Plicht aan het vaderland

 

 

 

 

Glokta grimaste terwijl hij zich behoedzaam in zijn stoel liet zakken. Er was geen fanfare om het moment luister te verlenen toen zijn pijnlijke achterwerk het harde hout raakte. Geen applaus. Alleen maar een scherpe klik in zijn brandende knie. En toch is het een moment van het allergrootste belang, en niet alleen voor mij. 

   De ontwerpers van de meubels in de Witte Zaal hadden de soberheid achter zich gelaten en waren het rijk van het grootste ongemak binnengegaan. Je zou denken dat ze wel wat stoelbekleding hadden kunnen betalen voor de machtigste mannen in het rijk. Misschien was het de bedoeling de gebruikers ervan eraan te herinneren dat je je nooit te comfortabel moet voelen op het hoogtepunt van de macht. Hij keek opzij en zag dat Bayaz naar hem keek. Nou, oncomfortabel is zo’n beetje het beste wat ik ooit bereik. Heb ik dat niet vaak gezegd? Hij trok een grimas terwijl hij zich naar voren probeerde te werken en de poten van zijn stoel luidruchtig over de vloer knarsten. 

   Lang geleden, toen ik knap, jong en veelbelovend was, droomde ik ervan om op een dag aan deze tafel te zitten als nobele maarschalk, of gerespecteerde hoogrechter, of zelfs een geachte schatmeester. Wie had ooit kunnen vermoeden, zelfs in zijn duisterste moment, dat de knappe Sand dan Glokta op een dag in de Gesloten Raad zou zitten als de gevreesde, de verafschuwde, de almachtige hoofdlector van de Inquisitie? Hij kon de glimlach amper van zijn tandeloze mond houden terwijl hij achteroverzakte tegen het harde hout. 

   Niet iedereen scheen echter even geamuseerd te zijn over zijn plotselinge bevordering. Vooral koning Jezal loerde naar Glokta met een hartgrondige afkeer. ‘Opmerkelijk dat u al bevestigd bent in uw positie,’ snauwde hij.

   Bayaz kwam tussenbeide. ‘Dergelijke dingen kunnen heel snel gaan als de wil er is, Majesteit.’

   ‘Ja,’ merkte Hoff op, die een zeldzaam moment afstand deed van zijn kroes om melancholiek langs de tafel te staren, ‘ons aantal is droevig gereduceerd.’

   Dat is maar al te waar. Enkele stoelen waren nadrukkelijk onbezet. Maarschalk Varuz ontbrak, en men nam aan dat hij niet meer leefde. Zeker dood, aangezien hij de Toren van Ketens verdedigde, een gebouw dat nu wijdverspreid ligt over de straten van de stad. Vaarwel, mijn oude schermmeester, vaarwel. Hoogrechter Marovia had ook een lege stoel achtergelaten. Ongetwijfeld zijn ze nog bezig zijn bevroren vlees van de muren van zijn werkkamer te schrapen. Adieu aan mijn derde vrijer, vrees ik. Heer Valdis, commandant van de ridderherauten, was er niet. Hij hield de zuidelijke poort in de gaten, heb ik gehoord, waar de Gurken hun explosieve poeder hebben ingezet. Zijn lichaam is niet gevonden, en dat zal vermoedelijk ook wel nooit gebeuren. Admiraal Reutzer was ook afwezig. Gewond geraakt op zee door een kortelas in de buik. De verwachting is dat hij het helaas niet zal overleven. 

   Het is een stuk minder druk aan de top van de macht dan voorheen. 

   ‘Kon maarschalk West niet bij ons zijn?’ vroeg kanselier Halleck.

   ‘Helaas niet.’ Generaal Kroy sprak elk woord zeer afgebeten uit. ‘Hij heeft mij gevraagd zijn plek in te nemen en voor het leger te spreken.’

   ‘En hoe gaat het met de maarschalk?’

   ‘Gewond.’

   ‘En bovendien aangedaan door de slopende ziekte die de laatste tijd in de Agriont woedt,’ voegde de koning eraan toe, terwijl hij grimmig langs de tafel naar de Eerste van Magiërs keek.

   ‘Spijtig.’ Bayaz’ gezicht vertoonde niet het geringste spoor van spijt of wat dan ook.

   ‘Een verschrikkelijke toestand,’ klaagde Hoff. ‘De artsen staan voor een volkomen raadsel.’

