HOOFDSTUK

12

Misschien verlies ik hen vandaag wel allebei.

Ik probeer me een wereld voor te stellen waarin de stemmen van Gale en Peeta allebei verstomd zijn. Roerloze handen. Ogen die niet meer knipperen. Ik sta over hun lijken gebogen om ze nog één keer te kunnen zien en loop dan de kamer uit. Maar als ik de deur opendoe om de wereld in te gaan, zie ik alleen maar een immense leegte. Een bleekgrijs niets, dat is de enige toekomst die me wacht.

‘Zal ik vragen of ze je verdoven tot het achter de rug is?’ vraagt Haymitch. Hij maakt geen grapje. Dit is een man die zijn hele volwassen leven met de fles heeft doorgebracht in een poging de misdaden van het Capitool te vergeten. De zestienjarige jongen die de tweede Kwartskwelling heeft gewonnen, moet ook mensen gehad hebben van wie hij hield – familie, vrienden, een vriendinnetje misschien – en voor wie hij zijn uiterste best deed om terug te komen. Waar zijn die mensen nu? Hoe komt het dat hij helemaal niemand in zijn leven had tot Peeta en ik hem werden opgedrongen? Wat heeft Snow met hen gedaan?

‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik wil naar het Capitool. Ik wil ook in het reddingsteam.’

‘Ze zijn al weg,’ zegt Haymitch.

‘Wanneer zijn ze vertrokken? Misschien kan ik ze nog inhalen. Ik kan…’ Wat? Wat kan ik doen?

Haymitch schudt zijn hoofd. ‘Vergeet het maar. Je bent te waardevol en te kwetsbaar. Ze hebben nog overwogen om je naar een ander district te sturen om de aandacht van het Capitool af te leiden tijdens de missie. Maar iedereen dacht dat je dat niet aan zou kunnen.’

‘Haymitch, alsjeblieft!’ Ik smeek nu. ‘Ik moet iets doen. Ik kan hier niet gewoon zitten afwachten tot iemand me eindelijk kan vertellen of ze dood zijn of niet. Er is vast wel íéts wat ik kan doen!’

‘Goed dan. Ik ga wel even met Plutarch praten. Blijf hier.’ Maar dat kan ik niet. Haymitch’ voetstappen zijn nog niet eens weggestorven als ik me al onhandig door de opening in het gordijn wurm en Finnick languit op zijn buik zie liggen, met zijn handen in zijn kussensloop. Hoewel het laf – en zelfs wreed – is om hem te wekken en hem uit het schimmige, gedempte medicijnenland naar de harde werkelijkheid te halen, doe ik het toch, want ik kan dit niet in mijn eentje aan.

Als ik uitleg wat er aan de hand is, neemt zijn aanvankelijke ontsteltenis vreemd genoeg snel af. ‘Maar Katniss, dit is in elk geval een doorbraak, hoe het ook afloopt. Aan het eind van de dag zijn ze of dood, of bij ons. Dat is… dat is meer dan we hadden kunnen hopen!’

Nou, Finnick bekijkt onze situatie tenminste van de zonnige kant. En toch heeft het inderdaad iets geruststellends om te bedenken dat er een eind zal komen aan deze marteling.

Het gordijn wordt met een ruk opzij getrokken en daar staat Haymitch. Hij heeft een taak voor ons, als we ons ertoe kunnen zetten. Ze hebben nog steeds beelden nodig van 13 na het bombardement. ‘Als we die de komende uren kunnen draaien, kan Beetee ze uitzenden voor de missie begint, en dan is de aandacht van het Capitool misschien ergens anders op gericht.’

‘Ja, een afleidingsmanoeuvre,’ zegt Finnick. ‘Een soort valstrik.’

‘Eigenlijk hebben we iets nodig wat zo meeslepend is dat zelfs president Snow aan de buis gekluisterd zal zitten. Hebben we zoiets?’ vraagt Haymitch.

Nu ik een taak heb waarmee ik de missie misschien kan helpen, ben ik in één klap weer geconcentreerd. Terwijl ik mijn ontbijt naar binnen prop en opgemaakt word, probeer ik te bedenken wat ik zou kunnen zeggen. President Snow vraagt zich vast af welk effect die met bloed besmeurde vloer en zijn rozen op me hebben. Als hij me wil breken, moet ik heel blijven. Maar ik denk niet dat ik hem ergens van kan overtuigen door wat uitdagende dingen naar de camera te roepen. Bovendien zal dat het reddingsteam geen extra tijd opleveren. Uitbarstingen zijn kort. Verhalen duren veel langer.

