilijk te zien. Coin en Gale voeren een geanimeerd gesprek dat oprecht gezellig lijkt.

Als Gale in de stoel naast mijn rolstoel schuift, zeg ik: ‘Nieuwe vrienden gemaakt?’

Zijn ogen schieten even naar de president en weer terug. ‘Tja, een van ons moet toch een beetje toeschietelijk zijn.’ Hij raakt mijn slaap even aan. ‘Hoe voel je je?’

De ontbijtgroente bestond vanochtend kennelijk uit gestoofde pompoen met knoflook. Hoe meer mensen er binnenkomen, hoe sterker de geur wordt. Mijn maag draait zich om en de lampen lijken plotseling te fel. ‘Nog een beetje wankel,’ zeg ik. ‘Hoe is het met jou?’

‘Prima. Ze hebben een paar granaatscherven verwijderd. Niks ernstigs,’ zegt hij.

Coin opent de vergadering. ‘Ons Zendbombardement is officieel begonnen. Voor iedereen die gisteren om tien uur ’s avonds onze eerste propo heeft gemist – en ook de zeventien herhalingen die Beetee er daarna door heeft weten te krijgen –, laten we hem vandaag nog een keer zien.’ Ze laten hem nog een keer zien? Dus ze hebben niet alleen bruikbaar materiaal verkregen, ze hebben er zelfs al een propo mee in elkaar gezet en die diverse keren uitgezonden. Mijn handpalmen worden vochtig als ik bedenk dat ik mezelf zo meteen op televisie ga zien. Stel dat ik nog steeds zo verschrikkelijk ben? Stel dat ik net zo stijf en onovertuigend ben als in de studio en ze gewoon de hoop hebben opgegeven dat het ooit beter zal worden? Iedereen krijgt een eigen scherm dat uit de tafel omhoogschuift, het licht wordt gedimd en het wordt heel stil in de kamer.

Eerst blijft mijn scherm zwart. Dan begint er in het midden een heel klein vlammetje te flakkeren. Het wordt steeds groter, het dijt uit en verslindt geruisloos al het zwart tot het hele scherm in lichterlaaie staat, en het vuur lijkt zo echt en hevig dat ik het idee heb dat ik de hitte die het uitstraalt echt kan voelen. Mijn gloeiende spotgaaienspeld verschijnt in rode en gouden kleuren. De zware, galmende stem die me in mijn dromen achtervolgt begint te praten. Claudius Templesmith, de officiële commentator van de Hongerspelen, zegt: ‘Katniss Everdeen, het meisje dat in vuur en vlam stond, brandt nog steeds.’

Plotseling zie ik mezelf op het scherm, in plaats van de spotgaai; ik sta voor de echte vlammen en rook van District 8. ‘Ik wil tegen de rebellen zeggen dat ik nog leef. Dat ik hier in District 8 ben, waar het Capitool net een ziekenhuis vol ongewapende mannen, vrouwen en kinderen heeft gebombardeerd. Er zullen geen overlevenden zijn.’ Beelden van het ziekenhuis dat instort en de wanhopige omstanders terwijl mijn stem in voice-over verdergaat. ‘Ik wil tegen iedereen zeggen dat jullie jezelf voor de gek houden als je ook maar één seconde denkt dat het Capitool ons eerlijk zal behandelen als er een staakt-het-vuren komt. Want jullie weten hoe ze zijn en wat ze doen.’ Terug naar mij, terwijl mijn handen de lucht in gaan om het geweld om me heen aan te duiden. ‘Dít doen ze! En wij moeten terugvechten!’ Hierna volgt een werkelijk fantastische montage van het gevecht. De eerste bommen vallen, wij rennen, worden tegen de grond geslagen – een close-up van mijn wond, die er lekker bloederig uitziet –, klimmen naar het dak, duiken de mitrailleursnesten in, en dan een paar geweldige beelden van de rebellen, van Gale en vooral van mij, mij, mij terwijl ik die vliegtuigen uit de lucht schiet. Dan een abrupte overgang terug naar mij terwijl ik op de camera af loop. ‘Zegt president Snow dat hij ons een waarschuwing wil geven? Nou, ik heb een waarschuwing voor hem. U kunt ons martelen en bombarderen en onze districten platbranden, maar ziet u dat?’ We kijken mee met de camera die naar de brandende vliegtuigen op het dak van het pakhuis glijdt. Hij zoomt in op het Capitoolembleem op een vleugel, dat versmelt met het beeld van mijn gezicht terwijl ik tegen de president schreeuw. ‘Het vuur grijpt om zich heen! En als wij branden, brandt u mee!’ Het scherm wordt weer verzwolgen door vlammen. Daaroverheen staat in dikke, zwarte letters:

ALS WIJ BRANDEN

BRANDT U MEE

De woorden vatten vlam en het hele scherm brandt tot het zwart wordt.

