Vragen
Een spoortje herfstmist was van de rusteloze zee gekropen toen de zon onderging boven het kreupele Adua, waardoor de koude nacht een spookachtige sfeer kreeg. Honderd passen verderop waren de huizen slechts vaag te zien. Tweehonderd passen verder en het waren geesten, de weinige lichtjes achter de ramen zwevende schimmen, wazig door de nevel. Mooi weer voor akelig werk, en daarvan hebben we veel voor de boeg.
Tot nu toe was de stille duisternis niet verbroken door explosies in de verte. De Gurkense katapulten waren stilgevallen. Althans voorlopig, en waarom niet? De stad is bijna van hen, en waarom zou je je eigen stad in brand steken? Hier aan de oostkant van Adua, ver van de gevechten, leek alles tijdloos rustig. Bijna alsof de Gurken nooit zijn gekomen. Dus toen er een vaag gekletter in het schemerlicht klonk, zoals van de laarzen van een groep goedbewapende mannen, werd Glokta onwillekeurig ineens nerveus en drukte zich plat in de diepere schaduwen tegen de heg langs de straat. Vage, deinende lichtjes schemerden erdoorheen. Toen de omtrek van een man, zijn ene hand achteloos op het gevest van zijn zwaard, lopend met een losse, protserige gang die wees op extreme overmoed. Er leek iets hoogs uit zijn hoofd op te steken, dat meedeinde met zijn bewegingen.
Glokta tuurde door het weinige licht. ‘Cosca?’
‘En geen ander!’ zei de Styriaan lachend. Hij droeg een mooie leren kap met een belachelijk lange pluim, waar hij met zijn vinger tegenaan tikte. ‘Ik heb een nieuwe hoed gekocht. Of eigenlijk moet ik zeggen dat u die voor me hebt gekocht, hè, superieur?’
‘Ik zie het.’ Glokta loerde naar de lange veer, het flamboyante vergulde korfgevest van Cosca’s zwaard. ‘Ik dacht dat we pretentieloos hadden gezegd.’
‘Pre… ten… tie… loos?’ De Styriaan fronste zijn voorhoofd en haalde zijn schouders op. ‘Ah, dat was het woord, ja. Ik wist nog dat er iets was gezegd, en ik weet ook nog dat ik het niet snapte.’ Hij grimaste en krabde zich in zijn kruis. ‘Ik geloof dat ik een paar passagiers heb opgepikt bij een van die vrouwen in de taveerne. Rotzakjes jeuken als de neten.’ Hmm. De vrouwen worden betaald om daarheen te gaan. Je zou denken dat de luizen een betere smaak hebben.
Er begon zich een schimmige menigte te vormen vanuit de duisternis achter Cosca, een paar van hen met dievenlantaarns in de hand. Een dozijn ruige omtrekken, toen nog een dozijn, en de dreiging straalde geruisloos van elk van hen af als de stank van een drol. ‘Zijn dit je mannen?’
De dichtstbijzijnde had misschien wel de ergste steenpuisten in zijn gezicht die Glokta ooit had gezien. De man naast hem had maar één hand, en de andere was vervangen door een woest uitziende haak. Een enorm vette kerel stond daarnaast, met een bleke nek die blauw zag door een rommelige verzameling slecht getekende tatoeages. Een bijna dwergachtige man, met een gezicht als van een rat en maar één oog, stond naast hem. Hij had niet de moeite genomen een ooglapje voor te doen, en de oogkas gaapte open onder zijn vette haar. De lijst van schurken ging door. Misschien vijfentwintig man, al met al, en het waren de onheilspellendste criminelen die Glokta ooit had gezien. En ik heb er behoorlijk wat gezien, in mijn tijd. Ze zijn niet dol op badwater, dat staat vast. Niet een van hen ziet eruit alsof hij je zijn zus niet zou verkopen voor een mark. ‘Ze zien er nogal onbetrouwbaar uit,’ mompelde hij.
‘Onbetrouwbaar? Onzin, superieur! Ze hebben tegenslag gehad, dat is alles, en wij weten allebei hoe dat gaat, toch? Sterker nog, er is geen man bij aan wie ik mijn moeder niet zou toevertrouwen.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ze is al twintig jaar dood. Wat kunnen ze haar nu nog aandoen?’ Cosca sloeg zijn arm om Glokta’s vergroeide schouders en trok hem naar zich toe, waardoor er een pijnscheut door zijn heupen schoot. ‘Ik vrees dat er niet veel te kiezen valt.’ Zijn warme adem rook scherp naar drank en corruptie. ‘Iedere kerel die niet wanhopig was is de stad ontvlucht zodra de Gurken arriveerden. Maar wat kan het schelen, hè? Ik heb ze ingehuurd voor hun lef en hun spieren, niet om hoe ze eruitzien. Wanhopige mannen hebben mijn voorkeur! Wij begrijpen ze, toch, u en ik? Sommige klussen vragen om wanhopige mannen, nietwaar, superieur?’
Glokta keek even fronsend naar de magere, opgezwollen, gehavende en verwoeste gezichten. Hoe is het toch mogelijk dat de veelbelovende kolonel Glokta, koene commandant van het eerste regiment van de Koninklijke Lijfwacht, nu de leiding heeft over zo’n zooitje? Hij zuchtte diep. Maar het is nu een beetje te laat om op zoek te gaan naar knappe huurlingen, en ik neem aan dat deze even goed als ieder ander een kuil zullen vullen. ‘Goed dan. Wacht hier.’
Glokta keek op naar het donkere huis toen hij het hek openduwde en erdoor hobbelde. Er piepte een streepje licht tussen de zware gordijnen voor het raam door. Hij klopte met het handvat van zijn stok op de deur. Even stilte, en toen schuifelde het geluid van onwillige voetstappen door de gang.
‘Wie is daar?’
‘Ik. Glokta.’
Grendels werden opzijgeschoven en licht stroomde de kou in. Ardees gezicht verscheen, mager, met grijs om de ogen en roze om de neus. Als een stervende kat.
