HOOFDSTUK
11
Wat zal mij breken?
Dat is de vraag die me de drie dagen daarna bezighoudt terwijl we wachten tot we uit onze veilige gevangenis worden vrijgelaten. Wat zal me in ontelbare stukken breken, zodat ik niet meer te herstellen ben, geen nut meer zal hebben? Ik zeg het tegen niemand, maar het probleem verteert me overdag en vlecht zich door mijn nachtmerries.
In die tijd worden er nog vier andere bunkerraketten op ons afgevuurd, die alle vier gigantisch zijn en heel veel schade aanrichten, maar er wordt weinig druk gezet achter de aanval. De bommen worden verspreid over de lange uren afgeworpen, en net als je denkt dat het voorbij is stuurt de volgende explosie weer schokgolven door je buik. Het bombardement lijkt meer bedoeld om ons in de bunkers te houden dan om 13 te vernietigen. Ze willen het district verzwakken, dat zeker. Zodat iedereen genoeg te doen zal hebben om de boel weer op poten te krijgen. Maar ze willen het niet volledig kapotmaken. Wat dat betreft had Coin gelijk. Iets wat je in de toekomst in handen wilt krijgen, ga je niet vernietigen. Ik neem aan dat ze op korte termijn vooral een eind aan het Zendbombardement willen maken, om ervoor te zorgen dat ik niet meer op de beeldschermen van Panem zal verschijnen.
We worden nauwelijks op de hoogte gehouden van de stand van zaken. De televisieschermen gaan nooit aan en we ontvangen alleen korte audio-updates van Coin over de aard van de bommen. Er wordt nog steeds oorlog gevoerd, dat is duidelijk, maar we hebben geen idee hoe hij verloopt.
In de bunker draait alles de hele dag om samenwerking. We houden ons aan een streng schema voor eten, wassen, lichaamsbeweging en slapen. Om de verveling te doorbreken mogen we af en toe even bij elkaar op bezoek. Onze hoek wordt erg populair, want zowel de kinderen als de volwassenen zijn helemaal gefascineerd door Boterbloem. Hij verwerft grote roem door het spelletje Gekke Kat dat hij ’s avonds speelt. Dat heb ik een paar jaar geleden ooit per ongeluk bedacht toen de stroom op een winteravond weer eens was uitgevallen. Je hoeft alleen maar het licht van een zaklamp over de grond te laten kronkelen en dan probeert Boterbloem dat te pakken. Ik ben zo kleinzielig dat ik dat leuk vind, omdat hij zo naar mijn idee heel dom overkomt, maar om onbegrijpelijke redenen vindt iedereen hem hier geweldig leuk en slim. Ik krijg zelfs speciale batterijen – een enorme verspilling – om aan het spel te besteden. De bevolking van 13 smacht werkelijk naar een beetje vermaak.
Op de derde avond geef ik mezelf tijdens ons spelletje antwoord op de vraag die aan me knaagt. Gekke Kat wordt een metafoor voor mijn situatie. Ik ben Boterbloem. Peeta, het ding dat ik zo graag wil veiligstellen, is het licht. Zolang Boterbloem het gevoel heeft dat hij een kans heeft om het ongrijpbare licht onder zijn poten te pakken te krijgen, zit hij vol agressie. (Zo ben ik sinds ik de arena uit ben en Peeta nog leeft.) Als de lamp helemaal uitgaat, is Boterbloem eventjes van slag en in de war, maar daarna is het over en gaat hij iets anders doen. (Dat zou er gebeuren als Peeta doodging.) Maar het enige wat Boterbloem echt helemaal gek maakt, is als ik de lamp wel aan laat maar de lichtbundel op een plek richt die hopeloos buiten zijn bereik is, ergens hoog op de muur, waar hij zelfs niet naartoe kan springen. Dan loopt hij jankend op en neer langs de muur en laat zich niet troosten of afleiden. Er valt dan geen land met hem te bezeilen, tot ik de lamp uitdoe. (Dat probeert Snow nu ook met mij te doen, alleen weet ik niet hoe het spel dat hij speelt eruitziet.)