Ik weet niet of het zal werken, maar als de televisieploeg bovengronds klaarstaat, vraag ik aan Cressida of ze me om te beginnen over Peeta wil interviewen. Ik ga op de omgevallen marmeren zuil zitten waar ik mijn huilbui heb gehad en wacht op het rode lampje en Cressida’s vragen.

‘Hoe heb je Peeta ontmoet?’ vraagt ze.

En dan doe ik wat Haymitch me al vanaf mijn eerste interview probeert te laten doen. Ik stel mijn hart open. ‘Toen ik Peeta ontmoette was ik elf jaar oud en bijna dood.’ Ik vertel over die afschuwelijke dag waarop ik in de regen babykleertjes probeerde te verkopen, over hoe Peeta’s moeder me wegjoeg bij de achterdeur van de bakkerij en hoe hij een pak slaag voor lief nam om mij de broden te kunnen brengen die onze levens redden. ‘We hadden nog nooit met elkaar gepraat. De allereerste keer dat ik Peeta sprak was in de trein naar de Spelen.’

‘Maar toch was hij toen al verliefd op jou,’ zegt Cressida.

‘Ik geloof het wel.’ Ik laat een klein glimlachje zien.

‘Kun je goed omgaan met het feit dat jullie nu van elkaar gescheiden zijn?’ vraagt ze.

‘Nee. Ik weet dat Snow hem elk moment kan vermoorden. Vooral sinds Peeta 13 heeft gewaarschuwd voor het bombardement. Het is verschrikkelijk om daarmee te moeten leven,’ zeg ik. ‘Maar doordat ze hem zo behandelen is er niets meer wat me tegenhoudt. Ik zal alles doen wat nodig is om het Capitool te vernietigen. Ik ben eindelijk vrij.’ Ik richt mijn blik op de hemel en kijk naar een havik die door de lucht scheert. ‘President Snow heeft ooit aan mij toegegeven dat het Capitool kwetsbaar was. Op dat moment snapte ik niet wat hij bedoelde. Ik kon niet helder denken, omdat ik zo bang was. Maar nu ben ik dat niet meer. Het Capitool is kwetsbaar omdat het voor alles afhankelijk is van de districten. Eten, energie, zelfs de vredebewakers die ons in de gaten moeten houden. Als wij onszelf vrij verklaren stort het Capitool in elkaar. President Snow, dankzij u verklaar ik mijzelf vandaag officieel vrij.’

Ik heb het heel behoorlijk gedaan, misschien zelfs wel briljant. Iedereen vindt het broodverhaal prachtig. Maar mijn boodschap aan president Snow brengt Plutarch pas echt op ideeën. Hij roept Finnick en Haymitch bij zich en ze hebben een kort maar heftig gesprek, waar Haymitch zo te zien niet blij mee is. Plutarch lijkt te winnen – Finnick ziet bleek maar knikt uiteindelijk wel.

Terwijl Finnick naar ons toe komt om mijn plek voor de camera over te nemen, zegt Haymitch tegen hem: ‘Je hoeft het niet te doen.’

‘Jawel. Als het haar kan helpen.’ Finnick maakt een grote bal van het touw in zijn hand. ‘Ik ben er klaar voor.’

Ik weet niet wat ik moet verwachten. Een liefdesverhaal over Annie? Een beschrijving van de misstanden in District 4? Maar Finnick Odair gooit het over een heel andere boeg.

‘President Snow… verkocht mij. Mijn lichaam, bedoel ik,’ begint Finnick op een vlakke, afstandelijke toon. ‘Ik was niet de enige. Als men een winnaar aantrekkelijk vindt, geeft de president je weg als beloning of mogen mensen je voor een exorbitant bedrag kopen. Als je weigert, vermoordt hij iemand van wie je houdt. En dus doe je het.’

Dus dat is de verklaring voor Finnicks eindeloze stoet geliefden in het Capitool. Het waren helemaal geen echte geliefden, maar mensen als onze vroegere hoofdvredebewaker, Cray, die wanhopige meisjes kocht om te verslinden en dan weer af te danken, gewoon omdat hij dat kon. Ik wil het filmen onderbreken en Finnick om vergiffenis smeken voor alle slechte dingen die ik ooit over hem heb gedacht. Maar we hebben een taak, en ik voel dat Finnicks verhaal veel meer effect zal hebben dan het mijne.

‘Ik was niet de enige, maar ik was wel de populairste,’ zegt hij. ‘En misschien ook wel de meest weerloze, omdat de mensen van wie ik hield zo weerloos waren. Mijn klanten gaven vaak cadeaus in de vorm van geld of sieraden om hun schuldgevoel af te kopen, maar ik ontdekte een veel waardevoller betaalmiddel.’