‘Superieur!’ Ze grijnsde terwijl ze hem bij de elleboog pakte en hem half over de drempel sleurde. ‘Wat heerlijk! Eindelijk wat conversatie! Ik verveel me zo stierlijk.’ Een paar lege flessen stonden in de hoek van de woonkamer, boos glinsterend door de rokerige kaarsen en een smeulend stuk hout in de open haard. De tafel stond vol vuile borden en glazen. Het rook er naar zweet en wijn, oud voedsel en nieuwe wanhoop. Kan er iets ellendiger zijn dan in je eentje dronken worden? Wijn kan een blij man blij houden, af en toe. Als je droevig bent, wordt het altijd erger.
‘Ik heb weer geprobeerd om door dat rotboek heen te komen.’ Ardee sloeg op een zwaar boek dat ondersteboven op een stoel lag.
‘De val van de Meestermaker,’ mompelde Glokta. ‘Die onzin? Een en al magie en moed, zeker? Ik kon al niet door het eerste deel heen komen.’
‘Ik leef met je mee. Ik ben bij het derde, en het wordt niet makkelijker. Te veel magiërs. Ik haal ze door elkaar. Het is een en al veldslagen en stomme reizen, van hier naar daar en weer terug. Als ik nog een kaart tegenkom, zweer ik dat ik mezelf van kant maak.’
‘Iemand bespaart je die moeite misschien.’
‘Hè?’
‘Ik vrees dat je hier niet langer veilig bent. Je moet met mij meekomen.’
‘Redding? Dank het lot!’ Ze wuifde achteloos met haar hand. ‘We hebben het hier al over gehad. De Gurken zijn aan de andere kant van de stad. Jij bent meer in gevaar in de Agriont…’
‘De Gurken zijn niet het gevaar. Mijn vrijers wel.’
‘Je mannelijke vrienden zijn een gevaar voor mij?’
‘Je onderschat hoe jaloers ze zijn. Ik vrees dat ze straks een dreiging zullen worden voor iedereen die ik in mijn hele ellendige leven heb gekend, vriend of vijand.’ Glokta rukte een mantel met kap van een haak aan de muur en stak die naar haar uit.
‘Waar gaan we naartoe?’
‘Naar een charmant huisje bij de haven. Een beetje zijn hoogtijdagen voorbij, maar met veel karakter. Net als wij twee, zou je kunnen zeggen.’
Er klonken zware voetstappen in de gang en Cosca stak zijn hoofd om de hoek. ‘Superieur, we moeten weg als we in de haven willen…’ Hij zweeg en staarde Ardee aan. Er viel een onbehaaglijke stilte.
‘Wie is dat?’ mompelde ze.
Cosca stapte flamboyant de kamer in, zette met een zwierige beweging zijn hoed af, onthulde zijn schurftige kalende hoofd en maakte een diepe, diepe, diepe buiging. Nog dieper en zijn neus zou over de vloer schrapen. ‘Vergeef me, vrouwe. Nicomo Cosca, beroemd huurling, tot uw dienst. Kruipend, in feite, aan uw voeten.’ Zijn werpmes viel uit zijn jas en belandde ratelend op de planken.
Ze staarden er allemaal een tijdje naar, en toen grijnsde Cosca omhoog. ‘Ziet u die vlieg tegen de muur?’
Glokta kneep zijn ogen samen. ‘Dit is misschien niet het beste moment voor…’
Het lemmet wentelde door de kamer, miste het doelwit op een pas afstand, kwam met het heft tegen de muur aan, rukte een stuk pleisterwerk los, stuiterde terug en kletterde op de grond.
‘Verdomme,’ zei Cosca. ‘Ik bedoel… verdorie.’
Ardee keek fronsend naar het mes. ‘Verdomme is beter.’
Cosca liet zijn rotte glimlach zien. ‘Ik ben zeker verblind. Toen de superieur uw schoonheid beschreef dacht ik dat hij moest… hoe zeg je dat… overdrijven? Nu zie ik dat hij tekortschoot.’ Hij raapte zijn mes op en drukte zijn hoed weer enigszins scheef op zijn hoofd. ‘Vergeef me alstublieft wanneer ik zeg dat ik verliefd ben.’
‘Wat heb je hem verteld?’ vroeg Ardee.
‘Niks.’ Glokta zoog zuur op zijn tandvlees. ‘Meester Cosca heeft de neiging om het er nogal dik bovenop te leggen.’
‘Vooral wanneer hij verliefd is,’ merkte de huurling op. ‘Vooral dan. Als ik voor iemand val, val ik hard, en als regel doe ik het niet vaker dan eenmaal per dag.’
Ardee staarde hem aan. ‘Ik weet niet of ik gevleid of bang moet zijn.’
‘Waarom niet allebei?’ zei Glokta. ‘Maar je zult het voor onderweg moeten bewaren.’ We hebben weinig tijd, en ik heb een verwaarloosde tuin te wieden.
De poort ging open met een getergd gekrijs van roestig metaal. Glokta duikelde over de vermolmde drempel, met steken in zijn been, zijn heup en zijn rug van de lange strompeling naar de haven. Het vervallen landhuis doemde op uit de duisternis aan het uiteinde van het haveloze binnenplein. Net een enorm mausoleum. Een geschikte tombe voor mijn gestorven hoop. Severard en Vorst wachtten in de schaduwen van de gebroken trap naar de voordeur, helemaal in het zwart gekleed en gemaskerd, zoals gebruikelijk. Maar zo verschillend. Een stevige man en een slanke, de een met wit haar en de ander donker, de een staand met zijn armen over elkaar, de ander in kleermakerszit op de grond. De een is loyaal, de ander… daar komen we nog wel achter.
