HOOFDSTUK
4
De stank van hun ongewassen lijven, verschraalde urine en infecties walmt door de wolk ontsmettingsmiddel heen. De drie mensen zijn alleen nog maar te herkennen aan hun meest opvallende uiterlijkheden. Venia’s gouden gezichtstatoeages. Flavius’ oranje pijpenkrullen. Octavia’s lichtgroene huid, die nu te los om haar heen hangt, alsof haar lijf een langzaam leeglopende ballon is.
Als ze me zien kruipen Flavius en Octavia in elkaar tegen de betegelde muren, alsof ze een aanval verwachten, hoewel ik hen nooit slecht behandeld heb. Het enige akelige wat ik heb gedaan was onaardige dingen over ze denken, en die gedachten heb ik voor mezelf gehouden, dus waarom deinzen ze dan terug?
De bewaker beveelt dat ik naar buiten moet komen, maar door het geschuifel dat daarop volgt weet ik dat Gale hem op de een of andere manier heeft kunnen tegenhouden. Ik loop naar Venia, die altijd al het sterkst was, in de hoop dat zij mijn vragen kan beantwoorden. Ik ga naast haar op mijn hurken zitten en pak haar ijskoude handen, die zich als bankschroeven om de mijne klemmen.
‘Wat is er gebeurd, Venia?’ vraag ik. ‘Waarom zitten jullie hier?’
‘Ze hebben ons meegenomen. Uit het Capitool,’ zegt ze schor.
Achter me komt Plutarch binnen. ‘Wat is hier in vredesnaam aan de hand?’
‘Door wie zijn jullie meegenomen?’ dring ik aan.
‘Een stel mensen,’ zegt ze vaag. ‘In de nacht dat jij ontsnapte.’
‘We dachten dat het misschien fijn voor je zou zijn om je vaste team weer te hebben,’ zegt Plutarch achter me. ‘Cinna wilde het graag.’
‘Wilde Cinna dít?’ snauw ik hem toe. Want één ding weet ik zeker, en dat is dat Cinna het nooit eens zou zijn met de mishandeling van deze drie mensen, die hij altijd zo vriendelijk en geduldig begeleidde. ‘Waarom worden ze als misdadigers behandeld?’
‘Dat weet ik echt niet.’ Ik hoor iets in zijn stem waardoor ik hem geloof, en Fulvia’s lijkbleke gezicht bevestigt dat. Plutarch wendt zich tot de bewaker, die net met Gale op zijn hielen in de deuropening is verschenen. ‘Ik heb alleen te horen gekregen dat ze opgesloten zouden worden. Waarom worden ze gestraft?’
‘Ze hebben eten gestolen. We hebben ze moeten vastbinden na een onenigheid over een stuk brood,’ zegt de bewaker.
Venia’s wenkbrauwen knijpen samen alsof ze het nog steeds niet goed begrijpt. ‘Niemand heeft ons iets uitgelegd. We hadden gewoon zo’n honger. Ze heeft maar één boterham gepakt.’
Octavia begint te snikken en smoort het geluid in haar haveloze tuniek. Ik denk aan de eerste keer dat ik de arena had overleefd en Octavia me onder tafel een broodje toestopte omdat ze mijn honger niet kon aanzien. Ik kruip naar haar bevende gestalte. ‘Octavia?’ Ik raak haar even aan en ze krimpt in elkaar. ‘Octavia? Het komt allemaal goed. Ik haal jullie hieruit, oké?’
‘Dit gaat wel erg ver,’ zegt Plutarch.
‘Alleen omdat ze een boterham hebben gepakt?’ vraagt Gale.
‘Er zijn meerdere overtredingen aan voorafgegaan. Ze hebben een waarschuwing gekregen. En toch pakten ze nog een stuk brood.’ De bewaker zwijgt even, alsof hij niet begrijpt hoe we zo dom kunnen zijn. ‘Je mag niet zomaar brood pakken.’
Octavia blijft halsstarrig haar gezicht bedekken, maar ze heft het wel een beetje. De boeien om haar polsen zakken een paar centimeter naar beneden en er komen open zweren tevoorschijn. ‘Ik breng jullie naar mijn moeder.’ Ik kijk naar de bewaker. ‘Maak ze los.’
De bewaker schudt zijn hoofd. ‘Niet zonder officieel bevel.’
‘Maak ze los! Nu!’ gil ik.
Dat brengt hem van zijn stuk. Normale burgers slaan niet zo’n toon tegen hem aan. ‘Ik heb geen opdracht om hen vrij te laten. En u hebt niet het gezag om…’
‘Doe het op mijn gezag,’ zegt Plutarch. ‘We kwamen deze drie mensen sowieso ophalen. Ze moeten naar het defensiecentrum. Geheel op mijn verantwoordelijkheid.’