Geheimen, denk ik. Finnick zei dat zijn geliefden hem met geheimen betaalden, alleen dacht ik toen dat hij het allemaal uit vrije wil deed.

‘Geheimen,’ zegt hij, mijn gedachten herhalend. ‘En ik zou maar blijven kijken als ik u was, president Snow, want een heleboel van die geheimen gingen over u. Maar laten we beginnen met een paar andere.’

Finnick begint zo’n gedetailleerd beeld te schetsen dat het wel waar moet zijn. Verhalen vol vreemde seksuele fantasieën, overspel, onstilbare hebzucht en bloederige machtsspelletjes. Dronken geheimen die midden in de nacht boven vochtige kussenslopen werden doorgefluisterd. Finnick was handelswaar, een districtsslaaf. Een mooie weliswaar, maar in wezen ongevaarlijk. Aan wie moest hij het vertellen? En wie zou hem geloven als hij dat deed? Maar sommige geheimen zijn te sappig om niet te delen. Ik ken de mensen die Finnick noemt niet – ik geloof dat het allemaal prominente Capitoolinwoners zijn –, maar doordat ik altijd naar het gekwek van mijn voorbereidingsteam luister weet ik hoeveel aandacht het kleinste inschattingsfoutje al kan trekken. Als een verkeerd kapsel al voor uren geroddel zorgt, waar zullen beschuldigingen van incest, hoogverraad, afpersing en brandstichting dan wel niet toe leiden? En terwijl de schok door het Capitool rolt en het grote moddersmijten kan beginnen, zit men daar ongetwijfeld ook te wachten, net als ik hier, op de verhalen over de president.

‘En dan nu over naar onze fijne president Coriolanus Snow,’ zegt Finnick. ‘Nog zó’n jonge vent toen hij aan de macht kwam. En zo slim dat hij die al die tijd heeft weten te behouden. Hoe, vraagt u zich vast af, heeft hij dat voor elkaar gekregen? Eén woord. Dat is eigenlijk het enige wat u hoeft te weten. Gif.’ Finnick gaat terug naar het begin van Snows politieke carrière, waar ik niets van weet, en behandelt zijn hele geschiedenis tot aan het heden. Hij noemt de ene na de andere tegenstander van Snow die op mysterieuze wijze is gestorven, en erger nog, ook allerlei bondgenoten die een mogelijke bedreiging vormden. Mensen die tijdens een feestmaal dood neervielen of langzaam om onverklaarbare redenen binnen een paar maanden wegkwijnden. Men weet het aan bedorven schaaldieren, ongrijpbare virussen of een onopgemerkte zwakke plek in de aorta. Snow dronk zelf uit de vergiftigde glazen om alle achterdocht weg te nemen. Maar tegengif werkt niet altijd. Men zegt dat hij daarom de rozen draagt die zo sterk naar parfum ruiken. Men zegt dat die rozen de geur van het bloed uit zijn ongeneeslijke mondzweren moeten verdoezelen. Men zegt, men zegt, men zegt… Snow heeft een lijst en niemand weet wie de volgende is.

Gif. Het perfecte wapen voor een slang.

Ik heb al zo’n slecht beeld van het Capitool en zijn nobele president dat ik niet kan zeggen dat ik geschokt ben door Finnicks beweringen. Ze lijken veel meer teweeg te brengen bij de ontheemde Capitoolrebellen uit mijn cameraploeg en bij Fulvia. Zelfs Plutarch reageert af en toe vol verbazing – misschien vraagt hij zich af hoe het kan dat hij sommige roddels nog nooit gehoord heeft. Als Finnick uitgepraat is laten ze de camera’s gewoon draaien, zodat hij uiteindelijk degene moet zijn die ‘Cut’ zegt.

De televisieploeg haast zich naar binnen om de beelden te monteren en Plutarch neemt Finnick mee om een eindje verderop met hem te praten, waarschijnlijk om te horen of hij nog meer verhalen heeft. Ik blijf met Haymitch in de puinhopen zitten en vraag me af of mij op een dag hetzelfde lot als Finnick te wachten zou hebben gestaan. Waarom niet? Snow had vast een heel goede prijs gekregen voor het meisje dat in vuur en vlam stond.

‘Is het met jou ook zo gegaan?’ vraag ik aan Haymitch.