Severard strekte zijn benen en stond op met de gebruikelijke grijns rond zijn ogen. ‘Zo, baas, waar is alle…’
Cosca stapte door de poort, dwaalde loom over het kapotte plaveisel en tikte een paar brokken metselwerk aan de kant met de neus van zijn slonzige laars. Hij bleef naast een kapotte fontein staan en schraapte er met een vinger wat troep van af. ‘Mooi huis. Mooi en…’ hij wuifde met zijn vinger, en met de vuiligheid, ‘kruimig.’ Zijn huurlingen verspreidden zich al langzaam over het met puin bezaaide pleintje. Verstelde jassen en rafelige mantels wapperden naar achteren en onthulden wapens van alle soorten en maten. Scherpe randen, punten, pieken en klingen glinsterden in het bewegende licht van hun lantaarns, het staal zo glad en schoon als hun gezicht ruw en vuil was.
‘Wie zijn dat nou weer?’ vroeg Severard.
‘Vrienden.’
‘Ze zien er niet al te vriendelijk uit.’
Glokta liet zijn practicus het gapende gat tussen zijn voortanden zien. ‘Nou, ik denk dat dat er maar helemaal van afhangt aan wiens kant je staat.’
De laatste sporen van Severards glimlach waren verdwenen. Zijn ogen schoten nerveus door de voortuin. De ogen van een schuldige. Wat kennen we die goed. We zien ze bij onze gevangenen. We zien ze in de spiegel, als we durven kijken. Je had op iets beters kunnen hopen van een man met zijn ervaring, maar het mes vasthouden bereidt je slecht voor op het moment dat je ermee gesneden wordt. Ik kan het weten. Severard schoot snel als een konijn naar het huis toe, maar hij had nog maar een stap gezet toen een zware witte hand hem tegen de zijkant van zijn nek sloeg en hij bewusteloos op de gebarsten keien belandde.
‘Breng hem naar beneden, Vorst. Je weet de weg.’
‘Beneje. Unh.’ De enorme albino zwaaide Severards slappe lichaam over zijn schouder en liep naar de voordeur.
‘Ik moet zeggen,’ zei Cosca, die de vuiligheid achteloos van zijn vinger wipte, ‘dat ik het wel waardeer hoe u met mannen omgaat, superieur. Discipline, dat heb ik altijd bewonderd.’
‘Mooie woorden van de minst gedisciplineerde man in de hele Cirkel van de Wereld.’
‘Ik heb allerlei dingen geleerd van mijn vele fouten.’ Cosca strekte zijn nek en krabde aan zijn schilferige nek. ‘Het enige wat ik er nooit van leer is ophouden ze te maken.’
‘Hmm,’ gromde Glokta terwijl hij de treden op ploeterde. Een vloek die we allemaal moeten dragen. We gaan in kringetjes rond en rond, graaiend naar successen die we nooit kunnen grijpen, eindeloos struikelend over dezelfde oude mislukkingen. Het leven bestaat echt uit de ellende die we doorstaan tussen de teleurstellingen door.
Ze stapten door de deuropening de diepere duisternis van de entreehal in. Cosca hield zijn lamp omhoog en staarde op naar het vervallen dak, met zijn laarzen achteloos stampend door de vogelpoep die op de grond lag. ‘Een paleis!’ Zijn stem weerkaatste op de verwoeste trap, in de lege deuropeningen, tegen de kale dakbalken hoog boven hen.
‘Maak het je maar gemakkelijk,’ zei Glokta. ‘Maar uit het zicht, misschien. We kunnen vanavond bezoek verwachten.’
‘Uitstekend. We zijn gek op gezelschap. Nietwaar, jongens?’
Een van Cosca’s mannen grinnikte vochtig en onthulde twee rijen strontkleurige tanden. Een stel dat zo verschrikkelijk verrot is dat ik blij ben met de mijne. ‘Die bezoekers zullen afkomstig zijn van Zijne Eminentie de hoofdlector. Zouden jullie hen stevig kunnen aanpakken terwijl ik beneden ben?’
Cosca keek goedkeurend om zich heen naar de schimmelige hal. ‘Een mooie plek voor een warm welkom. Ik zal het u laten weten als de gasten zijn geweest. Ik betwijfel of ze lang zullen blijven.’
Ardee had een plekje bij de muur gevonden, met haar kap omhoog en haar blik op de grond gericht. Ze probeert op te gaan in de muur, en wie kan het haar kwalijk nemen? Amper het meest plezierige gezelschap voor een jonge vrouw, of de meest geruststellende omgeving. Maar beter dan een doorgesneden keel, neem ik aan. Glokta stak zijn hand naar haar uit. ‘Het is beter als jij met mij meegaat.’
Ze aarzelde. Alsof ze er niet helemaal zeker van is of het inderdaad beter zou zijn om met mij mee te gaan. Maar een korte blik op een paar van de lelijkste mannen in een van de lelijkste beroepen ter wereld overtuigde haar kennelijk. Cosca gaf haar zijn lamp en zorgde ervoor dat zijn vingers een onbehaaglijk lang moment op die van haar rustten.
‘Dank je,’ zei ze toen ze haar hand wegrukte.
‘Het is me een onvoorstelbaar genoegen.’
Hangende repen behang, gebroken tengels en brokken gevallen pleisterwerk wierpen vreemde schaduwen toen ze Cosca en zijn schurken achterlieten en zich een weg zochten naar de ingewanden van het dode gebouw. Ze liepen langs deuropeningen, vierkanten van duisternis, gapend als graven.
‘Je vrienden lijken me een charmant stel,’ mompelde Ardee.
‘O, inderdaad, de helderste sterren aan het sociale firmament. Voor sommige taken zijn kennelijk wanhopige mannen nodig.’
‘Dan moet je wel echt wanhopig werk in gedachten hebben.’
‘Wanneer niet?’
Hun lamp verlichtte de vervallen salon amper, waar lambrisering van de goedkope bakstenen zakte en het grootste deel van de vloer een enkele rottende plas was. De verborgen deur in de andere muur stond open en Glokta schuifelde er langs de buitenkant van de kamer naartoe, met heupen die brandden van inspanning.
‘Wat heeft je mannetje gedaan?’