   ‘Weinig mensen overleven het.’ Luthars loerende blik was nu beslist dodelijk.

   ‘Laten we vurig hopen,’ slijmde Torlichorm, ‘dat maarschalk West een van de gelukkigen is.’ Laten we het inderdaad hopen. Hoewel hoop niks verandert. 

   ‘Ter zake, dan?’ Wijn klotste uit de kruik toen Hoff zijn kroes al voor de tweede keer bijvulde. ‘Hoe gaat het met de campagne, generaal Kroy?’

   ‘Het Gurkense leger is verdreven. We hebben ze nagejaagd tot aan Keln, waar sommigen hebben weten te ontvluchten met de resten van hun vloot. Maar daar hebben de schepen van hertog Orso snel een einde aan gemaakt. De Gurkense invasie is voorbij. De overwinning is aan ons.’ En toch fronst hij zijn voorhoofd alsof hij een nederlaag opbiecht. 

   ‘Uitstekend.’

   ‘De natie is veel dank verschuldigd aan die dappere soldaten.’

   ‘Gefeliciteerd, generaal.’

   Kroy staarde naar het tafelblad. ‘De felicitaties horen naar maarschalk West te gaan, die de bevelen gaf, en naar generaal Pouder en de anderen die hun leven hebben gegeven bij het uitvoeren ervan. Ik was slechts een toeschouwer.’

   ‘Maar u hebt uw rol gespeeld, en op bewonderenswaardige wijze.’ Hoff hief zijn kroes. ‘Gezien de onfortuinlijke afwezigheid van maarschalk Varuz ben ik ervan overtuigd dat Zijne Majesteit u binnenkort een promotie zal willen verlenen.’ Hij keek naar de koning, en Luthar gromde weinig enthousiast zijn instemming. 

   ‘Het is me vanzelfsprekend een eer te dienen op elke positie die Zijne Majesteit bepaalt. De gevangenen zijn echter een dringender zaak. We hebben er vele duizenden, en geen voedsel om…’

   ‘We hebben niet genoeg voedsel voor onze eigen soldaten, onze eigen burgers, onze eigen gewonden,’ zei Hoff, die zijn vochtige lippen depte.

   ‘Een paar mannen van kwaliteit voor losgeld uitleveren aan de keizer?’ opperde Torlichorm.

   ‘Er waren maar verrekt weinig mannen van kwaliteit in hun hele verrekte leger.’

   Bayaz keek fronsend langs de tafel. ‘Als ze niet van waarde zijn voor de keizer, dan zijn ze zeker niet van waarde voor ons. Laat ze maar verhongeren.’

   Een paar mannen verschoven onbehaaglijk. ‘We hebben het hier over duizenden mensen…’ begon Kroy.

   De blik van de Eerste van Magiërs viel boven op hem als een grote steen en plette zijn tegenwerpingen. ‘Ik weet waar we het hier over hebben, generaal. Vijanden. Indringers.’

   ‘We kunnen er toch wel iets op vinden?’ wierp de koning tegen. ‘Kunnen we ze niet op een schip terug naar de Kantische kust zetten? Het zou een beschamende epiloog van onze overwinning zijn als…’

   ‘Elke gevangene die we te eten geven is een burger die hongerlijdt. Dat is de verschrikkelijke rekensom van de macht. Een moeilijk besluit, Majesteit, maar dat is het enige soort besluit dat we in deze kamer nemen. Wat vindt u, hoofdlector?’

   De ogen van de koning, en van de oude mannen in de hoge stoelen, richtten zich allemaal op Glokta. Ah, we weten wat er moet gebeuren en deinzen er niet voor terug, enzovoort. Laat het monster het oordeel maar vellen, zodat de rest zich fatsoenlijk kan voelen. ‘Ik ben nooit een groot bewonderaar van de Gurken geweest.’ Glokta haalde zijn pijnlijke schouders op. ‘Laat ze maar verhongeren.’ 

   Koning Jezal zakte verder onderuit op zijn troon, met een nog diepere frons op zijn voorhoofd. Kan het zijn dat onze monarch ietsje minder goed gedresseerd is dan de Eerste van Magiërs graag wil geloven? Kanselier Halleck schraapte zijn keel. ‘Nu de overwinning aan ons is, is onze eerste zorg zonder twijfel het opruimen van de puinhopen en de wederopbouw na de schade die is aangericht door…’ zijn ogen schoten nerveus opzij naar Bayaz en weer terug, ‘… de Gurkense agressie.’ 

