Zo veel gemeen

 

 

 

 

Ferro beende fronsend door de kamer. Ze goot haar minachting uit in de zoet geurende lucht, over de ruisende gordijnen, over de grote ramen en het hoge balkon erachter. Ze sneerde naar de donkere schilderijen van dikke, bleke koningen, naar het glanzende meubilair dat verspreid door de grote ruimte stond. Ze haatte deze plek, met de zachte bedden en zachte mensen. Ze gaf veruit de voorkeur aan het stof en de dorst van de Steenwoestijn in Kanta. Het leven daar was hard, en heet, en kort.

   Maar het was tenminste eerlijk.

   Deze Unie, en vooral deze stad Adua, en dit fort van de Agriont bovenal, zaten allemaal barstensvol leugens. Ze voelde ze op haar huid, als een olievlek die ze er niet af kon krijgen. En Bayaz stond er middenin. Hij had haar zo gek gekregen dat ze hem over de hele wereld was gevolgd, voor niks. Ze hadden geen oeroud wapen gevonden om tegen de Gurken te gebruiken. Nu glimlachte hij, en hij lachte, en hij fluisterde geheimen met oude mannen. Mannen die zwetend van de warmte binnenkwamen en nog erger zwetend vertrokken.

   Ze zou het nooit aan iemand hebben toegegeven. Ze vond het al verschrikkelijk om het aan zichzelf toe te geven. Ze miste Negenvinger. Hoewel ze het nooit had kunnen laten blijken, was het geruststellend geweest om iemand te hebben die ze enigszins kon vertrouwen.

   Nu moest ze steeds over haar schouder kijken.

   Het enige gezelschap dat ze had was de leerling, en hij was nog erger dan niks. Hij zat zwijgend naar haar te kijken, zijn boek vergeten op tafel naast zich. Kijken en glimlachen zonder vreugde, alsof hij iets wist wat zij had moeten raden. Alsof hij dacht dat ze dom was omdat ze het niet zag. Dat maakte haar alleen maar nog kwader. Dus sloop ze door de kamer, fronsend naar alles, met haar vuisten gebald en haar kaken strak op elkaar.

   ‘Je zou terug moeten gaan naar het zuiden, Ferro.’

   Ze bleef abrupt staan en keek Quai fronsend aan. Hij had natuurlijk gelijk. Ze zou niets liever doen dan die goddeloze roze lui voor altijd achter zich laten en tegen de Gurken vechten met wapens die ze begreep. Wraak nemen met haar tanden, als het moest. Hij had gelijk, maar dat veranderde niks. Ferro was er het type niet naar om advies aan te nemen. ‘Wat weet jij nou over wat ik zou moeten doen, magere roze idioot?’ 

   ‘Meer dan je denkt.’ Hij maakte zijn lome blik geen moment van haar los. ‘We lijken veel op elkaar, jij en ik. Je ziet het misschien niet, maar toch is het zo. Zo veel gemeen.’ Ferro fronste haar wenkbrauwen. Ze wist niet wat die ziekelijke idioot daarmee bedoelde, maar het stond haar niet aan. ‘Bayaz zal je niets brengen wat je nodig hebt. Hij is niet te vertrouwen. Ik ben er te laat achter gekomen, maar jij hebt nog tijd. Zoek een andere meester.’

   ‘Ik heb geen meester,’ blafte ze. ‘Ik ben vrij.’

   Een hoek van Quais bleke lippen trok omhoog. ‘We zullen geen van beiden ooit vrij zijn. Vertrek. Er is hier niks voor je.’

   ‘Waarom blijf jij dan?’

   ‘Voor wraak.’

   Ferro’s frons werd dieper. ‘Wraak waarvoor?’

   De leerling boog zich naar voren, met zijn fonkelende ogen op die van haar gericht. De deur ging krakend open en hij klapte zijn mond dicht, zakte achterover en keek uit het raam. Alsof hij nooit iets had willen zeggen.

   Verdomde leerling met zijn verdomde raadsels. Ferro richtte haar frons op de deur.