‘Severard? Hij heeft me teleurgesteld.’ En we zullen straks weten hoe erg.
‘Dan hoop ik maar dat ik je nooit teleurstel.’
‘Jij, daar ben ik van overtuigd, hebt meer verstand. Ik ga wel eerst, want als ik dan val, dan val ik tenminste alleen.’ Hij ging grimassend de treden af terwijl zij volgde met het licht.
‘Getver. Wat ruik ik toch?’
‘Het riool. Er is hierbeneden ergens een ingang.’ Glokta stapte langs een zware deur in een omgebouwde wijnkelder met aan de zijkanten cellen met stalen roosters ervoor, die glansden terwijl ze erlangs liepen, en het rook er naar vocht en angst.
‘Superieur!’ klonk een stem uit de duisternis. Broeder Langvoets wanhopige gezicht verscheen, tegen de tralies gedrukt.
‘Broeder Langvoet, mijn verontschuldigingen! Ik heb het zo vreselijk druk gehad. De Gurken belegeren de stad.’
‘Gurken?’ piepte de man met uitpuilende ogen. ‘Alstublieft, als u me laat gaan…’
‘Stil!’ siste Glokta met een stem die geen tegenspraak duldde. Hij keek om naar Ardee. ‘Jij kunt beter hier blijven.’
Ardee keek nerveus naar de cel van de navigator. ‘Hier?’
‘Hij is niet gevaarlijk. Ik denk dat je het hier beter vindt dan…’ en hij knikte naar de deuropening aan het uiteinde van de gang, ‘daarbinnen.’
Ze slikte. ‘Goed dan.’
‘Superieur, alstublieft!’ Een wanhopige arm stak uit Langvoets cel. ‘Alstublieft, wanneer laat u me gaan? Superieur, alstublieft!’ Glokta sloot de deur naar zijn gesmeek met een zachte klik. We hebben vandaag andere dingen te doen, en die kunnen niet wachten.
Vorst had Severard al geboeid op een stoel bij de tafel, nog steeds bewusteloos, en stak met een brandende lont een voor een de lampen aan. De koepelkamer werd geleidelijk lichter, de kleur lekte in de muurschildering over de gebogen muren. Kanedias keek fronsend omlaag, met zijn armen gespreid en het vuur achter zich. Ah, onze oude vriend de Meestermaker, altijd afkeurend. Tegenover hem lag zijn broer Juvens nog steeds zijn laatste, felle bloed uit te storten over de muur. En niet het enige bloed dat hier vanavond zal worden vergoten, vermoed ik.
‘Grr,’ kreunde Severard, en zijn steile haar zwaaide heen en weer. Glokta liet zich langzaam in zijn stoel zakken, waarbij het leer onder hem kraakte. Severard gromde opnieuw, zijn hoofd zakte achterover, zijn oogleden trilden. Vorst kwam aanlopen, maakte de snoeren van Severards masker los en smeet het ding in de hoek van de kamer. Van een imponerende practicus van de Inquisitie naar… niet veel. Hij bewoog, trok zijn neus op, zijn spieren schokten als die van een slapende jongen.
Jong. Zwak. Hulpeloos. Je zou bijna medelijden met hem kunnen hebben als je een hart had. Maar dit is geen tijd voor sentiment of milde gevoelens, voor vriendschap en vergiffenis. De geest van de opgetogen en veelbelovende kolonel Sand dan Glokta houdt zich nu al veel te lang aan me vast. Vaarwel, mijn oude vriend. Jij kunt ons dit keer niet helpen. Dit is het moment waarop de meedogenloze superieur Glokta moet doen wat hij het beste kan. Het enige wat hij goed kan. Dit is het moment voor harde hoofden, harde harten en nog hardere instrumenten.
Tijd om de waarheid eruit te snijden.
Vorst porde Severard met twee vingers in zijn maag, en zijn ogen schoten open. Hij ging met een ruk achteruit in zijn stoel, met rammelende boeien. Hij zag Glokta. Hij zag Vorst. Zijn ogen werden groot toen ze door de kamer schoten. Ze werden nog groter toen hij besefte waar hij was. Hij snoof lucht naar binnen, met de snelle, harde ademteugen van doodsangst, en de vettige plukken haar voor zijn gezicht bliezen op en neer door de kracht ervan. En hoe zullen we eens beginnen?
‘Ik weet…’ kraste hij. ‘Ik weet dat ik aan die vrouw heb verteld wie u bent… Ik weet het… Maar ik had geen keus.’ Ah, het gevlei. Elke man gedraagt zich ongeveer hetzelfde als hij op een stoel vastgebonden zit. ‘Wat kon ik doen? Ze zou me hebben vermoord, verdomme! Ik had geen keus! Alstublieft…’
‘Ik weet wat je haar hebt verteld, en ik weet dat je geen keus had.’
‘Maar… Maar waarom…?’
‘Hou daarmee op, Severard. Je weet waarom je hier zit.’ Vorst stapte naar voren, onbewogen als altijd, en tilde het deksel van Glokta’s prachtige koffer op. De bakjes binnenin openden zich als een exotische bloem en toonden de gepoetste handvatten, de glanzende naalden, de schitterende lemmeten van zijn instrumenten.
Glokta blies zijn wangen bol. ‘Ik had vandaag een goeie dag. Ik werd schoon wakker en heb het in mijn eentje naar het bad gered. Niet al te veel pijn.’ Hij sloeg zijn vingers om het handvat van het hakmes. ‘Iets te vieren, een goeie dag. Ik heb ze maar zo weinig.’ Hij schoof het mes uit de schede, en de dikke kling glansde in het felle lamplicht. Severards ogen volgden het de hele weg, uitpuilend van angst en fascinatie, terwijl zweetdruppeltjes op zijn bleke voorhoofd glansden.
‘Nee,’ fluisterde hij. Ja. Vorst maakte de boeien om Severards linkerpols los, tilde zijn arm op in twee vlezige knuisten. Hij pakte de vingers en spreidde ze uit tot ze plat op het hout voor hem lagen, en toen legde hij in een stevige omhelzing zijn andere arm om Severards schouders.