Heel even is iedereen stil van bewondering en dan klinkt er applaus, gevolgd door kreten dat men het nog een keer wil zien. Coin drukt toegeeflijk op de PLAY-knop, en omdat ik dit keer weet wat er gaat gebeuren, doe ik net alsof ik dit op mijn eigen televisie zie, thuis in de Laag. Een statement tegen het Capitool. Zoiets is nog nooit op televisie vertoond. Niet tijdens mijn leven, in elk geval.

Als het scherm voor de tweede keer zwart wordt wil ik meer weten. ‘Hebben ze het in heel Panem uitgezonden? Hebben ze het in het Capitool ook gezien?’

‘Niet in het Capitool,’ zegt Plutarch. ‘We kunnen nog niet in hun systeem komen, daar is Beetee nog mee bezig. Maar wel in alle districten. Zelfs in 2, en dat is op dit moment misschien nog wel belangrijker dan het Capitool.’

‘Staat Claudius Templesmith aan onze kant?’ vraag ik.

Daar moet Plutarch onbedaarlijk om lachen. ‘Alleen zijn stem. Maar daar hebben wij zelf voor gezorgd. We hebben er niet eens in hoeven knippen. Hij heeft dat letterlijk zo gezegd tijdens je eerste keer in de Spelen.’ Hij slaat met zijn vlakke hand op tafel. ‘Nogmaals een applaus voor Cressida, haar fantastische team en natuurlijk voor ons televisietalent!’

Ik klap ook, tot ik besef dat ik dat televisietalent ben en dat het misschien een beetje arrogant is om voor mezelf te klappen, maar niemand heeft het in de gaten. Het valt me op dat Fulvia nog steeds een gespannen blik op haar gezicht heeft. Ik bedenk hoe moeilijk dit voor haar moet zijn, om te moeten toekijken hoe Cressida het idee van Haymitch succesvol heeft uitgewerkt, terwijl Fulvia’s studioaanpak een fiasco was.

Coin lijkt wel weer klaar te zijn met alle zelfgenoegzaamheid. ‘Ja, een terecht applaus. Het resultaat is beter dan we hadden durven hopen. Maar ik zet wel mijn vraagtekens bij de grote risico’s die jullie hebben genomen. Ik weet dat niemand het bombardement had verwacht, maar gezien de omstandigheden vind ik dat we het besluit om Katniss daadwerkelijk mee te laten vechten toch moeten bespreken.’

Het besluit? Om mij mee te laten vechten? Dan weet ze dus niet hoe schandelijk ik alle bevelen in de wind heb geslagen, mijn oortje heb losgerukt en aan mijn bodyguards ben ontsnapt? Wat hebben ze nog meer voor haar verzwegen?

‘Het was een moeilijke beslissing,’ zegt Plutarch fronsend. ‘Maar we waren het er allemaal over eens dat we geen bruikbare beelden zouden krijgen als we haar elke keer dat er een geweer werd afgevuurd ergens in een schuilkelder zouden stoppen.’

‘En jij vindt dat geen probleem?’ vraagt de president.

Gale moet me onder tafel een schop geven voor ik me realiseer dat ze het tegen mij heeft. ‘O! Nee, dat vind ik geen enkel probleem. Het voelde goed om eindelijk eens iets te doen.’

‘Nou, laten we voortaan iets zorgvuldiger bekijken waar we haar aan blootstellen. Vooral nu het Capitool weet wat ze kan,’ zegt Coin. Er klinkt een instemmend gemompel rond de tafel.

