Niet wat je wilde

 

 

 

 

Glokta werd wakker in een bundel zonlicht die tussen de gordijnen door over zijn gekreukelde lakens viel, vol dansende stofjes. Hij probeerde zich om te draaien en kromp ineen toen zijn nek klikte. Ah, het eerste spasme van de dag. Het tweede kwam niet lang erna. Hij schoot door zijn linkerheup terwijl hij zich op zijn rug worstelde en benam Glokta de adem. De pijn kroop door zijn wervelkolom, nestelde zich in zijn been en bleef daar. 

   ‘Ah,’ gromde hij. Hij probeerde heel voorzichtig zijn enkel te draaien, zijn knie te bewegen. De pijn werd meteen een stuk erger. ‘Barnam!’ Hij trok zijn laken opzij en de bekende stank van uitwerpselen bestookte zijn neus. Niks beter dan de stank van je eigen mest om een productieve ochtend in te luiden. 

   ‘Au! Barnam!’ Hij jammerde, kwijlde en graaide naar zijn verschrompelde bovenbeen, maar niets hielp. De pijn werd erger, en erger. De spieren bolden op zijn weggeteerde vlees op als metalen kabels, zijn teenloze voet flapperde grotesk aan het uiteinde ervan, volkomen buiten zijn macht. 

   ‘Barnam!’ schreeuwde hij. ‘Barnam, klootzak! De deur!’ Het speeksel sijpelde uit zijn tandeloze mond, tranen liepen over zijn spastisch vertrekkende gezicht, zijn handen klauwden en graaiden vuistenvol bruin gevlekte lakens naar zich toe.

   Hij hoorde gehaaste voetstappen in de gang, het slot schrapen. ‘Op slot, stommeling!’ piepte hij tussen zijn tandvlees door, kronkelend van pijn en woede. De klink draaide en tot zijn grote verbazing ging de deur open. Wat krijgen 

   Ardee haastte zich naar zijn bed toe. ‘Ga weg!’ snauwde hij, met een arm zinloos over zijn gezicht geslagen terwijl hij met de andere aan zijn slaapkleding trok. ‘Ga weg!’

   ‘Nee.’ Ze rukte het laken weg en Glokta trok een grimas, wachtte tot ze zou verbleken, wachtte tot ze achteruit zou deinzen met een hand voor haar mond en grote ogen van schok en walging. Ben ik getrouwd… met dit ondergescheten monster? Ze keek alleen maar even fronsend omlaag, pakte zijn verweerde bovenbeen en drukte haar duimen erin. 

   Hij hijgde en maaide en probeerde weg te draaien, maar haar greep was genadeloos, twee punten van helse pijn die midden in zijn verkrampende zenuwen drukten. ‘Au! Stomme… jij…’ De weggeteerde spier werd plotseling zacht, en Glokta ging mee, liet zich achterovervallen op de matras. En nu begint het feit dat ik besmeurd ben met mijn eigen stront een klein beetje beschamend te worden. 

   Hij bleef even hulpeloos liggen. ‘Ik wilde niet dat je me… zo zag.’

   ‘Te laat. Je bent met me getrouwd, weet je nog? We zijn nu één lichaam.’

   ‘Ik denk dat ik het beste uit die overeenkomst heb gekregen.’

   ‘Ik heb mijn leven toch nog?’

   ‘Nauwelijks het soort leven waar de meeste jonge vrouwen naar hunkeren.’ Hij keek naar haar en de streep zonlicht bewoog heen en weer over haar donkere gezicht terwijl zij bewoog. ‘Ik weet dat ik niet ben wat je wilde… als man.’

   ‘Ik heb altijd gedroomd van een man met wie ik kon dansen.’ Ze keek op en hield zijn blik vast. ‘Maar ik denk dat jij misschien beter bij me past. Dromen zijn voor kinderen. Wij zijn allebei volwassen.’

   ‘Maar toch. Je ziet nu dat dansen nog maar het minste ervan is. Je zou… dit niet moeten hoeven doen.’

   ‘Ik wil het doen.’ Ze pakte zijn gezicht stevig beet en draaide het enigszins pijnlijk naar haar toe, zodat hij haar recht in de ogen keek. ‘Ik wil iets doen. Ik wil me nuttig maken. Ik wil dat iemand me nodig heeft. Kun je dat begrijpen?’

   Glokta slikte. ‘Ja.’ Als geen ander. ‘Waar is Barnam?’ 