   ‘Helemaal mee eens.’

   ‘Wederopbouw. We zijn het allemaal eens.’

   ‘De kosten,’ en Halleck grimaste alsof het hem pijn deed, ‘zelfs alleen al van het opruimen van het puin in de Agriont, kunnen oplopen tot vele tienduizenden mark. De kosten van de wederopbouw in de vele miljoenen. Als we bovendien nog de uitgebreide schade aan de stad Adua in overweging nemen… de kosten…’ Halleck fronste en wreef met zijn hand over zijn slordig geschoren kin. ‘Moeilijk in te schatten.’

   ‘We kunnen alleen maar ons best doen.’ Hoff schudde zijn hoofd. ‘En één mark tegelijk zoeken.’

   ‘Ik stel voor dat we ons tot de edelen wenden,’ zei Glokta. Hier en daar werd instemmend gegromd.

   ‘Zijne Eminentie heeft gelijk.’

   ‘Een scherpe inperking van de macht van de Open Raad,’ zei Halleck.

   ‘Hoge belastingen voor degenen die geen materiële steun hebben geboden in de recente oorlog.’

   ‘Uitstekend! Knip en scheer de edelen maar. Verdomde parasieten.’

   ‘Vergaande hervormingen. Land teruggegeven aan de kroon. Heffingen op erfenissen.’

   ‘Op erfenissen! Een creatief idee!’

   ‘De gouverneurs moeten weer in de schoot terugkeren.’

   ‘Skald en Meed. Ja. Ze hebben al te lang veel te veel onafhankelijkheid.’

   ‘Je kunt het Meed amper kwalijk nemen. Zijn provincie is een puinhoop…’

   ‘Dit is geen kwestie van een schuldvraag,’ zei Bayaz. Nee, inderdaad, we weten allemaal waar die ligt. ‘Dit is een kwestie van beheersing. De overwinning heeft ons de kans geboden op hervorming.’ 

   ‘We moeten centraliseren!’

   ‘Westhaven ook. Ze spelen ons al te lang uit tegen de Gurken.’

   ‘Nu hebben ze ons nodig.’

   ‘Misschien moeten we de Inquisitie uitbreiden naar hun stad?’ opperde Glokta.

   ‘Een vestiging in Styria!’

   ‘We moeten herbouwen!’ De Eerste van Magiërs bonsde met zijn vlezige vuist op tafel. ‘Beter en mooier dan voorheen. De standbeelden langs de Koningsweg zijn omgevallen, maar daardoor is er ruimte voor nieuwe.’

   ‘Een nieuw tijdperk van welvaart,’ zei Halleck met glanzende ogen.

   ‘Een nieuw tijdperk van macht,’ zei Hoff, die zijn kroes hief.

   ‘Een gouden tijdperk?’ Bayaz keek langs de tafel naar Glokta.

   ‘Een tijdperk van eenheid en kansen voor iedereen!’ zei de koning.

   Zijn bijdrage viel niet geheel in goede aarde. Ogen gleden onbehaaglijk naar het hoofd van de tafel. Bijna alsof hij een harde scheet had gelaten. ‘Eh… ja, Majesteit,’ zei Hoff. ‘Kansen.’ Voor iedereen die het geluk heeft in de Gesloten Raad te zitten, althans. 

   ‘Misschien hogere belastingen voor de koopliedengilden?’ opperde Halleck. ‘Zoals onze vorige hoofdlector in gedachten had. En de banken ook. Een dergelijke zet zou enorme inkomsten kunnen…’

   ‘Nee,’ zei Bayaz terloops. ‘Niet de gilden, niet de banken. De vrije marktwerking van die nobele instellingen biedt rijkdom en zekerheid aan iedereen. De toekomst van de natie ligt bij de handel.’

   Halleck neigde nederig zijn hoofd. Met meer dan een beetje angst, bespeur ik? ‘Natuurlijk, heer Bayaz, u hebt gelijk. Ik geef mijn vergissing ronduit toe.’ 

   De magiër ging soepel verder. ‘Misschien zouden de banken echter wel bereid zijn de kroon een lening te verstrekken.’