‘Ik denk dat we de inleiding wel kunnen overslaan.’ Glokta wiegde naar voren, stond op en hinkte langzaam om de tafel heen, met zijn stok klikkend op de tegels en zijn linkerbeen slepend achter zich aan, terwijl hij zachtjes met de punt van het hakmes over het houten tafelblad schraapte. ‘Ik hoef je niet uit te leggen hoe dit in zijn werk gaat. Jij die me zo vaardig hebt geassisteerd bij zo veel gelegenheden. Wie zou beter weten hoe dit verdergaat?’
‘Nee,’ jammerde Severard. Hij probeerde een halve, wanhopige glimlach, maar toch lekte er een traan uit zijn ooghoek. ‘Nee, dat zou u niet doen! Niet bij mij! Dat zou u niet doen!’
‘Niet bij jou?’ Glokta glimlachte droevig. ‘O, practicus Severard, alsjeblieft…’ Hij liet de grijns langzaam vervagen terwijl hij het hakmes optilde. ‘Je kent me toch wel beter?’
Beng! Het zware lemmet fonkelde omlaag en hakte in het tafelblad, en het nam daarbij een heel klein randje van Severards middelvinger mee.
‘Nee!’ piepte hij. ‘Nee!’ Bewonder je mijn precisie dan niet meer?
‘O ja, ja.’ Glokta trok aan het gladde heft en sleurde het mes los. ‘Hoe dacht je dan dat dit zou aflopen? Je hebt gepraat. Je hebt dingen gezegd die je niet had moeten zeggen, tegen mensen met wie je helemaal niet had moeten praten. Jij gaat me vertellen wat. Jij gaat me vertellen wie.’ Het mes glansde toen hij het weer optilde. ‘En je kunt er maar beter gauw mee beginnen.’
‘Nee!’ Severard kronkelde en wipte in zijn stoel, maar Vorst had hem stevig vast, als een vlieg in de honing. Ja.
Het lemmet hakte netjes door het uiteinde van Severards middelvinger en verwijderde het bijna bij de knokkel. Het topje van zijn wijsvinger tolde over het hout. De top van zijn ringvinger bleef zitten, in een spleet tussen het hout gedrukt. Met Vorsts hand nog steeds als een bankschroef om zijn pols geklemd drupte het bloed slechts zachtjes uit de wonden en stroomde in trage kronkelingen langs de nerf.
Er volgde een ademloze stilte. Drie, twee, één… Severard schreeuwde. Hij jammerde, en schokte, en trilde, met een bevend gezicht. Pijnlijk, hè? Welkom in mijn wereld.
Glokta wurmde met zijn pijnlijke voet in zijn laars. ‘Wie had ooit gedacht dat onze charmante samenwerking, zo plezierig en winstgevend voor ons allebei, ooit zo zou kunnen eindigen? Niet mijn keus. Niet de mijne. Vertel met wie je hebt gepraat. Vertel wat je hebt gezegd. Dan is deze akelige toestand voorbij. Anders…’
Beng! Het topje van de ringvinger nu, en nog drie stukken van de rest. Zijn middelvinger was nu tot aan de knokkel ingekort. Severard staarde ernaar met ogen die groot waren van afgrijzen, en zijn ademhaling kwam in korte, hortende stoten. Schok, verbazing, verdoofde angst. Glokta boog zich naar zijn oor toe. ‘Ik hoop dat je niet van plan was om viool te gaan spelen, Severard. Je hebt geluk als je nog op een gong kunt spelen tegen de tijd dat we hier klaar zijn.’ Hij grimaste om een spastische spiertrekking in zijn nek toen hij het mes weer optilde.
‘Wacht!’ bracht Severard snikkend uit. ‘Wacht! Valint en Balk! De bankiers! Ik heb ze verteld… Ik heb ze verteld…’
Ik wist het. ‘Wat heb je ze verteld?’
‘Dat u nog steeds onderzoek deed naar de moord op Raynault toen we de afgevaardigde van de keizer al hadden opgehangen!’ Glokta keek Vorst in de ogen, en de albino staarde onbewogen terug. En weer een geheimpje wordt tegenstribbelend het genadeloze licht in gesleurd. Wat had ik weer teleurstellend gelijk. Ik sta er altijd weer van te kijken hoe snel problemen opgelost kunnen worden als je eenmaal stukjes van mensen af gaat hakken. ‘En… en… ik heb verteld dat u dingen wilde weten over onze bastaardkoning, en over Bayaz, en ik heb gezegd dat u niet op Sult lette zoals u was gevraagd, en ik heb verteld… Ik heb verteld…’
Severard kwam haperend tot stilstand, starend naar de stukjes vingers, die gespreid op tafel lagen in een zich verspreidende poel bloed. Die mengeling van ondraaglijke pijn, nog ondraaglijker verlies en volslagen ongeloof. Droom ik? Of ben ik echt voor altijd de helft van mijn vingers kwijt?
Glokta gaf Severard een por met het uiteinde van het hakmes. ‘Wat nog meer?’
‘Ik heb ze alles verteld wat ik kon. Ik heb ze… alles verteld wat ik wist.’ De woorden kwamen spugend en kwijlend van zijn lippen, die opgekruld waren van pijn. ‘Ik had geen keus. Ik had schulden en… zij boden aan die te betalen. Ik had geen keus!’
Valint en Balk. Schulden, chantage en verraad. Wat verschrikkelijk banaal allemaal. Dat is het punt met antwoorden. Ze zijn nooit zo spannend als de vragen. Glokta’s lippen vertrokken in een droevige glimlach. ‘Geen keus. Ik weet precies hoe je je voelt.’ Hij tilde het mes weer op.
