Een haveloze menigte
Jezals commandopost, als je die frase kon gebruiken in relatie tot een man die zo volkomen verward en onbenullig was als hij zich voelde, stond boven op een lange helling. Hij bood een schitterend uitzicht over de vallei beneden. Althans, het zou in betere tijden een schitterend uitzicht zijn geweest. Zoals het er nu voorstond, moest hij toegeven, was het spektakel verre van plezierig.
De grootste groep rebellen had zich verspreid over diverse grote akkers verderop in de vallei, en ze leken een donkere, vuile en dreigende plaag te vormen, die hier en daar glinsterde van het scherpe staal. Boerengerei en ambachtsgereedschap, misschien, maar wel scherp.
Zelfs op deze afstand waren er verontrustende bewijzen van organisatie te zien. Rechte, regelmatige openingen tussen de mannen voor het snel verplaatsen van boodschappers en proviand. Het was duidelijk, zelfs voor Jezals onervaren oog, dat dit evenzeer een leger was als een bende, en dat iemand daarbeneden wist wat hij deed. Een stuk beter dan hij, waarschijnlijk.
Kleinere, minder goed georganiseerde groepen rebellen waren wijd en zijd over het landschap verspreid, elk op zich van aanzienlijke grootte. Mannen die op pad waren gestuurd om voedsel en water te verzamelen, die het landschap leegroofden. Die krioelende massa op de groene akkers deed Jezal denken aan een zwerm zwarte mieren die over een stapel appelschillen krioelde. Hij had geen flauw idee hoeveel het er waren, maar van deze afstand leek het genoemde aantal van veertigduizend hem danig onderschat.
Beneden in het dorp, onder in de vallei achter de hoofdmassa van rebellen, brandden vuren. Kampvuren of gebouwen, dat was moeilijk te zeggen, maar Jezal vreesde eigenlijk het laatste. Drie grote zuilen van donkere rook rezen op en dreven hoog aan de hemel uiteen, waardoor de lucht een lichte, enigszins onrustbarende rookgeur had.
Het was aan een commandant om een sfeer van onbevreesdheid te scheppen, zodat zijn mannen die automatisch zouden overnemen. Jezal wist dat natuurlijk. En toch, kijkend naar dat lange, aflopende veld, kon hij het niet laten te peinzen over het grote aantal mannen aan de andere kant, zo dreigend en doelgericht. Hij kon niet voorkomen dat zijn ogen heen en weer bleven schieten langs hun eigen gelederen, zo gering, zo mager en onzeker. Hij kon het niet laten om te grimassen en onbehaaglijk aan zijn kraag te trekken. Dat verdomde ding leek nog steeds veel te strak.
‘Hoe wilt u de regimenten gedeployeerd hebben, kolonel?’ vroeg zijn adjudant majoor Opker, met een blik die op een of andere manier tegelijkertijd neerbuigend en kruiperig was.
‘Gedeployeerd? Eh… nou…’ Jezal peinsde zich suf om iets te zeggen wat vagelijk passend, laat staan juist was. Hij had al vroeg in zijn militaire carrière ontdekt dat als je een effectieve en ervaren officier boven je had staan, en effectieve en ervaren soldaten onder je, je niets hoefde te doen of te weten. Die strategie had hem uitstekend gediend in meerdere comfortabele, vredige jaren, maar het nadeel ervan werd nu schril duidelijk. Als je door een of ander wonder de hoogste baas wordt, dan stort het hele systeem in elkaar.
‘Gedeployeerd…’ gromde hij, fronsend terwijl hij probeerde de indruk te wekken dat hij de grond afspeurde, ook al had hij maar een vaag idee van wat het eigenlijk betekende. ‘Infanterie in een dubbele rij…’ probeerde hij, terugdenkend aan iets uit een verhaal dat Collem West hem eens had verteld. ‘Achter die heg hier.’ En hij maaide gewichtig met zijn baton naar het landschap. Het gebruik van een baton, daar was hij in ieder geval een expert in, aangezien hij er uitgebreid mee voor de spiegel had geoefend.
‘Vóór de heg, bedoelt de kolonel natuurlijk,’ opperde Bayaz soepeltjes. ‘Infanterie in een dubbele rij aan weerskanten van die mijlpaal. De lichte cavalerie tussen de bomen daar, zware cavalerie in een rij aan de uiterste flank, waar ze ten volle gebruik kunnen maken van het open veld.’ Hij legde een bovennatuurlijke vertrouwdheid met militair jargon aan de dag. ‘Vlakbogen in een enkele rij achter de heg, waar ze aanvankelijk verborgen blijven voor de vijand en die kunnen bestoken vanaf hoger terrein.’ Hij knipoogde naar Jezal. ‘Uitstekende strategie, kolonel, als ik het zeggen mag.’