De bewaker vertrekt om iemand te bellen en komt terug met een sleutelbos. De teamleden hebben zo lang in een verkrampte houding moeten zitten dat ze zelfs als de boeien verwijderd zijn nog moeite hebben met lopen. Gale, Plutarch en ik moeten hen ondersteunen. De voet van Flavius blijft haken achter een ijzeren rooster boven een rond gat in de vloer en mijn maag krimpt samen als ik bedenk waarom een kamer een afvoerbuis nodig heeft. Hoe die witte tegels zijn schoongespoten om de vuiligheid van hun ellende te verwijderen…
In het ziekenhuis zoek ik mijn moeder, de enige aan wie ik hen toevertrouw. Het duurt even voor ze de drie herkent in hun huidige toestand, maar ze kijkt meteen ontzet. En ik weet dat dat niet komt door de mishandelde lichamen, want die zag ze dagelijks in District 12, maar door het besef dat dit soort dingen ook in 13 gebeuren.
Mijn moeder werd met open armen ontvangen in het ziekenhuis, maar men beschouwt haar hier ondanks haar levenslange ervaring meer als een verpleegster dan als een dokter. Toch komt er niemand tussenbeide als ze het trio naar een behandelkamer dirigeert om hun verwondingen te onderzoeken. Ik ga op een bank voor de deur van het ziekenhuis zitten en wacht op haar oordeel. Mijn moeder zal aan hun lichamen kunnen zien hoeveel pijn ze hebben moeten lijden.
Gale komt naast me zitten en legt zijn arm om mijn schouders. ‘Ze lapt ze wel weer op.’ Ik knik kort en vraag me af of hij terugdenkt aan de brute wijze waarop hijzelf in 12 is afgeranseld.
Plutarch en Fulvia nemen plaats op de bank tegenover ons, maar zeggen verder niets over de staat waarin mijn team verkeert. Als zij niet op de hoogte waren van deze mishandelingen, hoe denken ze dan over deze zet van president Coin? Ik besluit ze een handje te helpen.
‘Nou, we mogen dus wel op onze hoede zijn,’ zeg ik.
‘Hè? Waarom? Hoe bedoel je?’ vraagt Fulvia.
‘Door mijn voorbereidingsteam te mishandelen geeft ze een waarschuwing af,’ zeg ik tegen haar. ‘Niet alleen aan mij. Maar ook aan jullie. Ze laat zien wie de baas is en wat er gebeurt als je niet doet wat ze zegt. Mocht je de illusie hebben dat jullie ook nog macht hadden, dan zou ik die maar gauw laten varen. Wie uit het Capitool komt, wordt hier blijkbaar niet automatisch beschermd. Misschien werkt het zelfs wel tegen je.’
‘Plutarch is het brein achter de rebellenuitbraak en geenszins te vergelijken met die drie schoonheidsspecialisten,’ zegt Fulvia ijzig.
Ik haal mijn schouders op. ‘Dat zijn jouw woorden, Fulvia. Maar wat zou er gebeuren als jullie ruzie met Coin zouden krijgen? Mijn voorbereidingsteam is ontvoerd. Zij kunnen in elk geval nog hopen dat ze op een dag terug naar het Capitool gaan. Gale en ik kunnen in het bos wonen. Maar jullie? Waar zouden jullie naartoe vluchten?’
‘Volgens mij zijn wij iets harder nodig voor deze oorlog dan jij schijnt te denken,’ zegt Plutarch onbekommerd.
‘O, maar dat zijn jullie ook. De tributen waren ook nodig voor de Spelen. Tot ze niet meer nodig waren,’ zeg ik. ‘En toen werden we maar al te makkelijk afgedankt, hè Plutarch?’
Dat maakt een einde aan het gesprek. We wachten zwijgend tot mijn moeder naar buiten stapt. ‘Het komt goed,’ meldt ze. ‘Geen blijvend lichamelijk letsel.’
‘Mooi zo. Uitstekend,’ zegt Plutarch. ‘Wanneer kunnen ze weer aan het werk?’
‘Morgen, denk ik,’ antwoordt ze. ‘Maar ze zullen emotioneel gezien nog wel een beetje labiel zijn, na alles wat ze hebben meegemaakt. Ze waren hier totaal niet op voorbereid, zo rechtstreeks uit het Capitool.’
‘Geldt dat niet voor ons allemaal?’ zegt Plutarch.
