Voedertijd
Ze zaten niet zo dicht bij elkaar dat opviel dat ze iets met elkaar te maken hadden. Twee mannen die tijdens hun dagelijkse beslommeringen toevallig hun reet op hetzelfde stuk hout hebben geparkeerd. Het was vroeg in de ochtend, en hoewel de zon schel in Glokta’s ogen prikte en het bedauwde gras, de ruisende bomen en het klotsende water in het park een gouden gloed verleende, hing er nog een verraderlijke kilte in de lucht. Heer Wetterlant was het kennelijk gewoon om vroeg op te staan. Maar ik ook. Niets spoort een man zo aan om zijn bed uit te komen als de hele nacht wakker liggen door verschrikkelijke krampen.
Zijne excellentie reikte in een papieren zak, haalde er tussen duim en wijsvinger wat broodkruimels uit en gooide ze aan zijn voeten. Er had zich al een menigte arrogante eenden verzameld, en nu verdrongen ze elkaar woest in een poging de kruimels te pakken terwijl de oude edele naar ze keek, zijn gegroefde gelaat een slap en emotieloos masker.
‘Ik maak me geen illusies, superieur,’ dreunde hij, bijna zonder zijn lippen te bewegen en helemaal zonder op te kijken. ‘Ik ben niet groot genoeg om mee te dingen in deze wedstrijd, zelfs al zou ik dat willen. Maar ik ben wel groot genoeg om er iets uit te halen. Ik ben van plan eruit te halen wat ik kan.’ Meteen ter zake dus, voor de verandering. Geen behoefte aan praten over het weer, of hoe het met de kinderen gaat, of de relatieve merites van verschillend gekleurde eenden.
‘Dat is geen schande.’
‘Vind ik ook. Ik heb een gezin te onderhouden, en dat groeit met het jaar. Ik raad u ten stelligste af te veel kinderen te krijgen.’ Ha, dat zou geen punt moeten zijn. ‘En dan heb ik nog honden, en die moeten ook eten, en veel ook.’ Wetterlant slaakte een lange, piepende zucht en gooide nog wat brood naar de eenden. ‘Hoe hoger je stijgt, superieur, hoe meer mensen afhankelijk van je zijn en roepen om restjes; dat is een droevig feit.’
‘U hebt een grote verantwoordelijkheid, heer.’ Glokta grimaste bij een spiertrekking in zijn been en strekte het voorzichtig tot hij zijn knie voelde klikken. ‘Hoe groot, als ik vragen mag?’
‘Ik heb mijn eigen stem, natuurlijk, en ik beheers de stemmen van drie andere zetels in de Open Raad. Families die aan de mijne zijn gebonden door banden van grondgebied, of vriendschap, of huwelijk, of lange traditie.’ Dergelijke banden stellen mogelijk niet veel voor in tijden als deze.
‘Bent u zeker van die drie?’
Wetterlant richtte zijn kille ogen op Glokta. ‘Ik ben niet achterlijk, superieur. Ik hou mijn honden stevig aan de ketting. Ik ben er zeker van. Zo zeker als je tegenwoordig nog ergens van kunt zijn, in deze onzekere tijden.’ Hij gooide nog wat kruimels op het gras, en de eenden kwaakten, pikten, en sloegen elkaar met hun vleugels.
‘Vier stemmen in totaal, dus.’ Geen bijzonder grote punt van de taart.
‘Vier stemmen in totaal.’
Glokta schraapte zijn keel en controleerde snel of er niemand binnen gehoorsafstand was. Een stukje verder langs het pad staarde een meisje met een tragisch gezicht lusteloos naar het water. Twee verlopen officiers van de Koninklijke Lijfwacht zaten op een bankje, op even grote afstand de andere kant op, en ze discussieerden luid over wie er de vorige avond het meest beschonken was geweest. Luistert dat tragische meisje misschien af voor heer Brock? Brengen die twee officiers misschien verslag uit aan hoogrechter Marovia? Ik zie overal agenten, en dat is maar goed ook. Er zíjn ook overal agenten. Hij dempte zijn stem tot een fluistertoon. ‘Zijne Eminentie zou bereid zijn vijftienduizend mark voor elke stem te bieden.’
‘Ik begrijp het.’ Wetterlants geloken blik trilde niet eens. ‘Zo weinig vlees, dat zou zelfs mijn honden amper tevredenstellen. Er zou niets overblijven voor mijn eigen dis. Ik moet u vertellen dat heer Barezin, op zeer omslachtige wijze, me al achttienduizend per stem heeft geboden, plus een uitstekend stuk land dat grenst aan mijn eigen landgoederen. Bosgebied, met herten om op te jagen. Jaagt u, superieur?’
‘Vroeger wel.’ Glokta klopte op zijn verwoeste been. ‘Het is al een tijdje geleden.’
‘Ah. Mijn deelneming. Ik heb altijd van de sport genoten. Maar toen kwam heer Brock bij me op bezoek.’ Wat heerlijk voor jullie beiden. ‘Hij was zo goed om een bod te doen van twintigduizend plus zijn jongste dochter als een heel geschikte huwelijkskandidaat voor mijn oudste zoon.’