   Bayaz kwam langzaam de kamer in, een theekommetje zorgvuldig rechthoudend in zijn hand. Hij keek niet eens in Ferro’s richting terwijl hij langs beende en de open deur naar het balkon doorging. Verdomde magiër. Ze sloop achter hem aan en kneep haar ogen dicht tegen het schelle licht. Ze zaten hoog, en de Agriont lag voor hen uitgespreid, net als toen zij en Negenvinger lang geleden over de daken waren geklommen. Groepen luie roze mensen lagen op het glinsterende gras beneden, net zoals voordat Ferro naar het Oude Keizerrijk was vertrokken. En toch was niet alles meer hetzelfde. 

   Overal in de stad hing nu een soort angst. Ze zag het in alle zachte, bleke gezichten. In elk woord en gebaar. Een ademloze verwachting, zoals de lucht aanvoelt voordat er onweer komt. Als een veld van droog gras, klaar om in brand te vliegen bij het kleinste vonkje. Ze wist niet waar ze op wachtten, en het kon haar ook niet schelen.

   Maar ze had een hoop geklets gehoord over verkiezingen.

   De Eerste van Magiërs keek naar haar toen ze de deur door stapte, waardoor de felle zon op de zijkant van zijn kale kop glansde. ‘Thee, Ferro?’

   Ferro haatte thee, en Bayaz wist dat. Thee was wat de Gurken dronken als ze verraad in de zin hadden. Ze herinnerde zich dat de soldaten het dronken toen zij in het stof lag. Ze herinnerde zich dat de slavenhandelaren het dronken als ze over prijzen onderhandelden. Ze herinnerde zich dat Uthman het dronk terwijl hij hoofdschuddend naar haar woede en haar hulpeloosheid keek. Nu dronk Bayaz het, met het kleine kommetje nuffig tussen zijn dikke duim en wijsvinger, en hij glimlachte.

   Ferro knarste met haar tanden. ‘Ik ben hier klaar, roze. Je had me wraak beloofd en hebt me niks gegeven. Ik ga terug naar het zuiden.’

   ‘O ja? Het zou ons spijten je kwijt te raken. Maar Gurkhul en de Unie zijn in oorlog. Er zeilen op het moment geen schepen naar Kanta. En dat kan nog wel een tijdje zo blijven.’

   ‘Hoe moet ik er dan komen?’

   ‘Je hebt overduidelijk gemaakt dat je mijn verantwoordelijkheid niet bent. Ik heb je een dak boven je hoofd geboden, en je toont maar weinig dankbaarheid. Als je wilt vertrekken, moet je dat zelf maar regelen. Mijn broeder Yulwei zou binnenkort weer bij ons moeten zijn. Misschien is hij bereid je onder zijn hoede te nemen.’

   ‘Niet goed genoeg.’ Bayaz keek haar kwaad aan. Een angstaanjagende blik, misschien, maar Ferro was Langvoet niet, of Luthar, of Quai. Zij had geen meester, en die zou ze ook nooit meer hebben. ‘Niet goed genoeg, zei ik!’

   ‘Waarom beproef je toch altijd de grenzen van mijn geduld? Het is niet oneindig, weet je.’

   ‘Dat van mij ook niet.’

   Bayaz snoof. ‘Dat van jou heeft amper een begin, zoals meester Negenvinger ongetwijfeld zou beamen. Echt, Ferro, je hebt alle charme van een geit, en dan ook nog een kwaaie geit.’ Hij stak zijn lippen naar voren, kantelde het kopje en slurpte zachtjes van de rand. Alleen met een uiterste wilsinspanning kon Ferro zich ervan weerhouden het uit zijn hand te meppen en die kale rotzak daarna ook nog eens op zijn smoel te slaan. ‘Maar als je nog steeds wilt vechten tegen de Gurken…’

   ‘Altijd.’

   ‘Dan ben ik ervan overtuigd dat ik je talenten nog steeds kan gebruiken. Iets waarvoor geen gevoel voor humor vereist is. Mijn bedoelingen ten aanzien van de Gurken zijn onveranderd. De strijd moet doorgaan, zij het met andere wapens.’ Zijn blik gleed opzij, naar de grote toren die boven het fort opdoemde. 