‘Natuurlijk,’ sneerde Opker, die wegliep om de bevelen uit te vaardigen.
Jezal greep zijn baton achter zijn rug stevig vast en wreef met de andere hand nerveus over zijn kaak. Kennelijk zat er veel meer aan bevelvoering vast dan dat iedereen naar je salueerde. Hij zou echt eens wat boeken moeten lezen als hij weer terug was in Adua. Als hij daar ooit terugkwam.
Drie kleine stipjes hadden zich losgemaakt uit de krioelende mensenmassa in de vallei en kwamen tegen de helling op naar hen toe. Jezal zette zijn hand boven zijn ogen tegen de zon en zag nog net een flardje wit bewegen in de lucht boven hen. Een witte onderhandelingsvlag. Hij voelde Bayaz’ weinig geruststellende hand op zijn schouder.
‘Maak je geen zorgen, jongen, we zijn goed voorbereid op geweld. Maar ik heb er vertrouwen in dat het niet zover zal komen.’ Hij grijnsde naar de enorme verzameling mannen beneden. ‘Alle vertrouwen.’
Jezal wenste vurig dat hij hetzelfde kon zeggen.
Voor een beroemde demagoog, verrader en ophitser was er helemaal niets opmerkelijks aan de man die bekendstond als de Looier. Hij zat rustig in zijn klapstoel aan de tafel in Jezals tent, een gewoon iemand met een bos krullend haar, een man van gemiddeld postuur in een jas van doodnormale snit en kleur, met een grijns op zijn gezicht die aangaf dat hij heel goed wist dat hij de overhand had.
‘Ze noemen me de Looier,’ zei hij, ‘en ik ben aangewezen om te spreken voor het verbond van de verdrukte, de uitgebuite, en de misbruikte mensen beneden in de vallei. Dit zijn twee van mijn partners in deze rechtschapen en volkomen vaderlandslievende onderneming. Mijn twee generaals, zou je kunnen zeggen. Hoeder Goedmans,’ en hij knikte opzij naar een potige vent met een baard in de vorm van een schep, een rossige huid en een kwade frons, ‘en Cotter Holst,’ en hij gaf een ruk met zijn hoofd naar de andere kant, naar een wezelachtig type met een lang litteken op zijn wang en lome ogen.
‘Aangenaam,’ zei Jezal behoedzaam, al vond hij ze er meer uitzien als schurken dan als generaals. ‘Ik ben kolonel Luthar.’
‘Dat weet ik. Ik heb u de Wedstrijd zien winnen. Schitterend zwaardspel, mijn vriend, heel goed.’
‘O, nou, eh…’ Jezal was even van zijn stuk gebracht. ‘Dank u. Dit is mijn adjudant majoor Opker, en dit is… Bayaz, de Eerste van Magiërs.’
Hoeder Goedmans snoof ongelovig, maar de Looier streek alleen maar peinzend over zijn lip. ‘Mooi. En bent u hier om te vechten, of om te onderhandelen?’
‘Geen van beide.’ Jezal stak van wal met zijn verklaring. ‘De Gesloten Raad, hoewel hij de methode van uw demonstratie afkeurt, geeft toe dat u wellicht gerechtvaardigde eisen hebt…’
Goedmans snoof rommelend. ‘Wat hebben ze voor keus, die rotzakken?’
Jezal ploegde voort. ‘Nou, eh… Ze hebben me opgedragen u de volgende concessies aan te bieden.’ Hij hield de schriftrol omhoog die Hoff voor hem had opgesteld, een enorm ding met drukbewerkte krullen en een zegel zo groot als een schotel. ‘Maar ik moet u waarschuwen,’ zei hij terwijl hij zijn best deed om vertrouwen in zijn stem te leggen, ‘dat als u weigert, we beslist klaar zijn voor het gevecht en dat mijn mannen de best getrainde, best bewapende, best voorbereide in dienst van de koning zijn. Elk van hen staat gelijk aan twintig van uw bijeengeraapte zootje.’
De potige boer grinnikte dreigend. ‘Dat dacht Finster ook, en ons bijeengeraapte zootje heeft hem alle hoeken van zijn landgoed laten zien. Hij zou zijn opgehangen voor de moeite als hij niet zo’n snel paard had gehad. Hoe snel is uw paard, kolonel?’
De Looier raakte zachtjes zijn schouder aan. ‘Vrede, mijn vurige vriend. We zijn hier om voorwaarden te bespreken, als het voorwaarden zijn die we kunnen accepteren. Laat ons maar zien wat u daar hebt, kolonel, dan kijken we wel of dreigementen noodzakelijk zijn.’
Jezal stak hem het gewichtige document toe en Goedmans griste het kwaad uit zijn hand, scheurde het open en begon te lezen, en het dikke papier knisperde toen hij het uitrolde. Hoe verder hij kwam, hoe grimmiger zijn frons werd.