   ‘Uitstekend idee,’ zei Glokta zonder aarzelen. ‘Het bankiershuis Valint en Balk is een betrouwbare en oude instelling. Ze waren van grote waarde tijdens mijn pogingen om Dagoska te verdedigen. Ik ben ervan overtuigd dat we nogmaals op hun hulp kunnen rekenen.’ Bayaz’ glimlach was bijna onzichtbaar. ‘Intussen zijn het land, bezittingen en titels van de verrader heer Brock ingenomen door de kroon. De verkoop daarvan zal een aanzienlijke som geld opleveren.’

   ‘En de man zelf, hoofdlector?’

   ‘Het schijnt dat hij het land is ontvlucht samen met de laatste Gurken. We nemen aan dat hij nog steeds bij hen… te gast is.’

   ‘Hun marionet is, bedoelt u.’ Bayaz zoog aan zijn tanden. ‘Helaas. Hij kan een bron van onvrede blijven.’

   ‘Twee van zijn kinderen zitten achter slot en grendel in het Huis van Vragen. Zijn dochter en een zoon van hem. Een ruil is misschien mogelijk…’

   ‘Brock? Ha!’ blafte Hoff. ‘Hij zou zijn eigen leven nog niet ruilen voor de hele wereld en alles erin.’

   Glokta trok zijn wenkbrauwen op. ‘Dan misschien een demonstratie van onze bedoelingen? Een duidelijke boodschap dat verraad nooit en te nimmer zal worden getolereerd?’

   ‘Nooit een slechte boodschap,’ gromde Bayaz, begeleid door instemmend gemompel van de oude mannen.

   ‘Een openlijke verklaring van Brocks schuld, dan, en zijn verantwoordelijkheid voor de vernietiging van Adua. En een paar terechtstellingen.’ Jammer voor hen dat ze zo’n ambitieuze vader hebben, maar iedereen is dol op een openbare terechtstelling. ‘Heeft iemand voorkeur voor een specifieke dag of…’ 

   ‘Er wordt niemand terechtgesteld.’ De koning fronste strak naar Bayaz.

   Hoff knipperde met zijn ogen. ‘Maar, Majesteit, u kunt niet…’

   ‘Er is genoeg bloed vergoten. Meer dan genoeg. Laat de kinderen van heer Brock vrij.’ Rondom de tafel klonk scherp ingehouden adem. ‘Laat ze naar hun vader gaan of in de Unie blijven als burgers als ze dat willen.’ Bayaz loerde hem kwaad aan vanaf de andere kant van de kamer, maar de koning leek niet onder de indruk. ‘De oorlog is voorbij. We hebben gewonnen.’ De oorlog eindigt nooit, en overwinning is tijdelijk. ‘Ik wil liever wonden genezen dan ze dieper maken.’ Een gewonde vijand is de beste soort, want die is het gemakkelijkst te doden. ‘Soms heb je meer baat bij genade dan bij meedogenloosheid.’ 

   Glokta schraapte zijn keel. ‘Soms wel.’ Hoewel ik het zelf nog nooit heb gezien. 

   ‘Mooi,’ zei de koning op een toon die geen tegenspraak duldde. ‘Dan is dat besloten. Hebben we nog andere dringende zaken? Ik moet een ronde langs de ziekenzalen maken en dan weer puinruimen.’

   ‘Natuurlijk, Majesteit.’ Hoff maakte een kruiperige buiging. ‘Uw zorg om uw onderdanen siert u bijzonder.’

   Jezal staarde hem even aan, snoof en stond op. Hij had de kamer al verlaten voordat de meesten van de oude mannen zich overeind hadden gewurmd. En mij kost het nog langer. Toen Glokta eindelijk zijn stoel aan de kant had gewerkt en grimassend overeind stond, zag hij Hoff naast zich staan met een frons op zijn rossige gezicht. ‘We hebben een probleempje,’ mompelde hij. 

   ‘O ja? Iets wat we niet kunnen bespreken met de rest van de raad?’

   ‘Inderdaad. Iets wat vooral beter niet kan worden besproken in aanwezigheid van Zijne Majesteit.’ Hoff keek snel over zijn schouder, wachtte tot de laatste oude man de zware deur achter zich dichttrok en de twee alleen achterliet. Geheimen, dus? Wat ontzettend spannend. ‘De zuster van onze afwezige maarschalk.’ 

   Glokta fronste zijn voorhoofd. O jee. ‘Ardee West? Wat is daarmee?’ 