   ‘Ik heb gezegd dat hij de ochtenden vrij kan nemen. Ik heb gezegd dat ik dit nu doe. Ik heb hem ook gezegd dat hij mijn bed hierheen moet verhuizen.’

   ‘Maar…’

   ‘Wou je zeggen dat ik niet in dezelfde kamer mag slapen als mijn man?’ Haar handen gleden langzaam over zijn weggeteerde vlees, teder maar ferm, wrijvend over zijn huid vol littekens, drukkend in de verwoeste spieren. Hoe lang geleden? Sinds een vrouw naar me keek met iets anders dan afgrijzen? Sinds een vrouw me aanraakte met iets anders dan geweld? Hij lag op zijn rug, met zijn ogen dicht en zijn mond open, terwijl tranen uit zijn ogen stroomden en over de zijkanten van zijn slapen in het kussen trokken. Bijna comfortabel. Bijna 

   ‘Ik verdien dit niet,’ zei hij ademloos.

   ‘Niemand krijgt wat hij verdient.’

 

Koningin Terez keek langs haar neus naar Glokta toen hij haar zonnige salon in strompelde, en deed niet de geringste moeite om haar opperste walging en minachting te verbergen. Alsof ze een kakkerlak haar koninklijke kamer binnen ziet kruipen. Maar we zullen zien. We kennen dit pad immers goed. We hebben het zelf afgelegd, en we hebben zo velen meegesleept. Eerst komt de trots. Dan de pijn. Nederigheid volgt kort daarna. Gehoorzaamheid zit er vlak achter. 

   ‘Ik heet Glokta. Ik ben de nieuwe hoofdlector van de Koninklijke Inquisitie.’

   ‘Ah, de kreupele,’ sneerde ze. Met verfrissende directheid. ‘En waarom verstoort u mijn middag? U zult hier geen misdadigers aantreffen.’ Alleen maar Styriaanse heksen. 

   Glokta’s ogen schoten naar de andere vrouw, die stram rechtop bij het raam stond. ‘Dit is een kwestie die we beter onder vier ogen kunnen bespreken.’

   ‘Gravin Shalere is al sinds mijn geboorte mijn vriendin. Alles wat u te zeggen hebt mag zij horen.’ De gravin keek naar Glokta met een verachting die amper minder intens was dan die van de koningin.

   ‘Goed dan.’ Geen delicate aanpak mogelijk. Al denk ik hoe dan ook niet dat die hier zou werken. ‘Het is onder mijn aandacht gekomen, Majesteit, dat u uw plichten als echtgenote veronachtzaamt.’ 

   Terez’ lange, slanke hals leek uit te rekken van verontwaardiging. ‘Hoe durft u! Dat gaat u niets aan!’

   ‘Ik vrees van wel. Erfgenamen voor de koning, begrijpt u. De toekomst van de staat, enzovoort.’

   ‘Dit is onduldbaar!’ Het gezicht van de koningin was bleek van woede. De parel van Talins, inderdaad. ‘Ik moet jullie walgelijke voedsel eten, ik moet jullie afgrijselijke weer tolereren, ik moet glimlachen bij de bazelende onzin van jullie idiote koning! En nu moet ik verantwoording afleggen aan zijn groteske onderdanen? Ik ben hier een gevangene!’ 

   Glokta keek om zich heen in de prachtige kamer. De kostbare gordijnen, de vergulde meubels, de mooie schilderijen. De twee mooie vrouwen in hun mooie kleding. Hij zette zuur een tand in de onderkant van zijn tong. ‘Geloof me. Zo ziet een gevangenis er niet uit.’

   ‘Er zijn vele soorten gevangenissen!’

   ‘Ik heb met erger leren leven, en anderen ook.’ Je zou eens moeten zien waar mijn vrouw allemaal mee moet leven. 

   ‘Mijn bed delen met een of andere walgelijke bastaard met littekens, de zoon van wie weet wat, zo’n stinkende, harige kerel die me ’s nachts bepotelt!’ De koningin rilde van walging. ‘Dat is onverdraaglijk!’

   Er glansden tranen in haar ogen. De hofdame rende met ruisende rokken naar voren en knielde naast haar neer om troostend een hand op haar schouder te leggen. Terez drukte haar eigen hand erop. Haar hofdame keek Glokta met onverhulde haat aan. ‘Ga weg! Ga weg, kreupele, en kom nooit meer terug! Je hebt Hare Majesteit van streek gemaakt!’