‘Maar…’
Beng! Het zware lemmet schraapte over de tafel toen Glokta zorgvuldig nog vier nette plakjes vlees aan de kant veegde. Severard schreeuwde, en hijgde, en schreeuwde nog eens. Wanhopig, kwijlend geschreeuw, met een gerimpeld gezicht. Net als de pruimen die ik soms bij het ontbijt eet. Hij had nog de helft van zijn pink, en de andere drie vingers waren niets meer dan sijpelende stompen. Maar we kunnen nu niet stoppen, niet nu we al zo ver zijn. We kunnen nergens voor stoppen, hè? We moeten alles weten.
‘En de hoofdlector?’ vroeg Glokta, die zijn nek strekte en met zijn stramme schouder draaide. ‘Hoe wist hij wat er is gebeurd in Dagoska? Wat heb je hem verteld?’
‘Hoe wist hij… wat… Ik heb hem niks verteld! Ik heb hem verteld…’
Beng! Severards duim vloog eraf, tolde over de tafel en liet een spiraalvormig spoor van bloedvlekken achter. Glokta draaide met zijn heupen, probeerde de pijn weg te krijgen die door zijn benen omlaag trok, door zijn rug omhoog trok. Maar er valt niet aan te ontkomen. Elke mogelijke houding is een beetje erger dan de vorige. ‘Wat heb je Sult verteld?’
‘Ik… Ik…’ Severard staarde omhoog, met zijn mond open en een lange sliert kwijl aan zijn onderlip. ‘Ik…’
Glokta fronste zijn voorhoofd. Dat is geen antwoord. ‘Bind hem af bij de pols en maak de andere hand klaar. We hebben hier niks meer om mee te werken.’
‘Nee! Nee! Alstublieft… Ik heb niet… Alstublieft…’ O, wat ben ik dat gesmeek beu. Na een half uur verliezen de woorden ‘nee’ en ‘alstublieft’ alle betekenis. Ze beginnen te klinken als het geblaat van schapen. We zijn uiteindelijk allemaal lammeren die naar de slachtbank gaan. Hij staarde naar de stukken vinger die over de bloedige tafel verspreid lagen. Vlees voor de slager. Glokta had hoofdpijn, het licht in de kamer was te schel. Hij legde het mes neer en wreef in zijn pijnlijke ogen. Een uitputtende toestand, je beste vrienden verminken. Hij besefte dat hij bloed over zijn oogleden had gesmeerd. Verdomme.
Vorst had al een tourniquet om Severards pols gedraaid en de bloedige resten van zijn linkerhand weer aan de stoel geboeid. Hij maakte de rechterarm los en geleidde die zorgvuldig naar de tafel. Glokta keek toe. Heel ordelijk en zakelijk, en meedogenloos efficiënt. Knaagt zijn geweten aan hem als de zon ondergaat? Ik betwijfel het. Ik geef immers de bevelen. En ik handel naar bevel van Sult, naar advies van Marovia, naar de eisen van Valint en Balk. Wat voor keus hebben we allemaal, uiteindelijk? De uitvluchten verzinnen zichzelf bijna.
Vorsts witte gezicht zat onder de bloedrode stipjes terwijl hij Severards rechterhand op de tafel spreidde, op dezelfde plek als waar de linker had gelegen. Hij verzette zich deze keer niet eens. Je verliest de wil, na een tijdje. Dat weet ik nog. ‘Alstublieft…’ fluisterde hij.
Het zou zo fijn zijn om te stoppen. Waarschijnlijk branden de Gurken de hele stad plat en vermoorden ons allemaal, en wie interesseert het dan nog wie wat aan wie heeft verteld? Als ze door een of ander wonder falen, dan zal Sult me ongetwijfeld afmaken of komt Valint en Balk mijn schuld in bloed innen. Wat maakt het nog uit, als ik op mijn buik in de haven drijf, of bepaalde vragen nooit zijn beantwoord? Waarom doe ik dit dan? Waarom?
Het bloed bereikte de rand van het tafelblad en begon op de vloer te druppen met een gestaag pok, pok, pok. Geen ander antwoord. Glokta voelde trillingen over de zijkant van zijn gezicht trekken. Hij pakte het mes weer op.
‘Kijk hier eens.’ Hij gebaarde naar de stukjes bloederig vlees die verspreid op tafel lagen. ‘Kijk eens wat je al kwijt bent. Allemaal omdat je me niet wilt vertellen wat ik moet weten. Koester je je vingers niet? Je hebt er nu niks aan, hè? Ik heb er ook niks aan, dat kan ik je wel vertellen. Niemand heeft er wat aan, behalve een hongerige hond misschien.’ Glokta toonde het gapende gat tussen zijn voortanden en drukte de punt van het hakmes in het hout tussen Severards gespreide vingers. ‘Nog één keer.’ Hij sprak de woorden met ijzige precisie uit. ‘Wat… heb je… Zijne Eminentie verteld?’
‘Ik… heb hem… niks verteld!’ De tranen liepen over Severards holle wangen en zijn borst trilde van het snikken. ‘Ik heb hem niks verteld! Valint en Balk! Ik had geen keus! Ik heb Sult nog nooit van mijn leven gesproken, verdomme! Geen woord! Nooit!’
Glokta keek een hele tijd in de ogen van zijn practicus, zijn gevangene, en probeerde de waarheid te zien. Alles was stil, op Severards gorgelende, moeizame ademhaling na. Toen trok Glokta zijn lip op en smeet het mes op tafel. Waarom zou je je andere hand opgeven als je al hebt bekend? Hij zuchtte diep, stak zijn hand uit en veegde zachtjes de tranen van Severards wangen. ‘Goed. Ik geloof je.’
Maar wat dan? We hebben nog meer vragen dan eerst, en we kunnen nergens zoeken naar de antwoorden. Hij kromde zijn rug, grimaste om de pijn in zijn vergroeide wervelkolom, in zijn vergroeide been, in zijn teenloze voet. Sult moet elders aan zijn informatie zijn gekomen. Wie heeft Dagoska nog meer overleefd en genoeg gezien? Eider? Die zou zich nooit bekend durven maken. Vitari? Als ze wilde praten, had ze dat toen al kunnen doen. Cosca? Zijne Eminentie zou nooit samenwerken met zo’n onvoorspelbaar man. Ik gebruik hem zelf alleen maar omdat ik geen andere keus heb. Wie dan?