Niemand heeft Gale en mij verlinkt. Plutarch niet, wiens gezag we hebben genegeerd. Boggs niet, met zijn gebroken neus. De insecten niet, die we in een vuurgevecht hebben geleid. Haymitch niet – nee, wacht eens even. Haymitch werpt me een dodelijke glimlach toe en zegt poeslief: ‘Ja, we willen ons Spotgaaitje natuurlijk niet verliezen nu ze eindelijk is gaan zingen.’ Ik zeg tegen mezelf dat ik moet opletten dat ik de komende tijd niet alleen met Haymitch in een kamer beland, want hij koestert duidelijk wraakzuchtige gevoelens vanwege dat stomme oortje.

‘Goed, wat kunnen we nog meer verwachten?’ vraagt de president.

Plutarch knikt naar Cressida, die haar klembord raadpleegt. ‘We hebben schitterend beeldmateriaal van Katniss in het ziekenhuis van 8. Daar zit zeker nog een propo in, met als thema “Want jullie weten hoe ze zijn en wat ze doen”. We concentreren ons op Katniss die met de patiënten praat, vooral met de kinderen, en daarna op het bombardement en de restanten van het ziekenhuis. Messalla is dat nu aan het monteren. We zitten ook te denken aan een Spotgaaienfilmpje, waarin we de mooiste momenten van Katniss belichten, afgewisseld met beelden van de rebellenopstand en oorlogsmateriaal. Dat noemen we dan “Het vuur grijpt om zich heen”. En verder had Fulvia nog een briljant idee.’

Fulvia schrikt zo dat haar mond-vol-citroenblik terstond verdwijnt, maar ze herstelt zich snel. ‘Nou, ik weet niet hoe briljant het is, maar ik dacht dat we misschien een serie propo’s konden doen onder de noemer “In onze herinnering”. In elke propo herdenken we een van de overleden tributen. Kleine Rue uit 11 of oude Mags uit 4. Met het idee dat we dan elk district met een heel persoonlijk filmpje kunnen bereiken.’

‘Een eerbetoon aan de tributen,’ zegt Plutarch.

‘Dat is écht briljant, Fulvia,’ zeg ik oprecht. ‘Het is de perfecte manier om de mensen niet te laten vergeten waarom ze vechten.’

‘Ik denk dat het wel zou kunnen werken,’ zegt ze. ‘Ik dacht dat we Finnick misschien konden vragen om de spotjes te introduceren en de voice-over in te spreken. Als we ze willen doen.’

‘Volgens mij kunnen we niet genoeg van die “In onze herinnering”-propo’s hebben,’ zegt Coin. ‘Kun je er vandaag al aan beginnen?’

‘Uiteraard,’ zegt Fulvia, duidelijk in een beter humeur nu haar idee zo enthousiast onthaald is.

Cressida heeft alle problemen in het creatieve kamp weer gladgestreken met haar geste. Ze heeft Fulvia gecomplimenteerd met een idee dat ook echt heel goed is en ervoor gezorgd dat ze haar eigen invulling aan de Spotgaaienfilmpjes kan blijven geven. Het is interessant om te zien dat Plutarch blijkbaar geen behoefte heeft aan erkenning; hij wil gewoon dat het Zendbombardement werkt. Maar Plutarch is dan ook een Hoofdspelmaker, geen crewlid. Geen pion in de Spelen. Hij wordt niet beoordeeld op een specifiek onderdeel, maar op het algehele succes van de productie. Als we de oorlog winnen zal Plutarch zijn applaus komen halen. En zijn beloning verwachten.

De president ontbindt de vergadering zodat iedereen aan de slag kan en Gale rijdt me terug naar de ziekenboeg. We moeten een beetje lachen om het gesjoemel met de feiten. Gale zegt dat niemand een slecht figuur wilde slaan door toe te geven dat ze ons niet in de hand konden houden. Ik ben milder en zeg dat ze vast bang waren dat ze ons niet meer mee naar buiten zouden mogen nemen terwijl ze zulke mooie beelden hebben geschoten. Het is waarschijnlijk allebei waar. Gale gaat naar een afspraak met Beetee op de wapenafdeling en ik val in slaap.