   ‘Ik heb er een gave voor,’ mompelde Glokta. ‘Het is een van de redenen dat ik zo alom gehaat ben…’ Hij liet fronsend zijn stem wegsterven. Hij staarde naar die twee handen op Terez’ schouder. Er was iets met die aanraking. Troostrijk, geruststellend, beschermend. De aanraking van de toegewijde vriendin, de vertrouwenspersoon, de zusterlijke metgezel. Maar er is nog meer. Te vertrouwelijk. Te warm. Bijna als de aanraking van… Aha. 

   ‘U hebt niet veel op met mannen, hè?’

   De twee vrouwen keken allebei naar hem op, toen rukte Shalere haar hand van de schouder van de koningin. ‘Wat bedoelt u?’ blafte Terez, maar haar stem klonk schril, bijna paniekerig.

   ‘Ik denk dat u heel goed weet wat ik bedoel.’ En zo wordt mijn taak een stuk eenvoudiger. ‘Een beetje assistentie, graag!’ Twee enorme practici beenden de kamer in. En zo snel verandert alles. Ongelooflijk, de pit die twee grote mannen aan een gesprek kunnen toevoegen. Sommige soorten macht zijn alleen maar een truc van de geest. Dat heb ik goed geleerd in de gevangenis van de keizer, en mijn nieuwe meester heeft die les alleen maar versterkt. 

   ‘U zou niet durven!’ krijste Terez, die met grote ogen naar de twee gemaskerde mannen keek. ‘U durft me niet aan te raken!’

   ‘Het geluk wil dat ik betwijfel of het nodig zal zijn, maar we zullen zien.’ Hij wees naar de gravin. ‘Grijp die vrouw.’

   De twee zwartgemaskerde mannen stapten over het dikke tapijt. Een van hen zette heel voorzichtig een stoel aan de kant.

   ‘Nee!’ De koningin sprong op en greep Shaleres hand vast. ‘Nee!’

   ‘Ja,’ zei Glokta.

   De twee vrouwen deinsden achteruit, hielden elkaar stevig vast, Terez voorop om de gravin af te schermen met haar lichaam, haar tanden ontbloot in een waarschuwende grauw toen de twee grote schaduwen naderden. Je zou bijna geroerd zijn door hun overduidelijke genegenheid voor elkaar, als je althans in staat was ook maar ergens door geroerd te zijn. ‘Neem haar mee. Maar zonder de koningin kwaad te doen, alsjeblieft.’ 

   ‘Nee!’ schreeuwde Terez. ‘Ik laat jullie onthoofden! Mijn vader… Mijn vader is…’

   ‘Onderweg terug naar Talins, en ik denk hoe dan ook niet dat hij een oorlog zal beginnen om uw hartsvriendin. U bent gekocht en betaald, en hertog Orso lijkt me geen type dat op een overeenkomst terugkomt.’

   De twee mannen en de twee vrouwen zwalkten aan de andere kant van de kamer rond in een onelegante dans. Een van de practici greep de gravin bij haar pols, trok haar weg bij de graaiende hand van de koningin en duwde haar op haar knieën, draaide haar armen op haar rug en sloeg zware boeien om haar polsen. Terez krijste, stompte, schopte, klauwde naar de andere, maar ze had net zo goed haar woede kunnen koelen op een boom. De enorme kerel bewoog amper, en zijn ogen waren even emotieloos als het masker eronder.

   Glokta merkte dat hij bijna glimlachte terwijl hij het akelige tafereel bezag. Ik ben dan misschien kreupel en afstotelijk, en ik heb constant pijn, maar de vernedering van mooie vrouwen is een genoegen waar ik nog steeds van kan genieten. Ik doe het nu met dreigementen en geweld in plaats van met zachte woorden en smeekbeden, maar toch. Bijna net zo leuk als vroeger. 

   Een van de practici trok een jutezak over Shaleres hoofd, zodat haar kreten gedempte snikken werden, en troonde haar toen hulpeloos mee door de kamer. De ander bleef nog even waar hij was en hield de koningin in de hoek gedrukt. Toen liep hij achteruit naar de deur. Onderweg pakte hij de stoel op die hij had verplaatst en zette hem zorgvuldig weer precies op zijn plaats terug.