   Ferro wist weinig van schoonheid, en ze gaf er nog minder om, maar dat gebouw vond ze mooi. Er zat geen zachtheid, geen luxe in die berg van kale steen. De vorm ervan had een brute eerlijkheid. De scherpe, zwarte lijnen een genadeloze precisie. Iets eraan fascineerde haar.

   ‘Wat is dat voor plek?’ vroeg ze.

   Bayaz keek haar met samengeknepen ogen aan. ‘Het Huis van de Maker.’

   ‘Wat is erbinnen?’

   ‘Gaat je niks aan.’

   Ferro spuugde bijna van ergernis. ‘Jij hebt er gewoond. Jij hebt Kanedias gediend. Jij hebt de Maker bij zijn werk geholpen. Je hebt ons dat allemaal verteld, daarbuiten op de vlakte. Dus zeg op, wat is erbinnen?’

   ‘Je hebt een scherp geheugen, Ferro, maar je vergeet één ding. We hebben het Zaad niet gevonden. Ik heb je niet nodig. En bovenal hoef ik je eindeloze vragen niet meer te beantwoorden. Stel je mijn ontreddering eens voor.’ Hij nipte nuffig weer van zijn thee, trok zijn wenkbrauwen op en tuurde naar de luie roze mensen in het park. 

   Ferro forceerde een glimlach op haar gezicht. Of voor zover ze dat voor elkaar kreeg. Ze ontblootte haar tanden, in ieder geval. Ze herinnerde zich nog maar al te goed wat die bittere oude vrouw Cawneil had gezegd, en hoe hem dat had geërgerd. Zij zou hetzelfde doen. ‘De Maker. Je probeerde zijn geheimen te stelen. Je probeerde zijn dochter te stelen. Tolomei, heette ze. Haar vader gooide haar van het dak. Vanwege haar verraad, omdat ze de poort voor je had opengezet. Heb ik het mis?’ 

   Bayaz smeet kwaad de laatste druppels uit het kommetje over het balkon. Ferro zag ze glinsteren in de felle zon, omlaag tuimelen. ‘Ja, Ferro, de Maker heeft zijn dochter van het dak gegooid. Schijnbaar zijn we allebei ongelukkig in de liefde, hè? Pech voor ons. Nog meer pech voor onze geliefden. Wie had gedacht dat we zo veel gemeen hebben?’ Ferro overwoog die roze rotzak achter zijn thee aan van het balkon te smijten. Maar hij was haar nog steeds iets verschuldigd, en ze wilde die schuld innen. Dus fronste ze alleen haar wenkbrauwen en dook terug naar binnen. 

   Er was nog iemand in de kamer aangekomen. Een man met krullend haar en een brede glimlach. Hij had een lange staf in zijn hand en een tas van verweerd leer over zijn schouder. Er was iets vreemds met zijn ogen, het ene was licht, het andere donker. Er was iets aan zijn waakzame blik wat Ferro’s argwaan wekte. Nog meer dan gebruikelijk. 

   ‘Ah, de beroemde Ferro Maljinn. Vergeef me mijn nieuwsgierigheid, maar je komt niet elke dag iemand tegen met jouw… opmerkelijke afkomst.’

   Het beviel Ferro niet dat hij haar naam kende, of haar afkomst, of wat dan ook over haar wist. ‘Wie ben jij?’

   ‘Ach, waar zijn mijn manieren? Ik ben Yoru Sulfur, van de Orde van Magiërs.’ Hij stak zijn hand uit. Ze pakte die niet aan, maar hij glimlachte enkel. ‘Niet een van de oorspronkelijke twaalf natuurlijk, nee, niet ik. Ik kwam pas later. Ik was ooit de leerling van de grote Bayaz.’

   Ferro snoof. Wat haar betrof was dat amper een aanbeveling. ‘Wat is er gebeurd?’

   ‘Ik ben geslaagd.’