Ik heb het gevoel dat ik mijn ogen maar een paar minuten dicht heb gehad, maar als ik ze opendoe krimp ik in elkaar als ik Haymitch op nog geen meter van mijn bed zie zitten. Hij wacht. Al een paar uur, als de klok goed staat. Even overweeg ik een getuige erbij te roepen, maar ik zal hem toch een keer onder ogen moeten komen.

Haymitch buigt zich naar voren en zwaait iets aan een dun wit draadje voor mijn neus heen en weer. Ik kan het niet goed zien, maar ik denk dat ik wel weet wat het is. Haymitch laat het op de deken vallen. ‘Dat is je oortje. Ik geef je welgeteld nog één kans om het te dragen. Als je het nog een keer uit je oor haalt, zorg ik dat je dit om krijgt.’ Hij houdt een soort ijzeren hoofdstel omhoog dat ik onmiddellijk ‘de hoofdboei’ noem. ‘Dat is een headset die zich om je schedel en onder je kin vastklemt, tot iemand hem met een sleutel weer losmaakt. En ik zal de enige zijn die een sleutel heeft. Mocht je om de een of andere reden slim genoeg zijn om hem uit te schakelen,’ Haymitch laat de hoofdboei op het bed vallen en haalt met een razendsnel gebaar een kleine zilveren chip tevoorschijn, ‘dan zal ik toestemming geven om deze zender in je oor te laten implanteren, zodat ik vierentwintig uur per dag tegen je kan praten.’

Het idee om Haymitch elke minuut van de dag in mijn hoofd te hebben is angstaanjagend. ‘Ik hou het oortje wel in,’ mompel ik.

‘Pardon?’ zegt hij.

‘Ik hou het oortje in!’ zeg ik, hard genoeg om de halve ziekenboeg wakker te maken.

‘Zeker weten? Want ik vind alle drie de opties prima, hoor,’ zegt hij.

‘Zeker weten,’ zeg ik. Ik klem de opgepropte kabel van het oortje beschermend in mijn vuist en smijt de hoofdboei met mijn vrije hand in zijn gezicht, maar hij vangt hem moeiteloos. Hij verwachtte waarschijnlijk al dat ik hem zou gooien. ‘Verder nog iets?’

Haymitch staat op. ‘Ik heb tijdens het wachten je lunch opgegeten.’

Mijn blik valt op de lege kom en het dienblad op mijn nachtkastje. ‘Ik ga je aangeven, hoor,’ mompel ik in mijn kussen.

‘Doe dat maar, schat.’ Hij loopt de kamer uit, in de veilige wetenschap dat ik geen aangeverig type ben.

Ik wil weer verder slapen, maar ik voel me rusteloos. Beelden van gisteren dringen het heden binnen. Het bombardement, de brandende vliegtuigwrakken, de gezichten van de gewonden die er niet meer zijn. Ik stel me de dood van alle kanten voor. De laatste seconde voor ik een granaat de grond zie raken, de vleugel die van mijn vliegtuig wordt geschoten en de duizelingwekkende duikvlucht naar de vergetelheid, het dak van het pakhuis dat instort terwijl ik hulpeloos op mijn veldbed lig. Dingen die ik heb gezien, met eigen ogen of op het scherm. Dingen die ik met één beweging van mijn boogpees heb veroorzaakt. Dingen die ik nooit meer uit mijn hoofd zal kunnen krijgen.

Tijdens het avondeten neemt Finnick zijn dienblad mee naar mijn bed, zodat we samen naar de nieuwe propo kunnen kijken. Hij heeft een kamer toegewezen gekregen op mijn oude verdieping, maar hij heeft zo vaak een zenuwinzinking dat hij nog steeds praktisch in het ziekenhuis woont. De rebellen zenden de ‘Want jullie weten hoe ze zijn en wat ze doen’-propo uit die Messalla heeft gemaakt. De beelden worden doorsneden met korte studiofragmenten van Gale, Boggs en Cressida die de aanval beschrijven. Ik kan nauwelijks naar mijn ontvangst in het ziekenhuis kijken, omdat ik weet wat er gaat komen. Als de bommen op het dak neerkomen begraaf ik mijn gezicht in mijn kussen en kijk alleen nog even op bij een kort stukje van mij aan het eind, als alle slachtoffers al dood zijn.

Finnick gaat in elk geval niet als een dolle zitten klappen als het afgelopen is. Hij zegt alleen maar: ‘De mensen moeten weten dat het is gebeurd. En nu weten ze het.’