Glokta’s ogen vonden die van Vorst. Roze, strak. Staarden hem aan, hard en fel als roze edelstenen. En de radertjes klikten op hun plek.
Ik snap het.
Ze spraken geen van beiden. Zonder zijn blik van Glokta af te wenden stak Vorst zijn beide dikke armen ongehaast naar voren en legde ze om Severards nek. De voormalige practicus kon alleen maar hulpeloos voor zich uit staren.
‘Wat doe…’ Vorst fronste lichtjes zijn voorhoofd. Er klonk een scherp gekraak toen hij Severards hoofd opzij wrong. Zo eenvoudig en achteloos als wanneer hij een kip was geweest. Severards hoofd klapte naar achteren toen Vorst hem losliet, en toen nog verder naar achteren, en onnatuurlijke knobbelige vormen staken door de bleke huid van zijn gebroken nek.
De albino stond op, tussen Glokta en de enigszins openstaande deur in. Geen uitweg. Glokta grimaste toen hij naar achteren stapte, met de punt van zijn stok schrapend over de grond. ‘Waarom?’ Vorst kwam dichterbij, langzaam maar zeker, met zijn witte vuisten stevig gebald en zijn witte gezicht uitdrukkingsloos achter zijn masker. Glokta stak zijn hand op. ‘Zeg dan in ieder geval waarom, verdomme!’
De albino haalde zijn schouders op. Ik neem aan dat er op sommige vragen toch geen antwoorden zijn. Glokta’s vergroeide rug raakte de gebogen muur. En mijn tijd is om. Ach, nou ja. Hij haalde diep adem. De kansen waren toch altijd al tegen me. Ik vind het niet zo heel erg om dood te gaan.
Vorst bracht zijn witte vuist omhoog, en toen gromde hij. Het hakmes zonk met een doffe plof diep in zijn schouder. Bloed begon in zijn hemd te trekken. Vorst draaide zich om. Ardee stond achter hem. Ze staarden elkaar alle drie even aan. Toen stompte Vorst haar in het gezicht. Ze wankelde weg en botste tegen de tafel, gleed slap op de grond en trok de tafel mee, waardoor Glokta’s koffer naast haar belandde, de instrumenten op de grond vielen en stukjes vinger in het rond schoten. Vorst draaide zich weer om, met het mes nog in zijn vlees en zijn linkerarm slap omlaag.
Glokta’s lippen krulden weg van zijn tandvlees. Ik vind het niet erg om dood te gaan, maar ik weiger me te laten verslaan.
Hij zette zich zo goed mogelijk schrap, negeerde de pijn die via zijn teenloze voet door zijn been trok. Hij tilde zijn stok op en drukte met zijn duim op een verborgen palletje. De wandelstok was volgens zijn strikte aanwijzingen gemaakt door dezelfde man die zijn instrumentenkoffer had gemaakt. En dit is een nog mooier stuk vakmanschap.
Er klonk een zachte klik toen het hout op geheime scharnieren opensprong en wegviel, zodat er een twee voet lange naald van spiegelend metaal werd onthuld. Hij brulde.
Prik, prik, Glokta. Prik, prik.
Het ijzer was een waas. De eerste uithaal ging dwars door de linkerzijde van Vorsts borstkas. De tweede schoof geruisloos door de rechterkant van zijn nek. De derde doorboorde zijn masker en schraapte langs zijn kaakbot, en de glinsterende punt liet zich even net onder zijn witte oor zien voordat hij weer naar buiten schoot.
Vorst stond er roerloos bij, en zijn witte wenkbrauwen kwamen in milde verbazing omhoog. Toen welde er bloed op uit het kleine wondje in zijn keel en het liep in een zwarte streep in zijn hemd. Hij stak een grote witte hand uit. Hij wankelde, bloed borrelde op onder zijn masker.
‘Kuf,’ zei hij ademloos.
Hij zakte op de grond alsof zijn benen plotseling onder hem vandaan waren geslagen. Hij stak zijn arm uit om zich op te drukken, maar er zat geen kracht in. Zijn ademhaling gorgelde lawaaiig, werd vervolgens zachter, en toen was hij stil. En dat is alles.
Ardee zat overeind bij de tafel, en er liep bloed uit haar neus over haar bovenlip. ‘Hij is dood.’
‘Ik schermde vroeger,’ mompelde Glokta. ‘Kennelijk vergeet je de trucjes nooit helemaal.’ Hij staarde van het ene lijk naar het andere. Vorst lag in een langzaam uitdijende donkere plas, met één roze oog dat voor zich uit staarde, nog altijd zonder te knipperen, zelfs in de dood. Severards hoofd hing achterover over de stoelleuning, zijn mond open in een geruisloze schreeuw, zijn verminkte hand nog geboeid en de andere slap omlaag. Mijn jongens. Mijn ogen. Mijn handen. Allemaal voorbij. Hij keek naar het bloedige stuk metaal in zijn vuist. Nou ja. We moeten maar zo goed mogelijk zonder hen doorploeteren.
Hij grimaste toen hij zich bukte, met twee vingers het gevallen deel van zijn stok opraapte en het weer dichtklikte om het bloedige ijzer. ‘Als je die koffer even voor me dicht zou willen doen.’ Ardee staarde met grote ogen naar de instrumenten, naar Severards lijk, naar de bloedige tafel die op zijn kant lag en de stukken vinger op de vloer. Ze hoestte en drukte de rug van haar hand tegen haar mond. Je vergeet dat sommige mensen niet gewend zijn om met dit soort dingen om te gaan. Maar we hebben alle hulp nodig die we krijgen kunnen, en het is een beetje laat om haar nog voorzichtig kennis te laten maken met mijn vak. Als ze een man kan aanvallen met een hakmes, dan kan ze ook een paar messen voor me dragen zonder flauw te vallen. ‘De koffer,’ snauwde hij. ‘Ik heb mijn instrumenten nog nodig.’