   ‘Ik vervloek je!’ krijste Terez, en haar gebalde vuisten trilden toen de deur dichtklikte en hen alleen achterliet. ‘Ik vervloek je, jij verwrongen smeerlap! Als je haar wat aandoet…’

   ‘Zover zal het niet komen. Want u hebt de middelen om haar te bevrijden binnen handbereik.’

   De koningin slikte met zwoegende borst. ‘Wat moet ik doen?’

   ‘Neuken.’ Dat woord klonk in deze prachtige omgeving op een of andere manier twee keer zo lelijk. ‘En kinderen krijgen. Ik zal de gravin zeven dagen in de duisternis geven zonder dat haar een haar wordt gekrenkt. Als ik aan het eind van die zeven dagen niet hoor dat u de pik van de koning elke avond in vuur en vlam hebt gezet, stel ik haar voor aan mijn practici. Arme kerels. Ze krijgen zo weinig beweging. Tien minuten elk zou genoeg moeten zijn, maar het zijn er zo veel, in het Huis van Vragen. Ik durf wel te beweren dat we uw jeugdvriendin dag en nacht heel druk bezig zouden kunnen houden.’ 

   Er trok een vlaag van afgrijzen over Terez’ gezicht. En waarom niet? Dit is zelfs voor mij erg laag. ‘En als ik doe wat u vraagt?’ 

   ‘Dan blijft de gravin volkomen veilig. Zodra u aantoonbaar in verwachting bent, krijgt u haar terug. Dan kan alles tijdens de periode van uw zwangerschap zo zijn als nu. Twee jongens als erfgenamen, twee meisjes om uit te huwelijken, en dan zijn we van elkaar af. Dan kan de koning zijn vermaak elders gaan zoeken.’

   ‘Maar dat zal jaren duren!’

   ‘U kunt het binnen drie of vier jaar achter de rug hebben, als u hem stevig berijdt. En u zult misschien merken dat het ieders leven prettiger maakt als u in ieder geval doet alsof u ervan geniet.’

   ‘Doen alsof?’ hijgde ze.

   ‘Hoe meer u doet alsof u ervan geniet, hoe sneller het voorbij zal zijn. De goedkoopste hoer in de haven kan gillen voor haar koperstukken als de zeelui haar naaien. Wilt u zeggen dat u niet kunt gillen voor de koning van de Unie? U beledigt mijn vaderlandsliefde! Eh!’ hijgde hij, rollend met zijn ogen in een parodie van extase. ‘Ah! Ja! Daar ja! Niet ophouden!’ Hij krulde zijn lip naar haar op. ‘Ziet u? Zelfs ik kan het! Een leugenaar met uw ervaring zou er geen moeite mee moeten hebben.’

   Haar betraande blik schoot door de kamer alsof ze naar een uitweg zocht. Maar die is er niet. De nobele hoofdlector Glokta, beschermer van de Unie, groot hart van de Gesloten Raad, voorbeeld van rechtschapenheid, vertoont zijn flair voor politiek en diplomatie. Hij voelde iets in zijn binnenste terwijl hij haar ellendige wanhoop zag, een heel licht trillen in zijn buik. Schuld, misschien? Of indigestie? Het maakt niet echt uit, ik heb mijn lesje geleerd. Medelijden werkt voor mij niet. 

   Hij zette traag een stap naar voren. ‘Majesteit, ik hoop dat u het alternatief volledig begrijpt.’

   Ze knikte en streek met haar hand langs haar ogen. Toen tilde ze trots haar kin op. ‘Ik zal doen wat u vraagt. Alstublieft, ik smeek u, doe haar geen pijn… alstublieft…’

   Alstublieft, alstublieft, alstublieft. Hartelijk gefeliciteerd, Eminentie. ‘U hebt mijn woord. Ik zal zorgen dat de gravin de allerbeste behandeling krijgt.’ Hij likte zachtjes langs de zure spleten tussen zijn tanden. ‘En u doet hetzelfde bij uw man.’ 

 

Jezal zat in het donker. Hij keek naar het vuur dat danste in de grote open haard, en hij dacht aan hoe het had kunnen zijn. Hij dacht er met enige bitterheid aan. Alle wendingen die zijn leven had kunnen nemen, en hij was hier beland. Alleen.