Ik weet niet of het komt doordat mijn voorbereidingsteam niet kan werken of doordat ik te gespannen ben, maar de rest van de dag hoef ik me van Plutarch niet met mijn Spotgaaitaken bezig te houden. Gale en ik gaan lunchen in de eetzaal, waar we een stoofpot met bonen en uien, een dikke snee brood en een kop water krijgen. Na het verhaal van Venia blijft het brood in mijn keel steken, dus ik schuif de rest op Gales dienblad. We zeggen allebei weinig tijdens het eten, maar als onze kommen schoon zijn, trekt Gale zijn mouw op om zijn rooster te laten zien. ‘Ik heb nu training.’
Ik sjor mijn mouw omhoog en houd mijn arm naast de zijne. ‘Ik ook.’ Ik bedenk dat ‘training’ nu gelijk staat aan jagen.
Mijn verlangen om naar het bos te vluchten, al is het maar voor twee uurtjes, verdringt mijn zorgen even naar de achtergrond. Door me onder te dompelen in het groen en zonlicht kan ik mijn gedachten vast beter op een rijtje zetten. Zodra we de hoofdgangen door zijn, rennen Gale en ik als een stel schoolkinderen naar het wapenarsenaal, en tegen de tijd dat we daar aankomen ben ik duizelig en buiten adem, zodat ik er direct aan herinnerd word dat ik nog niet volledig hersteld ben. Van de bewakers krijgen we onze oude wapens mee, en messen en een jutezak waar we onze buit in kunnen doen. Ik bijt op mijn tanden als ze de volgband om mijn enkel klemmen en probeer te doen of ik luister als ze uitleggen hoe de draagbare zender werkt. Het enige wat blijft hangen is dat er een klok in zit, en dat we op het aangegeven tijdstip terug in 13 moeten zijn. Anders zullen onze jachtprivileges worden ingetrokken. Aan die regel zal ik me waarschijnlijk wél proberen te houden.
We gaan naar buiten en komen in het grote, omheinde trainingsterrein naast het bos. Bewakers openen zonder iets te zeggen het goed geoliede hek voor ons. Het zou ons heel wat moeite kosten om op eigen houtje langs dit hek te komen – het is tien meter hoog, met vlijmscherpe ijzeren punten erop, en staat continu hoorbaar onder stroom. We lopen door het bos tot we het hek niet meer kunnen zien. Op een kleine open plek blijven we even staan en gooien ons hoofd in onze nek om het zonlicht op te vangen. Ik draai met gespreide armen een rondje, heel langzaam om de wereld niet om me heen te laten tollen.
Het gebrek aan regen dat me in 12 was opgevallen, heeft ook hier schade aangericht aan de planten, en de droge bladeren vormen een knisperend tapijt onder onze voeten. We doen onze schoenen uit. De mijne zitten toch al niet lekker, want geheel in de geest van het strikte recyclebeleid dat in 13 wordt gevoerd, heb ik een paar toegewezen gekregen waar iemand anders uit was gegroeid. En die iemand loopt blijkbaar raar, want ze zijn helemaal verkeerd ingelopen.
We jagen, net als vroeger. Zwijgend – we hebben geen woorden nodig om met elkaar te communiceren, want hier in het bos bewegen we als twee delen van één wezen. We voorzien wat de ander gaat doen, geven elkaar rugdekking. Hoe lang is het geleden dat we deze vrijheid hadden? Acht maanden? Negen? Het is niet helemaal hetzelfde na alles wat er is gebeurd, met de volgbanden om onze enkels en doordat ik zo vaak moet uitrusten. Maar gelukkiger dan dit kan ik me op dit moment volgens mij niet voelen.
De dieren hier zijn lang niet wantrouwig genoeg. Die ene seconde extra die ze nodig hebben om onze onbekende geur thuis te brengen betekent hun dood. Binnen anderhalf uur hebben we een stuk of twaalf dieren gevangen – konijnen, eekhoorns en kalkoenen. We besluiten dat het zo wel genoeg is en brengen de resterende tijd door bij een vijver waar kennelijk een ondergrondse bron in uitkomt, want het water is koud en zoet.
Gale biedt aan om de dieren schoon te maken en ik protesteer niet. Ik leg een paar muntblaadjes op mijn tong, doe mijn ogen dicht en leun achterover tegen een rots. Ik neem alle geluiden in me op en laat de verzengende middagzon mijn huid verbranden, en ik ben bijna ontspannen als Gales stem me onderbreekt. ‘Katniss, waarom ben je zo begaan met je voorbereidingsteam?’
Ik doe mijn ogen open om te zien of hij een grapje maakt, maar hij kijkt met gefronste wenkbrauwen naar het konijn dat hij aan het villen is. ‘Waarom niet?’