Ardee knipperde met haar ogen, verzamelde met trillende handen de verspreide instrumenten en legde ze terug. Ze stopte de kist onder haar arm en stond ietwat wankel op, waarna ze met haar witte mouw het bloed onder haar neus wegveegde. Glokta zag dat ze een stukje vinger van Severard in haar haar had.
‘Je hebt iets…’ hij wees naar zijn hoofd, ‘daar.’
‘Wat? Bah!’ Ze trok het dode ding eruit en smeet het met een rilling van walging op de grond. ‘Je zou een andere manier moeten zoeken om de kost te verdienen.’
‘Dat denk ik ook al een tijdje. Maar ik moet nog een paar vragen beantwoord hebben.’
De deur kraakte en Glokta voelde een plotselinge steek van paniek. Cosca stapte de kamer in. Hij floot zachtjes toen hij het bloedbad zag, schoof zijn muts achter op zijn hoofd, en de veer wierp een lange schaduw over de muurschildering achter hem. ‘U hebt nogal wat rommel gemaakt, superieur.’
Glokta streelde over zijn stok. Zijn been stond in brand, zijn hart bonsde mat in zijn slapen, en onder zijn kriebelende kleding was hij vochtig van het klamme zweet. ‘Onvermijdelijk.’
‘Ik dacht dat u wel zou willen weten dat ons bezoek langs is geweest. Zes practici van de Inquisitie. Ik vermoed eigenlijk dat ze hierheen waren gestuurd om u te vermoorden.’ Ongetwijfeld. Op bevel van de hoofdlector, handelend op basis van informatie verstrekt door de verscheiden practicus Vorst.
‘En?’ vroeg Glokta. Na de gebeurtenissen van het afgelopen uur verwachtte hij bijna dat Cosca met een zwaaiend zwaard op hem af zou komen.
Maar als het laatste uur ons al iets heeft geleerd, dan is het dat de minst vertrouwde trawant niet altijd de minst betrouwbare is. ‘En we hebben ze in stukjes gehakt, natuurlijk.’ De Styriaan grijnsde. ‘Ik ben beledigd dat u misschien iets anders verwachtte.’
‘Mooi. Mooi.’ Dan is er tenminste nog iets volgens plan verlopen. Glokta wilde niets liever dan zich op de grond laten glijden en daar blijven liggen schreeuwen. Maar ik heb het druk. Hij grimaste terwijl hij naar de deur strompelde. ‘We moeten onmiddellijk naar de Agriont.’
De eerste spoortjes daglicht tekenden zich af tegen de koude, heldere hemel toen Glokta de Middenweg op hobbelde, met Ardee naast zich. Er hing nevel in de lucht, maar die trok al weg. Een mooie dag in het vooruitzicht, zo schijnt het. Een mooie dag voor bloedvergieten, verraad, en…
Er bewogen gestalten in de mist, zuidwaarts over de brede keienweg naar de zee. Er waren ook geluiden te horen. Geratel, gerinkel. Het klonk bijzonder veel als een groep gewapende mannen. Verderop schreeuwde iemand. Een klok begon te luiden, somber en gedempt. Een alarmklok.
Cosca keek fronsend in de mist. ‘Wat is dat?’
De gestalten werden beter zichtbaar. Gewapende mannen met speren, en een groot aantal ook. De hoge helmen waren overduidelijk niet van de Unie.
Ardee raakte Glokta’s arm aan. ‘Zijn dat…’
‘Gurken.’ De pantsers glinsterden in het ijle, grijze licht terwijl de mist wegdreef. Een enorm aantal, noordwaarts marcherend over de Middenweg. Ze moeten eindelijk mannen via de haven hebben binnengekregen en zijn doorgestoten naar het centrum van de stad. Wat een verschrikkelijk slechte timing. ‘Terug!’ Glokta draaide zich om naar de steeg, gleed uit en viel bijna, grimaste toen Ardee hem bij zijn elleboog greep en overeind trok.
‘Terug naar het huis!’ En hopen dat ze ons niet al hebben gezien. ‘En hou die lampen bij je, we zullen ze nodig hebben.’ Hij haastte zich zo goed en zo kwaad het ging naar de stinkende steeg, verdrukt en geduwd door Cosca’s huurlingen.
‘Die verdomde Gurken,’ snauwde de Styriaan. ‘Ik kan niet bedenken wat ik heb gedaan dat ze zo kwaad zijn.’
‘Ik leef met je mee.’ De poort ging knarsend dicht en een paar huurlingen begonnen de kapotte fontein erachter te slepen. Ik weet niet zeker hoe lang dat de legioenen van de keizer buiten zal houden.
‘Mag ik vragen wat het plan nu precies is, superieur? Hoe charmant uw paleis ook is, hier zitten wachten op versterking lijkt me niet echt een optie.’
‘Nee.’ Glokta strompelde de trap naar de voordeur op. ‘We moeten naar de Agriont.’
‘Ik heb het idee dat onze Gurkense vrienden hetzelfde van plan zijn. We zullen er bovenlangs niet komen, dat staat vast.’
‘Dan moeten we onderlangs.’ Glokta hinkte zo snel mogelijk naar de krochten van het gebouw, met Ardee en de huurlingen in een zorgelijke groep achter zich aan. ‘Er is hier een ingang naar het rioolstelsel. Daardoor kun je helemaal naar de Agriont komen, als je de weg weet.’
‘Riolen?’ Cosca grijnsde. ‘U weet dat ik niets liever doe dan door de smerigheid van het leven waden, maar riolen kunnen nogal… verwarrend zijn. Weet u de weg?’
‘Eigenlijk niet.’ Maar ik ken een man die beweert overal de weg te kunnen vinden, zelfs door een rivier van stront. ‘O, broeder Langvoet!’ riep hij terwijl hij naar de trap hobbelde. ‘Ik heb een voorstel voor je!’