   Hij hoorde scharnieren piepen. Het deurtje dat in verbinding stond met de slaapkamer van de koningin ging langzaam open. Hij had nooit de moeite genomen het aan deze kant op slot te draaien. Hij had niet gedacht dat zij het ooit zou willen gebruiken. Een of ander tekort in zijn omgangsvormen, misschien, ze kon niet wachten tot de volgende ochtend om hem ervoor te berispen.

   Hij stond snel op, achterlijk nerveus.

   Terez stapte door de donkere deuropening. Ze zag er aanvankelijk zo anders uit dat hij haar amper herkende. Haar haar hing los, en ze droeg alleen een nachthemd. Ze keek nederig naar de grond, met haar gezicht in duisternis gehuld. Ze liep op blote voeten over de planken, over het dikke tapijt naar het vuur. Ze zag er plotseling heel jong uit. Jong en klein, zwak en alleen. Hij keek naar haar, grotendeels in verwarring, deels angstig, maar ook, terwijl ze dichterbij kwam en het schijnsel van het vuur de vorm van haar lichaam bescheen, een heel klein beetje opgewonden.

   ‘Terez, mijn…’ Hij zocht naar het woord. Schat leek niet echt van toepassing. Liefste ook niet. Ergste vijand, misschien, maar dat zou niet bepaald helpen. ‘Kan ik…’

   Ze onderbrak hem, zoals altijd, maar niet met de tirade die hij had verwacht. ‘Het spijt me, hoe ik je heb behandeld. De dingen die ik heb gezegd… Je moet wel denken dat ik…’

   Er stonden tranen in haar ogen. Echte tranen. Hij zou tot dat moment niet hebben geloofd dat ze kon huilen. Hij zette gehaast een paar stappen naar haar toe, met uitgestoken hand, al had hij geen idee wat hij moest doen. Hij had nooit durven hopen op een verontschuldiging, en zeker niet zo’n eerlijke en oprechte. 

   ‘Ik weet het,’ stotterde hij. ‘Ik weet… Ik weet dat ik niet ben wat jij wilde in een man. Dat spijt me. Maar ik ben hierin evenzeer een gevangene als jij. Ik hoop alleen… dat we er misschien het beste van kunnen maken. Misschien vinden we een manier… waarop we om elkaar kunnen geven? We hebben allebei niemand anders. Zeg toch wat ik moet doen…’

   ‘Sst.’ Ze legde haar vinger tegen zijn lippen, keek in zijn ogen, de ene kant van haar gezicht gloeiend oranje van het vuur, de andere zwart van de schaduwen. Haar vingers kropen door zijn haar en trokken hem naar haar toe. Ze kuste hem, teder, onhandig bijna, en hun lippen streken langs elkaar heen en drukten toen stuntelig op elkaar. Hij schoof zijn hand om haar nek, onder haar oor, streelde met zijn duim over haar gladde wang. Hun monden werkten mechanisch, met het zachte piepen van adem door de neus, het zachte slurpen van bewegend spuug. Niet bepaald de hartstochtelijkste kus die hij ooit had gehad, maar het was een stuk meer dan hij ooit had verwacht van haar te krijgen. Er bouwde zich een plezierig getintel op in zijn kruis toen hij zijn tong in haar mond stak. 

   Hij streek met zijn andere hand over haar rug, voelde de bobbeltjes van haar wervelkolom onder zijn vingers. Hij gromde zachtjes toen zijn hand over haar kont gleed, langs de zijkant van haar dij en toen omhoog tussen haar benen, met de zoom van haar nachthemd opkruipend om zijn pols. Hij voelde haar huiveren, voelde haar ineenkrimpen en op haar lip bijten van schrik, zo leek het, of zelfs walging. Hij rukte zijn hand terug en ze gingen uit elkaar, allebei kijkend naar de grond. ‘Het spijt me,’ mompelde hij, inwendig vloekend om zijn gretigheid. ‘Ik…’ 

   ‘Nee. Het is mijn schuld. Ik heb geen… ervaring… met mannen.’ Jezal knipperde even met zijn ogen en glimlachte toen bijna van de enorme opluchting. Natuurlijk. Nu was alles hem duidelijk. Ze was zo zelfverzekerd, zo scherp, dat het nooit bij hem was opgekomen dat ze misschien nog maagd was. Het was simpele angst waardoor ze zo trilde. De angst om hem teleur te stellen. Hij voelde ineens sympathie. 