Misschien is het feit dat ik dit besef het enige wat Snow nodig heeft. Het idee dat hij Peeta in handen had en liet martelen om informatie over de rebellen te verkrijgen was erg. Maar het idee dat hij speciaal gemarteld wordt om mij te verlammen is ondraaglijk. En deze openbaring blijkt zo’n last op mijn schouders te leggen dat ik eindelijk echt begin te breken.
Na Gekke Kat worden we naar bed gestuurd. Soms is er stroom, soms niet: de ene keer branden de lampen op volle sterkte, en de andere keer moeten we met samengeknepen ogen door de schemerige grot turen. Als we gaan slapen dimmen ze de lichten tot ze bijna uit zijn en zetten ze in alle ruimtes noodlampen aan. Prim, die besloten heeft dat de muren het gaan houden, kruipt met Boterbloem in het onderste bed. Mijn moeder ligt in het bovenste. Ik heb aangeboden om in de muur te slapen, maar ze wilden dat ik de grondmatras zou houden omdat ik zoveel om me heen sla in mijn slaap.
Op dit moment doe ik dat niet, want al mijn spieren staan strak van de inspanning om mijn lijf bij elkaar te houden. De pijn in mijn borstkas komt terug en ik stel me voor dat er kleine scheurtjes vanaf mijn hart door mijn lijf kruipen. Door mijn romp, langs mijn armen en benen, over mijn gezicht, zodat er een netwerk van barsten ontstaat. Een flinke klap van een bunkerraket en ik val zo in grillige, vlijmscherpe scherven uit elkaar.
Als de meeste mensen woelend en rusteloos in slaap zijn gevallen, bevrijd ik mezelf voorzichtig uit mijn deken en sluip op mijn tenen door de grot tot ik Finnick heb gevonden, want om de een of andere vage reden weet ik dat hij het zal begrijpen. Hij zit onder de noodlamp in zijn woongedeelte zijn touw te knopen; hij doet niet eens alsof hij slaapt. Terwijl ik hem fluisterend vertel dat ik heb ontdekt hoe Snow van plan is me te breken, dringt het tot me door. Deze tactiek is heel oud nieuws voor Finnick. Zo is hij ook gebroken.
‘Dat doen ze met jou ook, hè, met Annie?’ vraag ik.
‘Tja, ze hebben haar niet gearresteerd omdat ze dachten dat ze een bron van informatie over de rebellen zou zijn,’ zegt hij. ‘Ze weten dat ik nooit het risico zou nemen om haar dat soort dingen te vertellen. Voor haar eigen veiligheid.’
‘O, Finnick. Ik vind het zo erg voor je,’ zeg ik.
‘Nee, ík vind het erg voor jou. Dat ik je niet op de een of andere manier gewaarschuwd heb,’ zegt hij.
Plotseling komt er een herinnering bovendrijven. Ik lig vastgebonden op mijn bed, gek van woede en verdriet nadat ik ben gered. Finnick probeert me gerust te stellen over Peeta. ‘Ze komen er snel genoeg achter dat hij echt niets weet. En ze zullen hem niet vermoorden als ze denken dat ze hem tegen jou kunnen gebruiken.’
‘Je hebt me wél gewaarschuwd. In de hovercraft. Maar toen jij zei dat ze Peeta tegen me konden gebruiken, dacht ik dat je als lokaas bedoelde. Om me naar het Capitool te krijgen,’ zeg ik.
‘Ik had dat helemaal niet moeten zeggen. Je had er toch al niets meer aan. Ik had je vóór de Kwartskwelling moeten waarschuwen of mijn mond moeten houden over Snows methodes.’ Finnick rukt aan het eind van zijn touw en de ingewikkelde knoop wordt weer een rechte lijn. ‘Ik begreep het gewoon niet toen ik jou voor het eerst ontmoette. Na jouw eerste Spelen dacht ik dat dat hele verliefdheidsgedoe gespeeld was. We gingen er allemaal van uit dat je die strategie zou voortzetten. Maar pas toen Peeta tegen het krachtveld aan kwam en bijna doodging…’ Finnick aarzelt.