‘Hebt u geaccepteerd?’
‘Ik heb gezegd dat het te vroeg was om al iets te accepteren.’
‘Ik ben ervan overtuigd dat Zijne Eminentie tot eenentwintig zou kunnen gaan, maar dat zou dan…’
‘De ondergeschikte van hoogrechter Marovia heeft me vijfentwintig geboden.’
‘Harlen Morgenstond?’ siste Glokta tussen zijn resterende tanden door.
Heer Wetterlant trok zijn wenkbrauw op. ‘Zo heette hij inderdaad, geloof ik.’
‘Ik betreur het dat ik dat aanbod op het ogenblik alleen kan evenaren. Ik zal Zijne Eminentie op de hoogte stellen van uw positie.’ Zijn opgetogenheid zal ongetwijfeld geen grenzen kennen.
‘Ik kijk ernaar uit van u te horen, superieur.’ Wetterlant richtte zich weer op de eenden en gaf ze nog wat kruimels, met een flauwe glimlach om zijn lippen terwijl de dieren elkaar verdrongen.
Glokta hobbelde pijnlijk naar het gewone huis in de gewone straat, met iets wat leek op een glimlach op zijn gezicht. Een momentje vrij van het verstikkende gezelschap van de groten en goeden. Een momentje waarin ik niet hoef te liegen of bedriegen, of op te passen voor een mes in mijn rug. Misschien vind ik zelfs nog een kamer die niet naar Harlen Morgenstond stinkt. Dat zou een verfrissende…
De deur ging met een ruk open, nog voordat hij zijn vuist kon optillen om aan te kloppen, en hij staarde in het grijnzende gezicht van een man in het uniform van een officier van de Koninklijke Lijfwacht. Het was zo onverwacht dat Glokta hem aanvankelijk niet herkende. Toen ging er een vlaag van verbijstering door hem heen.
‘Ach, kapitein Luthar. Wat een verrassing.’ En een bijzonder onplezierige.
Hij was aanzienlijk veranderd. Was hij ooit jongensachtig en glad geweest, nu zag hij er wat hoekig, zelfs verweerd uit. Had hij ooit zijn kin arrogant geheven gehouden, nu stond zijn gezicht bijna verontschuldigend scheef. Hij had ook een baard laten staan, misschien in een mislukte poging om een akelig uitziend litteken door zijn lip en over zijn kaak te verhullen. Hoewel het hem verre van lelijk heeft gemaakt, helaas.
‘Inquisiteur Glokta… eh…’
‘Superieur.’
‘Echt?’ Luthar keek hem even onnozel aan. ‘Nou… in dat geval…’ De gladde glimlach verscheen weer, en Glokta stond ervan te kijken dat hij een warme handdruk kreeg. ‘Gefeliciteerd. Ik zou graag nog even een praatje maken, maar de plicht roept. Ik blijf niet lang in de stad, begrijpt u. Op naar het noorden, en zo.’
‘Uiteraard.’ Glokta keek hem fronsend na toen hij vrolijk de straat op stapte, met slechts één schichtige blik achterom toen hij de hoek omging. Waardoor alleen de vraag open blijft van wat hij hier eigenlijk deed. Glokta hobbelde de deur door en sloot die zachtjes achter zich. Hoewel, een jongeman die vroeg in de ochtend het huis van een jonge vrouw verlaat? Je hebt amper de Koninklijke Inquisitie nodig om dat raadsel op te lossen. Heb ik immers niet zelf ook meer dan genoeg woningen verlaten in de vroege uren? Terwijl ik deed alsof ik hoopte dat niemand me zag, maar stiekem hoopte van wel? Hij liep naar de woonkamer. Of was dat een andere man?
Ardee West stond met haar rug naar hem toe en hij hoorde het geluid van wijn dat in een glas werd geschonken. ‘Ben je iets vergeten?’ vroeg ze over haar schouder, met een zachte, speelse stem. Geen toon die ik vaak van vrouwen hoor. Afgrijzen, walging en een spoortje medelijden, dat eerder. Er klonk gerinkel toen ze de fles wegzette. ‘Of had je besloten dat je echt niet kon leven zonder nog een…’ Ze had een scheve glimlach op haar gezicht toen ze zich omdraaide, maar die verdween plotseling toen ze zag wie daar stond.
Glokta snoof. ‘Hindert niet. Die reactie krijg ik van iedereen. Zelfs van mezelf, iedere ochtend als ik in de spiegel kijk.’ Als ik tenminste rechtop kan blijven staan voor dat stomme ding.
‘Zo is het helemaal niet, en dat weet je best. Ik had alleen niet verwacht dat jij naar binnen zou wandelen.’
‘Dan hebben we dus vanochtend allemaal nogal een schok gehad. Je raadt nooit wie ik in de gang tegenkwam.’
Ze verstijfde heel even, gaf toen een achteloze ruk met haar hoofd en slurpte wijn uit haar glas. ‘Krijg ik geen hint?’