   ‘Maak je geen zorgen.’ Hij mompelde het zachtjes, stapte naar voren en nam haar in zijn armen. Hij voelde haar verstijven, ongetwijfeld van de zenuwen, en streelde zachtjes over haar haar. ‘Ik kan wachten… Het hoeft niet… Nog niet.’

   ‘Nee.’ Ze zei het met roerende vastberadenheid en keek hem onbevreesd in de ogen. ‘Nee. Het moet wél.’

   Ze trok haar nachthemd over haar hoofd en liet het op de grond vallen. Ze kwam dicht bij hem staan, pakte zijn pols, leidde die terug naar haar been en toen omhoog.

   ‘Ah,’ fluisterde ze indringend en hees, terwijl ze met haar lippen langs zijn wang streek, haar adem warm in zijn oor. ‘Ja… daar ja… niet ophouden.’ Ze leidde hem ademloos naar het bed.

 

‘Als dat alles is?’ Glokta keek langs de tafel, maar de oude mannen zwegen. Allemaal wachtend op mijn woord. De koning was weer afwezig, dus liet hij ze onnodig lang wachten. Gewoon om eventuele twijfelaars duidelijk te maken wie de baas is. Waarom immers niet? Het doel van macht is niet om edelmoedig te zijn. ‘Dan is deze vergadering van de Gesloten Raad geschorst.’ 

   Ze stonden snel, rustig en ordelijk op. Torlichorm, Halleck, Kroy en de rest verlieten langzaam de kamer. Glokta werkte zich overeind, zijn been nog pijnlijk van de krampen van die ochtend, alleen om te merken dat de schatmeester weer eens was achtergebleven. En hij kijkt verre van geamuseerd. 

   Hoff wachtte tot de deur dicht was voor hij sprak. ‘Stel u mijn verbazing voor,’ snauwde hij, ‘toen ik hoorde van uw recente huwelijk.’

   ‘Een snelle en ingetogen plechtigheid.’ Glokta toonde de schatmeester de wrakstukken van zijn voortanden. ‘Jonge liefde, begrijpt u, duldt geen uitstel. Het spijt me als u beledigd was door het uitblijven van een uitnodiging.’

   ‘Uitnodiging?’ grauwde Hoff met een ongelooflijk diepe frons. ‘Daar gaat het niet om! Dit is niet wat we hadden afgesproken!’

   ‘Afgesproken? Ik denk dat hier sprake is van een misverstand. Onze gemeenschappelijke vriend,’ en Glokta liet zijn ogen veelbetekenend naar de lege dertiende stoel aan het uiteinde van de tafel dwalen, ‘heeft mij de leiding gegeven. Mij. Geen ander. Hij vindt het nodig dat de Gesloten Raad met één stem spreekt. Voortaan zal die stem opmerkelijk veel klinken als de mijne.’

   Hoffs rode gezicht verbleekte een beetje. ‘Natuurlijk, maar…’

   ‘U bent u ervan bewust, neem ik aan, dat ik twee jaar van foltering heb overleefd? Twee jaar in de hel, zodat ik nu voor u kan staan. Of voor u kan leunen, krom als een oude boomwortel. Een kreupele, schuifelende, ellendige bespotting van een man, hè, heer Hoff? Laten we eerlijk tegen elkaar zijn. Soms verlies ik de macht over mijn eigen been. Mijn eigen ogen. Mijn eigen gezicht.’ Hij snoof. ‘Als je het al een gezicht kunt noemen. Mijn darmen zijn ook opstandig. Ik word vaak wakker in mijn eigen stront. Ik heb doorlopend pijn, en de herinnering aan alles wat ik heb verloren knaagt eindeloos aan me.’ Hij voelde zijn linkeroog trillen. Laat maar trillen. ‘Dus u ziet wel in dat ik, ondanks mijn constante pogingen om een man met een zonnig gemoed te zijn, constateer dat ik de wereld minacht, en alles erin, en mezelf nog wel het meest. Een spijtige toestand, waarvoor geen remedie bestaat.’ 

   De schatmeester likte nerveus langs zijn lippen. ‘Ik leef met u mee, maar ik zie niet in wat daar relevant aan is.’