Ik denk terug aan de arena. Aan mijn gesnik toen Finnick Peeta weer tot leven wekte. Aan de verbaasde blik op Finnicks gezicht. De manier waarop hij mijn gedrag verklaarde door het aan mijn zogenaamde zwangerschap te wijten. ‘Toen wat?’
‘Toen wist ik dat ik je verkeerd had ingeschat. Dat je wel degelijk van hem houdt. Ik zeg niet op welke manier. Misschien weet je dat zelf wel niet eens. Maar iedereen die een beetje oplette kon zien hoeveel je om hem gaf,’ zegt hij zacht.
Iedereen? Toen Snow voor de Zegetoer bij me langskwam, zei hij dat ik alle twijfels over mijn liefde voor Peeta weg moest zien te nemen. ‘Overtuig me,’ zei hij. Het ziet ernaar uit dat ik dat onder die hete roze lucht, niet wetend of Peeta het zou redden, eindelijk heb gedaan. En daarmee heb ik Snow het wapen gegeven dat hij nodig heeft om me te breken.
Finnick en ik blijven zwijgend zitten en kijken hoe de knopen ontstaan en weer verdwijnen. Pas na een hele tijd ben ik in staat om te vragen: ‘Hoe hou jij het vol?’
Finnick kijkt me ongelovig aan. ‘Ik hou het niet vol, Katniss! Dat lijkt me wel duidelijk. Elke ochtend sleur ik mezelf mijn nachtmerries uit, om telkens weer te merken dat wakker worden geen verlichting biedt.’ Iets in mijn blik remt hem af. ‘Je moet proberen er niet aan toe te geven. Instorten is zo gebeurd, maar jezelf oprapen kost veel meer tijd.’
Tja, hij kan het weten. Ik haal diep adem en dwing mezelf weer één geheel te worden.
‘Hoe meer je jezelf kunt afleiden, hoe beter,’ zegt hij. ‘Morgenochtend gaan we meteen een touw voor je zoeken. Tot die tijd mag je het mijne gebruiken.’
De rest van de nacht zit ik op mijn matras als een bezetene knopen te leggen, die ik dan omhooghoud zodat Boterbloem ze kan inspecteren. Als een knoop er verdacht uitziet, mept hij hem uit de lucht en knauwt er een paar keer op om zeker te weten dat hij dood is. Als het ochtend is zijn mijn vingers rauw, maar ik houd het nog steeds vol.
Het is al vierentwintig uur rustig en Coin deelt eindelijk mee dat we de bunker mogen verlaten. Onze oude woonvertrekken zijn door de bommen verwoest. Iedereen krijgt strikte instructies over de locatie van zijn nieuwe compartiment. We krijgen opdracht om onze spullen op te ruimen en lopen dan braaf achter elkaar richting de deur.
Voor ik halverwege ben staat Boggs opeens voor mijn neus en hij trekt me uit de rij. Hij gebaart dat Gale en Finnick naar ons toe moeten komen. Mensen gaan opzij om ons erlangs te laten. Sommigen glimlachen zelfs naar me, want het Gekke Kat-spel schijnt me een stuk sympathieker te hebben gemaakt. De deur uit, de trap op, de gang door naar een van die liften die alle kanten op kunnen, en uiteindelijk komen we uit bij het defensiecentrum. Hier is niets kapotgegaan, maar we zitten dan ook nog steeds heel diep.
Boggs brengt ons naar een kamer die vrijwel identiek is aan het Hoofdkwartier. Coin, Plutarch, Haymitch, Cressida en alle anderen rond de tafel zien er uitgeput uit. Iemand heeft eindelijk de koffie tevoorschijn gehaald – hoewel ik zeker weet dat die hier alleen maar als noodoppepper wordt gebruikt – en Plutarch houdt zijn mok met twee handen stevig vast, alsof het ding hem elk moment weer afgepakt kan worden.