‘Hm. Eens even kijken. Omdat ze je een jaar lang opgedirkt hebben voor de slacht?’ oppert hij.
‘Zo simpel ligt het niet. Ik ken ze. Ze zijn niet gemeen of wreed. Ze zijn niet eens slim. Het is hetzelfde als wanneer je kleine kinderen pijn zou doen. Ze snappen niet… Ik bedoel, ze weten niet…’ Ik raak verstrikt in mijn eigen woorden.
‘Wat weten ze niet, Katniss?’ vraagt hij. ‘Dat de tributen – en dat zijn de échte kinderen in dit verhaal, niet die drie freaks van jou – gedwongen worden om zich dood te vechten? Dat jij de arena in moest om het volk te vermaken? Was dat een groot geheim in het Capitool?’
‘Nee. Maar zij kijken er anders tegen aan,’ zeg ik. ‘Zij zijn ermee opgegroeid en…’
‘Ben je ze nou aan het verdedigen?’ Met één snelle beweging trekt hij de huid van het konijn eraf.
Dat steekt, want dat doe ik inderdaad, en dat slaat nergens op. Ik zoek verwoed naar steekhoudende argumenten. ‘Volgens mij verdedig ik iemand die mishandeld wordt omdat ze een boterham heeft gestolen. Misschien doet het me te veel denken aan wat ze met jou gedaan hebben om een kalkoen!’
En toch heeft hij gelijk. Het komt echt een beetje vreemd over dat ik zo bezorgd ben om mijn voorbereidingsteam. Ik zou ze moeten haten en aan de galg willen zien hangen. Maar ze zijn zo wereldvreemd, en ze hoorden bij Cinna, en hij stond toch aan mijn kant?
‘Ik zoek echt geen ruzie,’ zegt Gale. ‘Maar ik denk niet dat Coin een of andere belangrijke boodschap wilde overbrengen door hen te straffen omdat ze de regels hier hebben overtreden. Ze dacht waarschijnlijk dat ze je een dienst bewees.’ Hij propt het konijn in de tas en staat op. ‘We kunnen maar beter gaan als we op tijd terug willen zijn.’
Ik negeer zijn uitgestoken hand en kom wankel overeind. ‘Best.’ We praten niet op de terugweg, maar zodra we binnen het hek zijn schiet me nog iets te binnen. ‘Tijdens de Kwartskwelling mochten Octavia en Flavius niet verder werken, want ze bleven maar huilen omdat ik weer terug moest. En Venia kon nauwelijks afscheid nemen.’
‘Ik zal mijn best doen om daaraan te denken als ze je… bewerken,’ zegt Gale.
‘Doe dat,’ zeg ik.
We geven het vlees aan Sluwe Sae in de keuken. Ze heeft het prima naar haar zin in District 13, hoewel ze de koks niet erg vindingrijk vindt. Maar van een vrouw die van wilde hond en rabarber nog een smakelijke stoofpot in elkaar wist te draaien kun je verwachten dat ze zich hier beperkt voelt.
Ik ben uitgeput door het jagen en het slaapgebrek en ga terug naar mijn compartiment. Dat is helemaal leeg, en dan bedenk ik pas dat we zijn verhuisd vanwege Boterbloem. Ik vertrek naar de bovenste verdieping en ga op zoek naar compartiment E. Het ziet er precies hetzelfde uit als compartiment 307, op het raam – een halve meter breed, twintig centimeter hoog – na, dat in het midden boven in de buitenmuur zit. Het kan worden afgesloten met een zware metalen plaat, maar op dit moment staat het wijdopen en een niet nader te noemen kat is nergens te bekennen. Ik ga op mijn bed liggen en er valt een straal middagzon op mijn gezicht. Voor ik het weet maakt mijn zusje me wakker voor 18:00 – BEZINNING.
Prim vertelt dat ze de vergadering al vanaf de lunch omroepen. De gehele bevolking, behalve de mensen die niet gemist kunnen worden bij bepaalde taken, moet aanwezig zijn. We volgen de instructies naar de Gemeenschap, een enorme zaal waar de duizenden toeschouwers met gemak in passen. Je ziet dat de ruimte gebouwd is voor grotere bijeenkomsten, en die hebben voordat de pokkenepidemie uitbrak misschien ook wel plaatsgevonden. Prim wijst me fluisterend op de nawerkingen van die tragedie die je nog overal ziet – de littekens op sommige lichamen, de licht mismaakte kinderen. ‘Ze hebben het heel erg zwaar gehad hier,’ zegt ze.