   ‘Ik heb uit betrouwbare bron vernomen dat ze… in een delicate conditie verkeert.’

   De bekende vlaag van trillingen trok langs de linkerkant van Glokta’s gezicht omhoog. ‘O ja?’ Wat jammer. ‘U bent opmerkelijk goed geïnformeerd over de persoonlijke aangelegenheden van die dame.’ 

   ‘Het is mijn plicht.’ Hoff boog zich naar voren en walmde zijn naar wijn stinkende adem over Glokta heen toen hij fluisterde: ‘Als je nagaat wie wel eens heel goed de vader zou kunnen zijn.’

   ‘Wie dan?’ Hoewel ik denk dat we allebei het antwoord al wel kunnen raden. 

   ‘Wie anders dan de koning?’ snauwde Hoff zachtjes, met iets van paniek in zijn stem. ‘U moet u er toch van bewust zijn dat ze een… een affaire hadden, zacht uitgedrukt, voordat hij werd gekroond. Het is nauwelijks een geheim. En nu dit? Een bastaardkind! Terwijl de aanspraak van de koning zelf op de troon al niet de puurste is. Terwijl hij nog zo veel vijanden heeft in de Open Raad. Zo’n kind zou tegen ons kunnen worden gebruikt als het bekend werd, en dat zal natuurlijk gebeuren!’ Hij boog zich nog verder naar voren. ‘Zoiets zou een dreiging voor de staat vormen.’

   ‘Inderdaad,’ zei Glokta ijzig. Maar al te waar, helaas. Wat verschrikkelijk, verschrikkelijk jammer. 

   Hoffs dikke vingers friemelden nerveus met elkaar. ‘Ik besef dat u een soort relatie hebt met de dame en haar familie. Ik begrijp het volkomen als u deze verantwoordelijkheid liever niet zelf op u neemt. Ik kan regelingen treffen…’

   Glokta ontblootte zijn waanzinnigste grijns. ‘Wilt u zeggen dat ik niet voldoende meedogenloos ben om een zwangere vrouw te vermoorden, schatmeester?’ Zijn stem weerkaatste luid tegen de harde witte muren, genadeloos als een messteek.

   Hoff grimaste en zijn ogen schoten nerveus naar de deur. ‘Ik ben ervan overtuigd dat u niet zult terugdeinzen voor uw plicht aan het vaderland…’

   ‘Mooi. Dan kunt u gerust zijn. Onze gemeenschappelijke vriend heeft me niet voor deze rol geselecteerd vanwege mijn zachtmoedige hart.’ Allesbehalve. ‘Ik zal de zaak afhandelen.’ 

 

Hetzelfde kleine bakstenen huisje in dezelfde onopmerkelijke straat waar Glokta al zo vaak was geweest. Hetzelfde huis waar ik zo veel plezierige middagen heb doorgebracht. Zo veel comfort als ik ooit heb ervaren sinds ik kwijlend uit de gevangenis van de keizer werd gesleept. Hij schoof zijn rechterhand in zijn zak en voelde het koude metaal tegen zijn vingertoppen. Waarom doe ik dit? Waarom? Zodat die dronken klootzak van een Hoff zijn voorhoofd kan afvegen bij de zoveelste afgewende catastrofe? Zodat Jezal dan Luthar een klein stukje zekerder op zijn marionettentroon kan zitten? Hij draaide zijn heupen eerst de ene en toen de andere kant op tot hij zijn rug voelde klikken. Ze verdient zo veel beter. Maar dat is de verschrikkelijke rekensom van de macht. 

   Hij duwde de poort open, hobbelde naar de voordeur en klopte ferm aan. Het duurde even voordat de bange meid opendeed. Misschien is zij degene die onze zatlap heer Hoff op de onfortuinlijke situatie heeft gewezen? Ze leidde hem naar de te volle zitkamer met weinig meer dan wat gemompel en liet hem daar achter, starend naar een vuurtje in de kleine open haard. Hij ving een glimp van zichzelf op in de spiegel op de schoorsteenmantel en fronste. 

   Wie is die man? Die verwoeste schim? Dat schuifelende karkas? Kun je dat nog een gezicht noemen? Zo verwrongen en zo gegroefd, zo getekend door pijn. Wat is dat voor een walgelijk, deerniswekkend schepsel? O, als er een god is, red me dan van dat monster! 