Er worden geen beleefdheden uitgewisseld. ‘Jullie moeten je alle vier omkleden en naar boven gaan,’ zegt de president. ‘Jullie hebben twee uur de tijd om beelden te schieten van de schade die de bommen hebben aangericht, om te laten zien dat de militaire afdeling van 13 niet alleen nog functioneert, maar zelfs de overhand heeft, en het allerbelangrijkste, om te bewijzen dat de Spotgaai nog leeft. Vragen?’
‘Mogen wij ook een kopje koffie?’ vraagt Finnick.
Er worden dampende mokken uitgedeeld. Ik staar met een vies gezicht naar het glanzende zwarte spul, waar ik nooit een liefhebber van ben geweest, maar ik weet dat het me kan helpen om op de been te blijven. Finnick schenkt wat melk in mijn mok en pakt de suikerpot. ‘Suikerklontje?’ vraagt hij op zijn oude, verleidelijke toon. Zo hebben we elkaar ontmoet – toen Finnick me suiker aanbood. Omringd door paarden en strijdwagens, verkleed en geschminkt voor het publiek, voor we bondgenoten werden. Toen ik nog geen flauw idee had van wat hem bezighield. De herinnering roept zowaar een glimlach bij me op. ‘Hier, daar wordt het lekkerder van,’ zegt hij met zijn normale stem terwijl hij drie klontjes in mijn kop laat plonzen.
Als ik me omdraai om mijn Spotgaaienpak aan te gaan trekken, zie ik Gale met een ongelukkige blik naar mij en Finnick kijken. Wat nu weer? Denkt hij echt dat er iets speelt tussen ons? Misschien heeft hij me vannacht naar Finnick zien gaan. Ik moest langs het stuk van de Hawthornes lopen om daar te komen. Dat is hem waarschijnlijk in het verkeerde keelgat geschoten. Dat ik Finnicks gezelschap opzoek in plaats van het zijne. Nou, het zal wel. Mijn vingers branden van het touw, ik kan mijn ogen nauwelijks openhouden en er staat een cameraploeg te wachten tot ik iets briljants ga doen. En Snow heeft Peeta. Gale mag denken wat-ie wil.
Nog voor mijn koffie is afgekoeld heeft mijn voorbereidingsteam me in mijn nieuwe kleedkamer in het defensiecentrum al in mijn Spotgaaienpak gehesen, mijn haar gedaan en heel lichte make-up aangebracht. Binnen tien minuten zijn de cast en crew van de nieuwe propo’s aan de omslachtige tocht naar de buitenwereld begonnen. Onderweg slurp ik van mijn koffie, en ik kom tot de ontdekking dat die met melk en suiker inderdaad een stuk lekkerder is. Als ik het laatste restje drab naar binnen giet dat onder in mijn mok is blijven liggen, voel ik hoe er een zwakke roes door mijn aderen begint te stromen.
We klimmen een laatste ladder op en dan trekt Boggs aan een hendel, waarna er een luik opengaat. Meteen stroomt er frisse lucht naar binnen. Ik haal diep adem en mag van mezelf voor het eerst echt voelen wat een hekel ik aan die bunker had. We komen in het bos naar buiten en ik laat mijn handen over de bladeren boven ons glijden. Sommige beginnen net te verkleuren. ‘Welke dag is het vandaag?’ vraag ik aan niemand in het bijzonder. Boggs zegt dat het volgende week september wordt.
September. Dat betekent dat Snow Peeta al vijf, misschien wel zes weken in zijn klauwen heeft. Ik bestudeer een blaadje op mijn handpalm en zie dat ik sta te trillen. Ik kan er niet mee ophouden. Ik geef de koffie de schuld en probeer me te concentreren om mijn ademhaling rustiger te laten worden, want die gaat veel te snel voor het tempo waarin ik loop.
Er ligt steeds meer puin op de bosgrond en we komen bij onze eerste krater, dertig meter breed en ik weet niet hoe diep. Diep. Boggs zegt dat iedereen op de eerste tien verdiepingen waarschijnlijk omgekomen zou zijn. We lopen om het gat heen en gaan verder.