‘Goed dan.’ Glokta grimaste terwijl hij zich in een stoel liet zakken en zijn pijnlijke been voor zich strekte. ‘Een jonge officier van de Koninklijke Lijfwacht, ongetwijfeld met een stralende toekomst voor zich.’ Hoewel we natuurlijk kunnen hopen op iets anders.
Ardee loerde naar hem over de rand van haar glas. ‘Ze hebben zo veel officiers bij de Koninklijke Lijfwacht, ik kan ze amper uit elkaar houden.’
‘Echt? Deze heeft vorig jaar de Wedstrijd gewonnen, geloof ik.’
‘Ik kan me nauwelijks nog herinneren wie er in de finale stonden. Het is elk jaar hetzelfde, vind je ook niet?’
‘Dat is waar. Sinds ik eraan meedeed is het bergafwaarts gegaan. Maar ik dacht dat je je deze vent misschien nog wel zou herinneren. Zag eruit alsof iemand hem op zijn kop had geslagen sinds de vorige keer dat ik hem zag. En behoorlijk hard ook, zou ik zeggen.’ Maar niet half zo hard als ik zou willen.
‘Je bent boos op me,’ zei ze, zonder ook maar de lichtste bezorgdheid.
‘Teleurgesteld, zou ik eerder zeggen. Maar wat had je dan verwacht? Ik dacht dat je intelligenter was.’
‘Intelligentie is geen garantie voor verstandig gedrag. Mijn vader zei dat zo vaak.’ Ze dronk met een geoefende ruk van haar hoofd haar glas leeg. ‘Maak je niet druk. Ik kan wel voor mezelf zorgen.’
‘Nee, dat kun je niet. Dat heb je overduidelijk gemaakt. Besef je wel wat er zal gebeuren als de mensen erachter komen? Dan gaan ze je uit de weg.’
‘Is dat nu dan anders?’ sneerde ze. ‘Misschien sta je ervan te kijken, maar ik krijg nu ook al weinig uitnodigingen om naar het paleis te komen. Ik breng mensen in verlegenheid. Niemand praat met me.’ Behalve ik, natuurlijk, maar ik ben amper het soort gezelschap waar jonge vrouwen op hopen. ‘Niemand maalt om wat ik doe. Als ze erachter komen, is het niet meer dan wat ze verwachten van een del als ik. Die verdomde burgers hebben de zelfbeheersing van beesten, weet je. Maar goed, had jij me niet gezegd dat ik kon neuken wie ik wilde?’
‘Ik heb ook gezegd dat hoe minder er geneukt werd, hoe beter het zou zijn.’
‘En dat heb je zeker ook tegen al je veroveringen gezegd?’
Glokta trok een grimas. Niet precies. Ik heb gevleid en gesmeekt, gedreigd en gekoeioneerd. Je schoonheid heeft me verwond, in mijn hart! Ik ben doodongelukkig, zonder jou ga ik dood! Heb je geen medelijden? Hou je niet van me? Ik heb alles gedaan behalve het tonen van de instrumenten, en als ik dan had gekregen wat ik wilde, smeet ik ze aan de kant en ging vrolijk op weg naar de volgende, zonder zelfs maar om te kijken.
‘Ha!’ snoof Ardee alsof ze kon raden wat hij dacht. ‘Sand dan Glokta die preken geeft over de voordelen van kuisheid? Alsjeblieft! Hoeveel vrouwen heb jij te gronde gericht voordat de Gurken jou te gronde richtten? Je was berucht!’
Er begon een spiertje te trillen in zijn nek, en hij draaide met zijn schouder tot hij het voelde ontspannen. Daar zegt ze wat. Misschien zal een zacht woordje met de heer in kwestie dit oplossen. Een zacht woordje, of een harde nacht bij practicus Vorst. ‘Jouw bed, jouw zaken, neem ik aan, zoals ze in Styria zeggen. Hoe komt het trouwens dat de grote kapitein Luthar zich onder de burgerbevolking begeeft? Moet hij geen Noordmannen verpletteren? Wie moet Angland redden als hij hier is?’
‘Hij zat niet in Angland.’
‘Nee?’ Papa had een mooi, rustig plekje voor hem gevonden?
‘Hij was in het Oude Keizerrijk of zoiets. Over de zee in het westen, ver weg.’ Ze zuchtte alsof ze er veel over had gehoord en het onderwerp haar de keel uithing.
‘Het Oude Keizerrijk? Wat voerde hij daar nou uit?’
‘Vraag het hem zelf. Een of andere reis. Hij had het steeds over een of andere Noordman. Negenvinger of zoiets.’
Glokta’s hoofd kwam met een ruk omhoog. ‘Negenvinger?’
‘Mm. Hij en een kale kerel.’
Er trokken trillingen over Glokta’s gezicht. ‘Bayaz.’ Ardee haalde haar schouders op en nam nog een slok, en haar bewegingen begonnen al een bepaalde beschonken onhandigheid te vertonen. Bayaz. Dat kunnen we net gebruiken, met een verkiezing voor de deur, dat die oude leugenaar zijn haarloze kop laat zien. ‘Is hij hier, nu, in de stad?’
‘Hoe moet ik dat weten?’ gromde Ardee. ‘Niemand vertelt mij ooit iets.’