   Hij probeerde te glimlachen. Scherpe lijnen sneden door zijn lijkbleke huid, de afgrijselijke spleten tussen zijn tanden gaapten open. Zijn mondhoek trilde, zijn linkeroog trilde, kleiner dan het andere en roodomrand. Die glimlach lijkt nog meer verschrikkingen te beloven dan de frons. 

   Is er ooit een man geweest die meer leek op een schurk? Is er ooit een man geweest die een nog enger monster was? Kan er nog wel een spoortje menselijkheid achter zo’n masker over zijn? Hoe is de knappe Sand dan Glokta… dit geworden? Spiegels. Nog erger dan trappen. Zijn lip krulde walgend op terwijl hij zich omdraaide. 

   Ardee stond in de deuropening en keek zwijgend naar hem. Ze zag er goed uit, vond hij, toen hij eenmaal over de onbehaaglijke verrassing heen was dat hij was gadegeslagen. Misschien met al een heel kleine bolling rond de buik? Drie maanden nu? Vier, misschien? Straks valt het niet meer te verhullen. 

   ‘Eminentie?’ Ze keek hem schattend aan toen ze de kamer in stapte. ‘Wit staat je goed.’

   ‘Echt? Vind je niet dat het die wallen onder mijn koortsachtige ogen nog donkerder maakt?’

   ‘Nee, echt helemaal niet. Het past perfect bij je lijkbleekheid.’

   Glokta toonde zijn tandeloze grijns. ‘Precies het effect waar ik op hoopte.’

   ‘Ben je hier om me weer mee te nemen op een rondwandeling langs de riolen, de dood en folteringen?’

   ‘Een herhaling van die voorstelling zal helaas waarschijnlijk nooit meer mogelijk zijn. Ik schijn al mijn vrienden en de meesten van mijn vijanden te hebben opgebruikt met die ene zet.’

   ‘En jammer genoeg kan het Gurkense leger niet langer bij ons zijn.’

   ‘Ze zijn elders druk bezig, heb ik gehoord.’ Hij keek naar haar terwijl ze naar de tafel liep en uit het raam naar de straat keek terwijl het daglicht door haar donkere haar gloeide en langs haar wang streek.

   ‘Ik hoop dat het je goed gaat?’ vroeg ze.

   ‘Nog drukker dan de Gurken. Een heleboel op mijn bordje. Hoe gaat het met je broer? Ik had bij hem langs willen gaan, maar…’ Maar ik betwijfel of ik tegen de stank van mijn eigen hypocrisie bestand zou zijn. Ik veroorzaak pijn. Het lenigen ervan is een buitenlandse taal voor me. 

   Ardee keek naar haar voeten. ‘Hij is nu constant misselijk. Elke keer dat ik bij hem kom is hij magerder. Laatst viel er een tand bij hem uit toen ik bij hem was.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Hij viel er gewoon uit terwijl hij zat te eten. Hij stikte er bijna in. Maar wat kan ik doen? Wat valt eraan te doen?’

   ‘Het spijt me echt dat te horen.’ Maar het verandert niks. ‘Ik ben ervan overtuigd dat je een grote hulp voor hem bent.’ Ik ben ervan overtuigd dat er geen hulp voor hem is. ‘En hoe gaat het met jou?’ 

   ‘Beter dan met de meesten, neem ik aan.’ Ze zuchtte diep, vermande zich en probeerde te glimlachen. ‘Wil je een glaasje wijn?’

   ‘Nee, maar laat me je niet tegenhouden.’ Dat heb je nooit gedaan. 

   Ze hield de fles echter alleen maar even vast en zette hem toen weer neer. ‘Ik probeer de laatste tijd te minderen.’

   ‘Ik heb altijd gevonden dat je dat moest doen.’ Hij deed een stap naar haar toe. ‘Ben je dan misselijk, ’s morgens?’

   Ze keek scherp opzij en slikte, waardoor de spiertjes in haar nek opbolden. ‘Weet je het?’

   ‘Ik ben de hoofdlector,’ zei hij terwijl hij dichterbij kwam. ‘Ik hoor alles te weten.’

   Haar schouders zakten omlaag, haar hoofd boog en ze boog naar voren, met beide handen op de rand van de tafel. Glokta zag van de zijkant haar oogleden trillen. Ze knippert tranen weg. Ondanks al haar woede, al haar intelligentie, heeft ze net zo veel behoefte aan redding als ieder ander. Maar er is niemand die haar kan redden. Ik ben hier de enige. 