‘Kunnen jullie het hier weer opbouwen?’ vraagt Gale.
‘De komende tijd niet. Die bom heeft niet zoveel geraakt. Een paar noodaggregaten en een pluimveeboerderij,’ zegt Boggs. ‘Dat stuk sluiten we gewoon af.’
We gaan het gebied binnen het hek in, waar geen bomen meer staan. De kraters worden omringd door een mengeling van oude en nieuwe brokstukken. Vóór het bombardement bevond maar een heel klein gedeelte van het huidige 13 zich bovengronds. Een paar wachtposten. Het trainingsveld. En ongeveer dertig centimeter van de bovenste verdieping van ons gebouw – waar Boterbloems raam open kon –, met een metersdikke laag staal erbovenop. En zelfs dat was nooit bedoeld om meer dan een oppervlakkige aanval te doorstaan.
‘Hoeveel extra tijd heeft Peeta’s waarschuwing jullie gegeven?’ vraagt Haymitch.
‘Een minuut of tien, want dan zou ons eigen systeem de raketten ook geregistreerd hebben,’ zegt Boggs.
‘Maar het heeft wel geholpen, toch?’ vraag ik. Ik kan het niet aan als hij nee zegt.
‘Absoluut,’ antwoordt Boggs. ‘Alle burgers waren al geevacueerd. Elke seconde telt als je wordt aangevallen. In die tien minuten zijn levens gered.’
Prim, denk ik. En Gale. Die waren pas een paar minuten in de bunker toen de eerste bom insloeg. Misschien heeft Peeta hen wel gered. Kunnen hun namen ook op de lijst van dingen waarvoor ik voor altijd bij hem in het krijt zal staan.
Cressida komt op het idee om me voor de puinhopen van het oude Gerechtsgebouw te filmen, wat een soort grap is omdat het Capitool dat al jaren als achtergrond voor nepnieuwsuitzendingen gebruikt om te laten zien dat het district niet meer bestaat. Na deze laatste aanval staat het Gerechtsgebouw op nog geen tien meter van een nieuwe krater.
We lopen naar de plek waar ooit de statige ingang was, maar dan wijst Gale ergens naar en de hele groep vertraagt zijn pas. Ik snap in eerste instantie niet wat er aan de hand is, tot ik zie dat de grond bezaaid ligt met verse roze en rode rozen. ‘Niet aankomen!’ gil ik. ‘Die zijn voor mij!’
De misselijkmakende, weeïge geur dringt mijn neusgaten binnen en mijn hart begint tegen mijn borst te bonken. Dus ik heb het me niet verbeeld. Die roos op mijn dressoir. Voor me ligt de tweede boodschap die Snow heeft laten bezorgen. Prachtige roze en rode bloemen met lange stelen, precies dezelfde als de rozen die de studio opsierden toen Peeta en ik na onze overwinning werden geïnterviewd. Bloemen die niet voor één persoon bedoeld zijn, maar voor een liefdespaar.
Ik probeer het zo goed mogelijk aan de anderen uit te leggen. Bij nadere inspectie lijken het onschuldige bloemen, ondanks het feit dat ze genetisch gemanipuleerd zijn. Vijfentwintig rozen. Enigszins verwelkt. Waarschijnlijk zijn ze na de laatste bom afgeworpen. Een team in speciale pakken raapt ze bij elkaar en voert ze af. Maar ik weet zeker dat ze niets bijzonders zullen vinden. Snow weet precies wat hij met me doet. Het is net als met Cinna die in elkaar werd geslagen terwijl ik vanuit mijn tributenbuis moest toekijken. Bedoeld om mij uit balans te brengen.