   Bayaz zette zijn kopje hard neer op een tafeltje bij het raam. ‘Yoru,’ zei hij, en de nieuwkomer boog nederig het hoofd. ‘Dank je voor je werk tot dusver. Nauwkeurig en efficiënt als altijd.’

   Sulfurs glimlach werd breder. ‘Een klein radertje in een grote machine, meester Bayaz, maar ik probeer een stevig radertje te zijn.’

   ‘Je hebt me nog nooit teleurgesteld. Zoiets vergeet ik niet. Hoe gaat het met ons volgende spelletje?’

   ‘Klaar om te beginnen, wanneer u wilt.’

   ‘Laten we nu maar beginnen. Van uitstel komt afstel.’

   ‘Ik zal de voorbereidingen treffen. Ik heb ook dit meegebracht, zoals u had verzocht.’ Hij zwaaide de tas van zijn schouder en reikte er voorzichtig in. Hij haalde er langzaam een boek uit. Groot en zwart, met een zwaar kaft met scheuren, putten en geschroeid door vuur. ‘Glustrods boek,’ mompelde hij zachtjes, alsof hij bang was om de woorden uit te spreken.

   Bayaz fronste zijn voorhoofd. ‘Hou het nog maar even bij je. Er is een onverwachte complicatie opgetreden.’

   ‘Een complicatie?’ Sulfur schoof het boek met enige opluchting terug in de tas.

   ‘Wat we zochten… was er niet.’

   ‘Dan…’

   ‘Wat onze andere plannen aangaat is er niets veranderd.’

   ‘Natuurlijk.’ Sulfur boog zijn hoofd weer. ‘Heer Isher zal wel al onderweg zijn.’

   ‘Mooi.’ Bayaz keek naar Ferro, alsof hij zich nu pas herinnerde dat zij er was. ‘Zou je zo goed willen zijn de kamer een tijdje te verlaten? Ik moet een bezoeker ontvangen.’

   Ze vond het prima om te vertrekken, maar ze nam er de tijd voor, al was het maar omdat Bayaz haar snel weg wilde hebben. Ze liet haar armen langs haar zij zakken, bleef staan en rekte zich uit. Ze wandelde via een omweg naar de deur, liet haar voeten over de planken sloffen en vulde de kamer met het nare geschraap. Ze bleef even staan om een schilderij te bekijken, aan een stoel te voelen, tegen een glanzende pot te tikken, terwijl niets van dat alles haar interesseerde. Al die tijd keek Quai toe, fronste Bayaz zijn wenkbrauwen en toonde Sulfur zijn veelbetekenende grijns. Ze bleef in de deuropening staan.

   ‘Nu?’

   ‘Ja, nu,’ snauwde Bayaz.

   Ze keek nog een keer om zich heen. ‘Magiërs!’ snoof ze, en ze glipte naar buiten.

   Ze liep bijna tegen een lange, oude roze in de kamer ernaast op. Hij droeg een zware mantel, zelfs in deze hitte, en had een fonkelende ketting om zijn schouders. Een grote man doemde achter hem op, grimmig en waakzaam. Een wachter. De aanblik van die ouwe roze stond Ferro niet aan. Hij keek op haar neer, met zijn kin omhoog, alsof ze een hond was.

   Alsof ze een slaaf was.

   ‘Ssss,’ siste ze in zijn gezicht toen ze zich langs hem drong. Hij snoof verontwaardigd en zijn wachter wierp Ferro een harde blik toe. Ze negeerde het. Harde blikken betekenden niks. Als hij haar knie in zijn gezicht wilde hebben, mocht hij proberen haar aan te raken. Maar dat deed hij niet. De twee gingen door de deur naar binnen. 

   ‘Ah, heer Isher!’ hoorde ze Bayaz zeggen net voordat de deur dichtging. ‘Wat fijn dat u ons op zo korte termijn kon bezoeken.’

   ‘Ik ben meteen gekomen. Mijn grootvader zei altijd dat…’

   ‘Uw grootvader was een wijze man en een goede vriend. Ik zou met u graag willen spreken, als het mag, over de situatie in de Open Raad. Blieft u thee…?’