   ‘Ik heb er een mooie puinhoop van gemaakt, precies zoals mijn broer had voorspeld. Net zoals jij had voorspeld. Je zult wel teleurgesteld zijn.’

   Glokta voelde zijn gezicht vertrekken. Iets wat lijkt op een glimlach, misschien, maar zonder veel vreugde erin. ‘Ik ben al het grootste deel van mijn leven teleurgesteld. Maar niet in jou. Het is een harde wereld. Niemand krijgt wat hij verdient.’ Hoe lang moeten we dit nog laten voortslepen voordat ik de moed bij elkaar heb geraapt? Het zal niet makkelijker worden om te doen. Het moet nu gebeuren. 

   ‘Ardee…’ Zijn stem klonk hem ruw in de oren. Hij zette nog een hinkende stap en zijn handpalm was zweterig op het handvat van zijn stok. Ze keek naar hem op, met glanzend vochtige ogen en een hand tegen haar buik. Ze bewoog zich alsof ze een stap achteruit wilde doen. Een spoortje angst misschien? En wie kan het haar kwalijk nemen? Kan het zijn dat ze al vermoedt wat er gaat komen? 

   ‘Je weet dat ik je broer altijd erg heb gemogen en gerespecteerd.’ Zijn mond was droog en zijn tong plakte onhandig tegen zijn droge tandvlees. Dit is het moment. ‘In de afgelopen maanden heb ik ook veel genegenheid en respect voor jou gekregen.’ Er trok een vlaag van trillingen over zijn gezicht en er lekte een traan uit zijn knipperende oog. Nu, nu. ‘Of… of zo dicht bij dat soort gevoelens als een man als ik kan komen, althans.’ Glokta stopte zijn hand in zijn zak, behoedzaam, zodat het haar niet zou opvallen. Hij voelde het koude metaal, de harde, genadeloze randen die tegen zijn huid drukten. Het moet nu gebeuren. Zijn hart bonsde, zijn keel zat zo verschrikkelijk dicht dat hij amper kon praten. ‘Dit is moeilijk. Het… spijt me.’ 

   ‘Wat?’ vroeg ze fronsend.

   Nu. 

   Hij dook naar voren en rukte zijn hand uit zijn zak. Ardee struikelde met grote ogen achteruit tegen de tafel, en ze verstijfden allebei.

   De ring glinsterde tussen hen in. Een kolossale, fonkelende diamant zo groot dat de dikke gouden band eronder er nietig uitzag. Zo groot dat het wel een grap lijkt. Nep. Absurd, onmogelijk. De grootste steen die Valint en Balk te bieden had. 

   ‘Ik moet je vragen met me te trouwen,’ kraste hij. De hand die de ring vasthield trilde als een dood blad. Stop er een hakmes in en hij is vast als een huis, maar vraag me om een ring vast te houden en ik pis bijna in mijn broek. Moed, Sand, moed. 

   Ze staarde naar de glinsterende steen en haar mond hing dommig open. Van shock? Van afgrijzen? Trouwen met dat… ding? Ik ga nog liever dood! ‘Eh…’ mompelde ze. ‘Ik…’ 

   ‘Ik weet het! Ik weet het, ik walg er net zo van als jij, maar… laat me uitpraten, alsjeblieft.’ Hij staarde naar de vloer en zijn mond vertrok toen hij de woorden uitsprak. ‘Ik ben niet zo stom om te denken dat je ooit zou kunnen gaan… houden van een man zoals mij, of me met warmere gedachten dan medelijden zou zien. Dit is een kwestie van noodzaak. Je moet er niet voor terugdeinzen om… om wat ik ben. Ze weten dat je het kind van de koning draagt.’

   ‘Ze?’ mompelde ze.

   ‘Ja. Ze. Dat kind is een bedreiging voor ze. Jij bent een bedreiging voor ze. Zo kan ik je beschermen. Ik kan je kind wettig maken. Het moet óns kind zijn, nu en voor altijd.’ Ze bleef zwijgend naar de ring staren. Als een gevangene die vol afgrijzen naar de martelinstrumenten staart en besluit of ze moet bekennen. Twee verschrikkelijke keuzes, maar welke is het ergst? 