Net als toen probeer ik mezelf bij elkaar te rapen en terug te vechten. Maar terwijl Cressida Castor en Pollux opstelt, word ik steeds angstiger. Ik ben zo moe, zo gespannen, en ik kan alleen maar aan Peeta denken sinds ik de rozen heb gezien. Die koffie was een grote fout. Ik had helemaal geen oppepper nodig. Mijn lichaam beeft zichtbaar en ik lijk geen lucht te krijgen. Na al die dagen in de bunker moet ik constant mijn ogen samenknijpen en het licht doet pijn. Zelfs in het koele briesje druppelt het zweet over mijn gezicht.
‘Goed, wat willen jullie ook alweer?’ vraag ik.
‘Gewoon een paar zinnetjes om te bewijzen dat je leeft en nog steeds vecht,’ zegt Cressida.
‘Oké.’ Ik ga op mijn plek staan en staar in het rode lampje. En staar. En staar. ‘Sorry. Ik kan niets bedenken.’
Cressida komt naar me toe. ‘Voel je je wel goed?’ Ik knik. Ze haalt een doekje uit haar zak en dept mijn gezicht. ‘Zal ik gewoon een paar vragen stellen die jij kunt beantwoorden?’
‘Ja. Dat is denk ik beter.’ Ik sla mijn armen over elkaar om het trillen te verbergen en werp een snelle blik op Finnick, die zijn duim naar me opsteekt. Maar hij ziet er zelf ook nogal beverig uit.
Cressida staat weer naast de camera. ‘Goed, Katniss. Je hebt het bombardement van het Capitool op District 13 overleefd. Kun je het vergelijken met wat je in de straten van 8 hebt meegemaakt?’
‘We zaten nu zo diep onder de grond dat het niet echt gevaarlijk was. 13 is nog springlevend en dat geldt ook voor…’ Mijn stem stokt met een droog, krassend geluidje.
‘Probeer die zin nog eens,’ zegt Cressida. ‘13 is nog springlevend en dat geldt ook voor mij.’
Ik haal adem en probeer de lucht naar mijn middenrif te persen. ‘13 leeft nog en dat…’ Nee, verkeerd.
Ik durf te zweren dat ik die rozen nog ruik.
‘Katniss, alleen deze zin en dan ben je klaar voor vandaag, dat beloof ik,’ zegt Cressida. ‘13 is nog springlevend en dat geldt ook voor mij.’
Ik zwaai met mijn armen om een beetje te ontspannen. Zet mijn vuisten op mijn heupen. Laat ze dan weer langs mijn zij zakken. Mijn mond stroomt in een belachelijk tempo vol met speeksel en ik proef braaksel achter in mijn keel. Ik probeer me te vermannen en doe mijn lippen van elkaar om die stomme zin te zeggen, zodat ik me daarna in het bos kan verstoppen en – dan begin ik te huilen.
Ik kan de Spotgaai niet zijn. Ik kan deze ene zin niet eens uitspreken. Want nu weet ik dat alles wat ik zeg onmiddellijk tot ellendige gevolgen voor Peeta zal leiden. Dat hij gemarteld zal worden. Maar hij zal niet doodgaan, nee, zo genadig komt hij er niet van af. Snow zal ervoor zorgen dat zijn leven veel erger is dan de dood.
‘Cut,’ hoor ik Cressida zachtjes zeggen.
‘Wat is er met het haar?’ fluistert Plutarch.
‘Ze heeft begrepen hoe Snow Peeta gebruikt,’ zegt Finnick.
Er komt een soort collectieve treurige zucht uit de halve cirkel van mensen die voor me staat. Omdat ik dit nu weet. Omdat er nooit een manier voor mij zal zijn om dit níét meer te weten. Omdat ik, ook vanwege het besef hoe ongunstig de oorlog voor ons zal verlopen met het verlies van de Spotgaai, gebroken ben.
Meerdere armen willen me omhelzen. Maar uiteindelijk is Haymitch de enige door wie ik echt getroost wil worden, omdat hij ook van Peeta houdt. Ik strek mijn armen naar hem uit en mompel iets wat op zijn naam lijkt en daar is hij, hij houdt me vast en klopt op mijn rug. ‘Rustig maar. Het komt wel goed, schat.’ Hij duwt me zachtjes op een brokstuk van een marmeren zuil en blijft met zijn arm om me heen zitten terwijl ik huil.