‘Nee. Mijn moeder en broertje. Mijn vriendinnetje. Twee weken nadat ik tot winnaar was gekroond, waren ze allemaal dood. Vanwege die stunt die ik met het krachtveld had uitgehaald,’ antwoordt hij. ‘Snow had niemand meer over om tegen me te gebruiken.’

‘Het verbaast me dat hij jou niet ook gewoon heeft vermoord,’ zeg ik.

‘O, nee. Ik was het voorbeeld. Om de jonge Finnicks, Johanna’s en Kasjmiers af te schrikken en te laten zien wat er met lastige winnaars gebeurde,’ zegt Haymitch. ‘Maar hij wist dat hij niets had om me mee onder druk te zetten.’

‘Tot Peeta en ik in beeld kwamen,’ zeg ik zacht. Ik krijg niet eens een schouderophalen als antwoord.

Nu onze taak erop zit, kunnen Finnick en ik alleen nog maar afwachten. We proberen de slepende minuten te verdrijven in het defensiecentrum. Leggen knopen. Schuiven onze lunch door onze kom. Blazen dingen op op de schietbaan. Om de kans op ontdekking zo klein mogelijk te houden is er geen communicatie met het reddingsteam. Om drie uur ’s middags, het tijdstip waarop het gaat gebeuren, staan we zwijgend en gespannen achter in een kamer vol schermen en computers en kijken hoe Beetee en zijn team de televisiekanalen over proberen te nemen. Beetees gebruikelijke onrustige warrigheid heeft plaatsgemaakt voor een vastberadenheid die ik nog nooit bij hem heb gezien. Het grootste gedeelte van mijn interview heeft het filmpje niet gehaald, er is net genoeg over om te laten zien dat ik leef en nog altijd strijdlustig ben. Vandaag gaat alle aandacht naar Finnicks prikkelende, ranzige relaas over het Capitool. Wordt Beetee beter in zijn werk? Of zijn zijn tegenhangers in het Capitool net iets te gefascineerd en hebben ze geen zin om Finnick uit de lucht te halen? Het daaropvolgende uur zien we op de Capitoolzender afwisselend het normale middagjournaal, Finnick en pogingen om alles op zwart te zetten. Maar het technische team van de rebellen slaagt erin om zelfs die te onderdrukken en levert een indrukwekkende prestatie door bijna de hele aanval op Snow uitgezonden te krijgen.

‘Hou maar op!’ Beetee gooit zijn handen in de lucht en geeft het kanaal terug aan het Capitool. Hij veegt met een doekje zijn gezicht af. ‘Als ze nu nog niet buiten zijn, zijn ze allemaal dood.’ Hij draait zich om in zijn stoel en ziet hoe Finnick en ik op die uitspraak reageren. ‘Maar het plan zat goed in elkaar, hoor. Heeft Plutarch het uitgelegd?’

Natuurlijk niet. Beetee neemt ons mee naar een andere kamer en laat ons zien hoe het team, met behulp van rebellen in het Capitool zelf, zullen proberen – geprobeerd hebben – om de winnaars uit een ondergrondse gevangenis te bevrijden. Iets wat kennelijk gepaard ging met verdovingsgas dat door het ventilatiesysteem kwam, stroomuitval, een bomexplosie in een overheidsgebouw op ettelijke kilometers van de gevangenis en nu de onderbreking van de uitzending. Beetee is blij dat we het plan nauwelijks kunnen volgen, want dat betekent dat onze tegenstanders er ook moeite mee zullen hebben.

‘Net als jouw elektriciteitsval in de arena?’ vraag ik.

‘Precies. En die heeft toch ook heel goed gewerkt?’ zegt Beetee.

Nou… niet bepaald, denk ik.

Finnick en ik proberen post te vatten in het Hoofdkwartier, waar ongetwijfeld het eerste nieuws over de reddingsoperatie binnen zal komen, maar we mogen er niet in omdat er serieuze oorlogszaken worden uitgevoerd. We weigeren het defensiecentrum te verlaten en wachten ten slotte in de kolibriekamer tot we iets te horen krijgen.

Knopen leggen. Knopen leggen. Geen nieuws. Knopen leggen. Knopen leggen. Tiktak. Dit is een klok. Niet aan Gale denken. Niet aan Peeta denken. Knopen leggen. We hoeven geen avondeten. Vingers ontveld en bloederig. Finnick geeft het op en gaat in dezelfde ineengedoken houding zitten als in de arena toen de snatergaaien aanvielen. Ik leg de laatste hand aan mijn ministrop. De tekst van ‘De galgenboom’ weerklinkt in mijn hoofd. Gale en Peeta. Gale en Peeta.