‘We moeten de televisie uitzetten, Finnick, voor ze het nog een keer uitzenden,’ zeg ik dringend. Maar als Finnicks hand naar de afstandsbediening gaat roep ik: ‘Wacht!’ Het Capitool kondigt een speciaal programma aan en ergens komen de beelden me bekend voor. Ja, het is Caesar Flickerman. En ik kan wel raden wie zijn gast zal zijn.

Ik schrik van de gedaanteverandering die Peeta heeft ondergaan. De gezonde jongen met de heldere ogen die ik een paar dagen geleden nog heb gezien, is minstens zeven kilo afgevallen en zijn handen trillen onophoudelijk. Ze hebben hem wel opgemaakt, maar onder de grime die de wallen onder zijn ogen niet kan verdoezelen en onder de mooie kleren die niet kunnen verhullen dat bewegen hem pijn doet, zit iemand die het heel zwaar te verduren heeft gehad.

Duizelig probeer ik het te bevatten. Ik heb hem pas nog gezien! Vier, nee, vijf, volgens mij was het vijf dagen geleden. Hoe kan hij zo snel achteruitgegaan zijn? Wat hebben ze in vredesnaam in zo’n kort tijdsbestek met hem kunnen doen? Dan dringt het tot me door. Ik probeer zoveel mogelijk terug te halen van zijn eerste interview met Caesar, op zoek naar een tijdsaanduiding. Niets. Misschien hebben ze dat interview twee dagen nadat ik de arena had opgeblazen al opgenomen, en daarna hebben ze alles met hem kunnen doen. ‘O, Peeta…’ fluister ik.

Caesar en Peeta wisselen wat loze beleefdheden uit en dan vraagt Caesar hem naar de geruchten dat ik propo’s voor de districten aan het opnemen ben. ‘Ze gebruiken haar, dat lijkt me duidelijk,’ zegt Peeta. ‘Om de rebellen op te zwepen. Ik vraag me af of ze wel echt weet wat er allemaal gaande is in de oorlog. Wat er op het spel staat.’

‘Zou je misschien iets tegen haar willen zeggen?’ vraagt Caesar.

‘Ja,’ zegt Peeta. Hij kijkt recht in de camera, in mijn ogen. ‘Hou jezelf niet voor de gek, Katniss. Laat je niet gebruiken. Ze hebben je in een wapen veranderd dat een grote rol zou kunnen spelen bij de vernietiging van de mensheid. Als je ook maar een beetje invloed hebt, gebruik die dan om hier iets aan te doen. Maak een eind aan de oorlog voor het te laat is. Stel jezelf de vraag of je de mensen met wie je werkt wel echt vertrouwt. Weet je wel echt wat er aan de hand is? En als dat niet zo is… dan moet je daarachter zien te komen.’

Zwart scherm. Embleem van Panem. Einde interview.

Finnick drukt op het knopje van de afstandsbediening en zet de televisie uit. Binnen een minuut zullen hier mensen zijn om Peeta’s toestand en de woorden die uit zijn mond kwamen af te zwakken. Ik zal moeten doen alsof ik niets van zijn verhaal geloof. Maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik Plutarch, Coin en de rebellen niet vertrouw. Ik ben er niet van overtuigd dat ze me de waarheid vertellen. En dat zal ik niet kunnen verbergen. Er klinken voetstappen in de gang.

Finnick grijpt mijn armen vast. ‘We hebben het niet gezien.’

‘Wat niet?’ vraag ik.

‘We hebben Peeta niet gezien. Alleen de propo over 8. Toen hebben we de televisie uitgezet omdat jij overstuur was geraakt van de beelden. Begrepen?’ vraagt hij. Ik knik. ‘Eet je eten op.’ Ik probeer me te vermannen, en als Plutarch en Fulvia binnenkomen, heb ik net een hap brood en kool kunnen nemen. Finnick zegt dat Gale zo goed overkwam op het scherm. We feliciteren hen met de propo. Maken duidelijk dat hij zo overweldigend was dat we meteen daarna de televisie uit hebben gezet. Ze kijken opgelucht. Ze geloven ons.

Niemand zegt een woord over Peeta.