‘Ik kan het niet meer,’ zeg ik.
‘Dat weet ik,’ zegt hij.
‘Ik kan alleen maar denken aan… aan wat hij met Peeta gaat doen… omdat ik de Spotgaai ben!’ stoot ik uit.
‘Ik weet het.’ Haymitch slaat zijn arm nog wat strakker om me heen.
‘Heb je gezien hoe raar hij deed? Wat doen ze… met hem?’ Ik hap naar lucht tussen de uithalen door, maar ik kan nog één laatste zin zeggen. ‘Het is mijn schuld!’ En dan overschrijd ik de grens naar hysterie; ik voel een naald in mijn arm en de wereld vervaagt.
Het moet wel sterk spul geweest zijn dat ze in me hebben gespoten, want het is klaarlichte dag als ik wakker word. Maar ik heb niet rustig geslapen. Ik heb het gevoel dat ik kom bovendrijven uit een wereld vol duistere, angstaanjagende plaatsen waar ik in mijn eentje doorheen moest. Haymitch zit in de stoel naast mijn bed. Zijn huid lijkt wel van was, zijn ogen zijn bloeddoorlopen. Ik denk aan Peeta en begin weer te trillen.
Haymitch steekt zijn hand uit en geeft me een kneepje in mijn schouder. ‘Het komt allemaal goed. We gaan proberen om Peeta te bevrijden.’
‘Hè?’ Dat slaat nergens op.
‘Plutarch stuurt een reddingsteam. Hij heeft infiltranten in het Capitool. Hij denkt dat we Peeta levend terug kunnen krijgen,’ zegt hij.
‘Waarom hebben we dat dan niet allang gedaan?’ vraag ik.
‘Omdat het een kostbare onderneming is. Maar iedereen is het erover eens dat we het nu moeten doen. Die keuze hebben we toen in de arena ook gemaakt: we doen alles om jou op de been te houden. We mogen de Spotgaai nu niet verliezen. En jij kunt alleen presteren als je weet dat Snow geen wraak kan nemen op Peeta.’ Haymitch geeft me een beker aan. ‘Hier, drink wat.’
Ik ga langzaam overeind zitten en neem een slokje water. ‘Hoe bedoel je, een kostbare onderneming?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Er zullen een aantal spionnen ontmaskerd worden. Misschien gaan er mensen dood. Maar vergeet niet dat er elke dag mensen doodgaan. En het gaat niet alleen om Peeta; we bevrijden Annie ook, voor Finnick.’
‘Waar is hij?’ vraag ik.
‘Achter dat scherm, hij slaapt tot het verdovingsmiddel is uitgewerkt. Hij werd gek toen we jou die spuit hadden gegeven,’ zegt Haymitch. Ik glimlach een beetje en voel me iets minder zwak. ‘Ja, het was echt een geweldige draaidag. Jullie twee ingestort, en toen moest Boggs ook nog de missie organiseren om Peeta te redden. We zenden nu officieel herhalingen uit.’
‘Nou, dat is in elk geval gunstig, als Boggs de leiding heeft,’ zeg ik.
‘Ja, die heeft alles onder controle, hoor. Het was een vrijwillige missie, maar hij deed net alsof hij me niet zag zwaaien,’ zegt Haymitch. ‘Dus we weten al dat hij een goed beoordelingsvermogen heeft.’
Er is iets mis. Haymitch doet net iets te hard zijn best om me op te vrolijken. Zo is hij niet. ‘Wie hebben zich nog meer opgegeven?’
‘Ik geloof dat ze met z’n zevenen zijn,’ zegt hij ontwijkend.
Ik krijg een akelig gevoel in mijn buik. ‘Wie nog meer, Haymitch?’ dring ik aan.
Haymitch houdt eindelijk op met zijn opgewekte toneelspel. ‘Dat weet je best, Katniss. Je weet heus wel wie zich als eerste aanmeldde.’
Natuurlijk weet ik dat.
Gale.