   Glokta kwam plotseling heel dichtbij, negeerde een spiertrekking in zijn been en drukte Hoff achteruit tegen de tafel. ‘Uw medeleven is minder dan waardeloos, en ik zal u vertellen wat de relevantie is. Wetend wat ik ben, wat ik heb doorstaan, wat ik nog steeds doorsta… neemt u aan dat er nog iets op de wereld is wat ik vrees? Een daad waarvoor ik zou terugdeinzen? De ondraaglijkste pijn van anderen is voor mij in het slechtste geval… een ergernis.’ Glokta stapte met een ruk nog dichterbij, trok zijn lippen weg van zijn verwoeste gebit, liet zijn gezicht trillen en zijn oog tranen. ‘Als u dat allemaal weet… hoe kunt u dan nog denken dat het verstandig is… voor een man die staat waar u nu staat… om dreigementen te uiten? Dreigementen jegens mijn vrouw? Jegens míjn ongeboren kind?’

   ‘Ik had geen dreigementen in de zin, uiteraard. Ik zou nooit…’

   ‘Dat zou gewoonweg niet acceptabel zijn, heer Hoff! Dat zou simpelweg niet acceptabel zijn. Bij de kleinste aanwijzing van geweld jegens hen… Nou, ik zou niet willen dat u zich ooit zelfs maar de onmenselijke gruwel van mijn reactie hoeft voor te stellen.’

   Nog dichterbij, zo dichtbij dat zijn spuug in een zachte nevel op Hoffs trillende wangen belandde. ‘Ik kan niet toestaan dat er ooit nog over deze kwestie gespróken wordt. Nooit meer. Ik kan niet eens toestaan dat er een gerucht is dat er een kwestie bestaat. Nooit. Het… zou… gewoon niet… acceptabel zijn, heer Hoff, als er een oogloze, tongloze, gezichtsloze, vingerloze, pikloze zak vlees op uw zetel in de Gesloten Raad zou zitten.’ Hij stapte weg en toonde zijn weerzinwekkendste grijns. ‘Wie zou er dan immers, mijn beste schatmeester, alle wijn moeten opdrinken?’

 

Het was een prachtige herfstdag in Adua en de zon scheen aangenaam door de takken van de geurige fruitbomen, wierp gevlekte schaduwen op de grond eronder. Een lekker briesje waaide door de boomgaard en zette de scharlakenrode mantel van de koning in beweging terwijl hij vorstelijk over zijn gazon beende, en de witte jas van de hoofdlector die koppig over zijn stok gebogen op respectvolle afstand mee hobbelde. Vogels tsjilpten in de bomen, de glanzend gepoetste laarzen van Zijne Majesteit knerpten over het grind en de echo’s weerklonken zacht en plezierig tegen de witte gebouwen van het paleis. 

   Van de andere kant van de hoge muren klonken de vage geluiden van werk in de verte. Het gekletter van pikhouwelen en hamers, het geschraap van aarde en het gerommel van steen. Het vage geroep van timmerlieden en metselaars. Dat waren de aangenaamste geluiden van allemaal, vond Jezal. De geluiden van de wederopbouw.

   ‘Het zal natuurlijk tijd kosten,’ zei hij.

   ‘Natuurlijk.’

   ‘Jaren, misschien wel. Maar veel van het puin is al weggehaald. De reparatie van enkele minder beschadigde gebouwen is al begonnen. Voor je het weet zal de Agriont mooier zijn dan ooit. Het heeft mijn hoogste prioriteit.’

   Glokta boog zijn hoofd nog dieper. ‘En daarom die van mij, en die van uw Gesloten Raad. Mag ik vragen…’ mompelde hij, ‘naar de gezondheid van uw vrouw de koningin?’

   Jezal bewoog zijn mond. Het stond hem niet aan om zijn privézaken te bespreken met juist deze man, maar hij kon niet ontkennen dat de kreupele kennelijk iets tegen Terez had gezegd wat tot een ongelooflijke verbetering had geleid.

   ‘Een enorme verandering.’ Jezal schudde zijn hoofd. ‘Ze is nu een vrouw met een bijna… onverzadigbare hartstocht.’

   ‘Ik ben blij dat mijn smeekbeden effect hebben gehad.’

   ‘O, dat hebben ze zeker, zeker, alleen is er nog een bepaalde…’ Jezal wuifde in de lucht, zoekend naar het juiste woord, ‘… droefheid in haar. Soms… hoor ik haar ’s nachts huilen. Ze staat bij het open raam en huilt, uren achtereen.’

   ‘Huilt ze, Majesteit? Misschien heeft ze simpelweg heimwee. Ik heb altijd vermoed dat ze een veel zachtmoediger geest is dan ze voorgeeft.’