‘Hield jij meteen van Annie, Finnick?’ vraag ik.

‘Nee.’ Het is heel lang stil voor hij eraan toevoegt: ‘Ze is langzaam bij me naar binnen geslopen.’

Ik probeer mijn gevoelens te peilen, maar de enige die ik momenteel door mijn hoofd voel sluipen is president Snow.

Het moet middernacht zijn, het moet al morgen zijn als Haymitch de deur openduwt. ‘Ze zijn terug. We moeten naar het ziekenhuis.’ Mijn mond gaat open voor een stortvloed aan vragen die hij afkapt met: ‘Dat is het enige wat ik weet.’

Ik wil meteen wegrennen, maar Finnick doet heel raar, alsof hij zich niet meer kan bewegen, dus ik neem hem als een klein kind bij de hand en voer hem mee; het defensiecentrum door, de lift in die alle kanten op gaat en naar de ziekenboeg. Daar heerst grote opschudding – dokters schreeuwen bevelen en de gewonden worden door de gangen naar hun bed gereden.

We worden geschampt door een brancard waar een bewusteloze, uitgemergelde jonge vrouw met een kaalgeschoren hoofd op ligt. Haar lichaam zit onder de blauwe plekken en etterende korsten. Johanna Mason. Die wél informatie over de rebellengeheimen had. In elk geval over mij. En dit is hoe ze ervoor heeft moeten boeten.

Door een deuropening vang ik een glimp van Gale op met ontbloot bovenlijf; het zweet gutst over zijn gezicht terwijl een dokter met een lang pincet iets onder zijn schouderblad vandaan haalt. Hij is gewond, maar hij leeft nog. Ik roep zijn naam en wil naar hem toe gaan, maar een verpleegster duwt me terug en doet de deur voor mijn neus dicht.

‘Finnick!’ Iets tussen een gil en een vreugdekreet in. Een wat verfomfaaide maar mooie jonge vrouw – donker haar vol klitten, zeegroene ogen – rent slechts gekleed in een laken op ons af. ‘Finnick!’ En plotseling is het alsof er niemand op de wereld is behalve deze twee mensen, die door de gang stormen om bij elkaar te komen. Ze botsen tegen elkaar op, omhelzen elkaar, verliezen hun evenwicht en vallen tegen een muur, waar ze blijven staan. Aan elkaar gekleefd tot één wezen. Onscheidbaar.

Ik voel een steek van jaloezie. Niet om Finnick of Annie, maar om hun zekerheid. Niemand zou aan deze liefde kunnen twijfelen.

Boggs, die er een beetje gehavend uitziet maar ongedeerd is, komt naar mij en Haymitch toe. ‘We hebben ze allemaal bevrijd, behalve Enobaria. Maar we betwijfelen of zij wel gevangenzit, omdat ze uit 2 komt. Peeta ligt aan het eind van de gang. Het gas is bijna uitgewerkt. Misschien is het goed als jullie er zijn als hij bijkomt.’

Peeta.

Hij leeft nog – ik weet niet hoe het met hem gaat, maar hij leeft nog en hij is hier. Niet meer bij Snow. Veilig. Hier. Bij mij. Over een minuut kan ik hem aanraken. Zijn glimlach zien. Zijn lach horen.

Haymitch grijnst naar me. ‘Nou, kom op,’ zegt hij.

Ik ben er helemaal duizelig van. Wat moet ik zeggen? O, wat maakt het ook uit wat ik zeg? Peeta zal toch wel door het dolle heen zijn, wat ik ook doe. Hij zal me waarschijnlijk toch wel kussen. Ik vraag me af of het net zo zal voelen als die laatste keer op het strand in de arena, waar ik van mezelf tot nu toe nog niet aan heb mogen denken.

Peeta is al wakker en zit met een verbijsterde blik op de rand van zijn bed terwijl drie artsen hem geruststellen, met een lampje in zijn ogen schijnen en zijn hartslag controleren. Ik ben teleurgesteld dat mijn gezicht niet het eerste was wat hij heeft gezien toen hij wakker werd, maar hij ziet het nu. Zijn uitdrukking wordt ongelovig, en ik zie nog een andere emotie die ik niet goed kan thuisbrengen. Hartstocht? Wanhoop? Vast allebei, want hij duwt de dokters aan de kant, springt overeind en komt naar me toe. Ik ren hem tegemoet en spreid mijn armen om hem te omhelzen. Hij steekt zijn handen ook naar mij uit, om mijn gezicht te strelen, denk ik.

Mijn lippen willen net zijn naam zeggen als zijn vingers zich om mijn keel sluiten.