   ‘Ik kan je heel veel bieden. Veiligheid. Zekerheid. Respect. Je zult het beste van alles hebben. Een hoge status, wat dat ook mag betekenen. Niemand zal het in zijn hoofd halen een vinger naar je uit te steken. Niemand zal je durven kleineren. Mensen zullen natuurlijk achter je rug om wel fluisteren, maar ze zullen fluisteren over je schoonheid, je verstand, en je ongelooflijke rechtschapenheid.’ Glokta kneep zijn ogen toe. ‘Daar zal ik voor zorgen.’

   Ze keek naar hem op en slikte. En nu komt het nee. Dank je, maar ik ga liever dood. ‘Ik moet eerlijk tegen je zijn. Toen ik jonger was… heb ik domme dingen gedaan.’ Haar mond vertrok. ‘Dit is niet de eerste bastaard die ik heb gedragen. Mijn vader heeft me van de trap gesmeten en ik raakte het kind kwijt. Hij vermoordde me bijna. Ik had niet gedacht dat het nog eens kon gebeuren.’ 

   ‘We hebben allemaal dingen gedaan waar we niet trots op zijn.’ Je zou mijn bekentenissen eens moeten horen. Of eigenlijk zou niemand ze moeten horen. ‘Het verandert niks. Ik heb beloofd dat ik op je zou passen. Ik zie geen andere manier.’ 

   ‘Dan ja.’ Ze pakte zonder ceremonie de ring van hem aan en schoof hem om haar vinger. ‘Er valt niks na te denken, hè?’ Amper de dweperige acceptatie, de betraande instemming, de uitgelaten overgave waar je in de verhalen over leest. Een schoorvoetende zakelijke regeling. Een gelegenheid voor droevige overpeinzing van alles wat had kunnen zijn maar niet is. 

   ‘Wie had ooit kunnen denken,’ mompelde ze, kijkend naar de edelsteen om haar vinger, ‘toen ik je al die jaren geleden zag schermen met mijn broer, dat ik op een dag je ring zou dragen? Je bent altijd de man van mijn dromen geweest.’

   En nu van je nachtmerries. ‘Het leven neemt vreemde wendingen. De omstandigheden zijn niet helemaal wat men had kunnen voorspellen.’ En zo red ik twee mensen het leven. Hoeveel kwaad kan dat nou rechtzetten? En toch is het in ieder geval iets aan de goede kant van de weegschaal. Iedereen heeft iets aan de goede kant van de weegschaal nodig. 

   Haar donkere ogen draaiden naar de zijne toe. ‘Kon je geen grotere steen betalen?’

   ‘Alleen als ik de schatkist had geplunderd,’ kraste hij. Een kus zou gepast zijn, maar onder de omstandigheden 

   Ze liep naar hem toe en tilde haar arm op. Hij stapte achteruit, grimassend om een steek in zijn heup. ‘Sorry. Een beetje… roestig.’

   ‘Als ik dit doe, wil ik het goed doen.’

   ‘Er het beste van maken, bedoel je?’

   ‘Er iets van maken, in ieder geval.’ Ze kwam nog dichterbij. Hij moest zichzelf dwingen te blijven staan. Ze keek in zijn ogen. Ze stak langzaam haar hand uit en raakte zijn wang aan, waardoor zijn ooglid begon te trillen. Aanstellerij. Hoeveel vrouwen hebben me al niet aangeraakt? En toch, dat was in een ander leven. Een ander 

   Haar hand schoof om zijn gezicht, haar vingertoppen drukten in zijn kaak. Zijn nek klikte toen ze hem dichterbij trok. Hij voelde haar warme adem op zijn kin. Haar lippen streken langs die van hem, zachtjes, en toen de andere kant op. Hij hoorde haar zachtjes grommen in haar keel en zijn adem stokte. Ze veinst, natuurlijk. Hoe kan welke vrouw dan ook dit verwoeste lichaam willen aanraken? Dit verwoeste gezicht willen kussen? Zelfs ik walg van de gedachte eraan. Ze veinst, en toch moet ik applaudisseren voor haar inspanning. 

   Zijn linkerbeen trilde en hij moest zijn stok stevig vastgrijpen. De adem siste snel door zijn neus. Haar gezicht bevond zich schuin voor het zijne, hun monden op elkaar, vochtig zuigend. De punt van haar tong likte langs zijn tandvlees. Ze veinst, natuurlijk, hoe kan het anders? En toch doet ze het zo ontzettend, ontzettend goed