   ‘Dat is ze ook! Dat is ze. Een zachtmoedige geest.’ Jezal dacht er even over na. ‘Weet je, ik denk dat je gelijk hebt. Heimwee.’ Er begon zich een plan te vormen in zijn hoofd. ‘Misschien moeten we de paleistuinen laten herontwerpen, een vleugje Talins laten geven? We kunnen de rivier laten veranderen en op een kanaal laten lijken, enzovoort.’

   Glokta liet zijn tandeloze grijns zien. ‘Uitstekend idee. Ik zal met de koninklijke hovenier praten. Misschien zal ik ook nog een klein woordje met Hare Majesteit spreken, om te zien of ik haar tranenvloed kan indammen.’

   ‘Ik zou prijs stellen op alles wat je kunt doen. Hoe gaat het met je eigen vrouw?’ vroeg hij achteloos, in de hoop van onderwerp te veranderen, voordat hij besefte dat hij op nog lastiger terrein was aanbeland.

   Maar Glokta vertoonde alleen maar weer die lege glimlach. ‘Ze is een ongelooflijke steun voor me, Majesteit. Ik weet nu echt niet meer hoe ik het ooit zonder haar heb gered.’

   Ze liepen een tijdje in onbehaaglijk stilzwijgen verder, en toen schraapte Jezal zijn keel. ‘Ik heb nagedacht, Glokta, over dat plan van me. Je weet wel, over belasting op banken. Misschien kunnen we er een nieuw ziekenhuis bij de haven mee betalen. Voor mensen die zich geen chirurgijn kunnen veroorloven. Het gewone volk is goed voor ons geweest. Ze hebben ons aan de macht geholpen en in onze naam geleden. Een regering moet iets aanbieden aan alle mensen, toch? Hoe eenvoudiger, hoe basaler, hoe meer ze onze hulp nodig hebben. Een koning is eigenlijk niet rijker dan zijn armste onderdaan, vind je ook niet? Zou je de hoogrechter iets kunnen laten opstellen? Iets kleins om mee te beginnen, en dan kunnen we daar op voortborduren. Gratis huizen, misschien, voor mensen die dakloos zijn. We moeten nadenken…’ 

   ‘Majesteit, ik heb hierover gesproken met onze gemeenschappelijke vriend.’

   Jezal bleef staan en voelde even een koude rilling over zijn rug lopen. ‘O ja?’

   ‘Ik vrees dat ik wel moest.’ De toon van de kreupele was die van een dienaar, maar zijn diepliggende ogen lieten die van Jezal geen moment los. ‘Onze vriend is… niet enthousiast.’

   ‘Regeert híj de Unie, of ik?’ Maar ze wisten allebei het antwoord op die vraag.

   ‘U bent natuurlijk de koning.’

   ‘Natuurlijk.’

   ‘Maar onze gemeenschappelijke vriend… we willen hem niet teleurstellen.’ Glokta kwam een strompelende stap dichterbij en zijn linkeroog trilde afschrikwekkend. ‘Geen van beiden, daarvan ben ik overtuigd, zouden we hem willen nopen een bezoekje aan Adua af te leggen…’

   Jezals knieën waren plotseling heel slap. De verre herinnering aan die afgrijselijke, ondraaglijke pijn knaagde in zijn buik. ‘Nee,’ kraste hij. ‘Nee, uiteraard niet.’

   De stem van de kreupele was amper een fluistering. ‘Misschien kunnen er mettertijd fondsen worden gevonden voor een klein project. Onze vriend kan immers niet alles zien, en wat hij niet ziet, deert hem niet. Ik ben er zeker van dat wij samen, stilletjes… wat goed kunnen doen. Maar nu nog niet.’

   ‘Nee. Je hebt gelijk, Glokta. Je hebt een goed gevoel voor die dingen. Doe maar niks wat reuring kan veroorzaken. En laat onze vriend alsjeblieft weten dat zijn mening altijd voorrang krijgt boven alle andere. Zeg onze goede vriend maar dat hij op me kan rekenen. Wil je hem dat zeggen, alsjeblieft?’

   ‘Dat zal ik doen, Majesteit. Hij zal daar verheugd om zijn.’

   ‘Mooi,’ mompelde Jezal. ‘Mooi.’ Er was een koude wind opgestoken, en hij draaide zich om naar het paleis en trok zijn mantel dichter om zich heen. Het was toch niet zo’n aangename dag als hij had gehoopt.