Na vanochtend ben ik niet in de stemming om medelijden met 13 te hebben. ‘Niet zwaarder dan wij het in 12 hadden,’ zeg ik. Ik zie mijn moeder die een groep mobiele patiënten naar binnen begeleidt, nog steeds in hun ziekenhuispyjama’s en badjassen. Finnick is er ook bij, verdwaasd maar beeldschoon. Hij heeft een dun stuk touw in zijn handen, nog geen dertig centimeter lang, zelfs te kort om een bruikbare strop van te knopen. Hij kijkt met een starende blik voor zich uit terwijl zijn vingers vliegensvlug bewegen en allerlei knopen leggen en weer ontwarren. Hoort zeker bij zijn behandeling. Ik loop naar hem toe en zeg: ‘Hoi, Finnick.’ Hij lijkt het niet te merken, dus ik geef hem een por met mijn elleboog om zijn aandacht te trekken. ‘Finnick! Hoe gaat het met je?’
‘Katniss,’ zegt hij terwijl hij mijn hand grijpt. Opgelucht dat hij een bekend gezicht ziet, denk ik. ‘Waarom zijn we hier?’
‘Ik heb tegen Coin gezegd dat ik haar Spotgaai ga worden. Maar ik heb haar laten beloven dat de andere tributen immuniteit krijgen als de rebellen winnen,’ zeg ik tegen hem. ‘In het openbaar, zodat er genoeg getuigen zijn.’
‘O. Mooi. Want daar maak ik me wel eens zorgen over bij Annie. Dat ze iets zal zeggen wat zonder dat ze het doorheeft als verraad kan worden opgevat,’ zegt Finnick.
Annie. O jee. Helemaal vergeten. ‘Maak je maar geen zorgen, dat heb ik opgelost.’ Ik geef Finnick een kneepje in zijn hand en loop naar het podium aan de voorkant van de zaal. Coin staat haar verklaring door te lezen en trekt haar wenkbrauwen naar me op. ‘Ik wil graag dat je Annie Cresta nog aan de immuniteitslijst toevoegt,’ zeg ik tegen haar.
De president fronst. ‘Wie is dat?’
‘Dat is Finnick Odairs…’ Wat is ze? Ik weet niet hoe ik haar moet noemen. ‘Dat is een vriendin van Finnick. Uit District 4. Ook een winnaar. Ze is gearresteerd en naar het Capitool gebracht toen de arena ontplofte.’
‘O, het gekke meisje. Dat is niet nodig,’ zegt ze. ‘Iemand die zo zwak is straffen we normaal gesproken niet.’
Ik denk aan het tafereel dat ik vanochtend aantrof. Aan Octavia die in elkaar gedoken tegen de muur zat. Aan het feit dat Coin en ik blijkbaar heel andere definities van het begrip ‘zwak’ hebben. Maar ik zeg alleen maar: ‘Niet? Dan is het vast ook geen probleem om Annie op de lijst te zetten.’
‘Goed,’ zegt de president terwijl ze Annies naam opschrijft. ‘Wil je naast me op het podium staan tijdens de verklaring?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Dat dacht ik al. Maak je maar gauw ergens onzichtbaar tussen de mensen. Ik sta op het punt om te beginnen.’ Ik ga terug naar Finnick.
Nog iets wat niet verspild wordt in 13: woorden. Coin vraagt de aandacht van het publiek en zegt dat ik ermee heb ingestemd om de Spotgaai te worden, mits de andere winnaars – Peeta, Johanna, Enobaria en Annie – niet vervolgd zullen worden voor de eventuele schade die ze de opstand hebben toegebracht. Ik hoor het afkeurende geroezemoes van de menigte. Waarschijnlijk twijfelde niemand eraan dat ik de Spotgaai wilde zijn. Het feit dat ik een prijs noem – waarbij mogelijke vijanden hun straf zullen ontlopen –, stuit hun tegen de borst. Ik blijf onverschillig staan terwijl ik boze blikken toegeworpen krijg.
De president laat hen even mopperen en gaat dan op dezelfde bondige toon verder. Dit keer zijn de woorden die uit haar mond komen echter nieuw voor me. ‘Maar in ruil voor dit ongebruikelijke verzoek heeft soldaat Everdeen beloofd dat ze zich voor onze zaak zal inzetten. Het spreekt voor zich dat zodra zij in woorden of daden van haar missie afwijkt, deze overeenkomst als verbroken beschouwd zal worden. De immuniteit zal komen te vervallen en het lot van de vier winnaars zal worden bepaald door de wetten van District 13. Net als haar eigen lot. Dank u wel.’
Met andere woorden: als ik over de schreef ga, gaan we allemaal dood.