‘Een belediging!’ snauwde hij toen hij klaar was, en hij staarde Jezal broeierig aan. ‘Lagere belastingen en een of ander gezeik over het gebruik van gemeenschappelijk land? En daar houden ze zich waarschijnlijk niet eens aan!’ Hij smeet de schriftrol zijdelings naar de Looier, en Jezal slikte. Hij had geen flauw idee van de concessies of de mogelijke tekortkomingen daarvan, natuurlijk, maar de reactie van Goedmans leek niet bepaald een vroegtijdige overeenstemming te beloven.
De ogen van de Looier gingen loom over het perkament. Verschillend gekleurde ogen, merkte Jezal op: het ene blauw, het andere groen. Toen hij onderaan was, legde hij het document neer en zuchtte theatraal. ‘Die voorwaarden voldoen wel.’
‘O ja?’ Jezals ogen werden groot van verbazing, maar nog lang niet zo groot als die van Hoeder Goedmans.
‘Maar dit is nog minder dan de vorige voorwaarden die ze ons aanboden!’ brulde de boer. ‘Voordat we Finsters mannen op de vlucht joegen! Je zei dat we niets anders zouden accepteren dan land voor iedereen!’
De Looier plooide zijn gezicht. ‘Dat was toen.’
‘Dat was toen?’ mompelde Goedmans, met zijn mond ongelovig open. ‘En dat eerlijke loon voor eerlijk werk dan? En die aandelen in de winst? En de gelijke rechten, kost wat kost? Jij stond daar en beloofde me dat!’ Hij stak zijn hand uit richting de vallei. ‘Dat heb je hun allemaal beloofd! Wat is er veranderd, behalve dat Adua binnen handbereik ligt? We kunnen alles pakken wat we willen. We kunnen…’
‘Ik zeg dat die voorwaarden voldoen!’ grauwde de Looier met plotselinge woede. ‘Behalve als je in je eentje tegen de mannen van de koning wilt vechten! Ze volgen mij, Goedmans, niet jou, voor het geval je het niet in de gaten had.’
‘Maar je had ons vrijheid beloofd, voor iedereen! Ik vertrouwde je!’ Het gezicht van de boer was slap van afgrijzen. ‘We vertrouwden je allemaal.’
Jezal had nog nooit een man zo volkomen onverschillig zien kijken als de Looier nu deed. ‘Ik heb zeker zo’n gezicht waar mensen op vertrouwen,’ sprak hij onbewogen, en zijn vriend Holst haalde zijn schouders op en bekeek zijn nagels.
‘Loop dan maar naar de hel! Lopen jullie allemaal maar naar de hel!’ Goedmans stond op en dook kwaad door de tentflap naar buiten.
Jezal was zich ervan bewust dat Bayaz opzij boog en tegen majoor Opker fluisterde: ‘Laat die man arresteren voordat hij ontkomt.’
‘Arresteren? Heer, maar… onder een onderhandelingsvlag?’
‘Laat hem arresteren, in de boeien slaan en naar het Huis van Vragen brengen. Een stukje wit textiel is geen schuilplaats voor de gerechtigheid van de koning. Ik geloof dat superieur Goyle leidinggeeft aan het onderzoek.’
‘Eh… natuurlijk.’ Opker stond op en liep achter Goedmans aan de tent uit, en Jezal glimlachte nerveus. Er bestond geen twijfel over dat de Looier het gesprek had gehoord, maar hij grijnsde alsof de toekomst van zijn voormalige metgezel hem niet langer aanging.
‘Ik moet me verontschuldigen voor mijn compagnon. In dit soort zaken kun je niet iedereen te vriend houden.’ Hij wuifde flamboyant met zijn hand. ‘Maar maakt u zich geen zorgen. Ik zal de kleine mensen een grootse toespraak geven en zeggen dat we alles hebben waar we voor hebben gevochten, dan keren ze snel weer naar huis terug zonder dat er veel kwaad is geschied. Een paar van hen zullen misschien vastbesloten zijn om onrust te stoken, maar ik ben ervan overtuigd dat u die zonder al te veel moeite bijeen kunt drijven, nietwaar, kolonel Luthar?’
‘Eh… nou…’ mompelde Jezal, die geen flauw benul had van wat er gaande was. ‘Ik neem aan dat we…’
‘Uitstekend.’ De Looier sprong overeind. ‘Ik vrees dat ik nu moet gaan. Nog het een en ander doen. Nooit een beetje rust, hè, kolonel Luthar? Nooit eens een beetje rust.’ Hij wisselde een langdurige blik met Bayaz, dook het daglicht in en was verdwenen.
‘Als iemand ernaar vraagt,’ mompelde de Eerste van Magiërs in Jezals oor, ‘dan zou ik maar vertellen dat het een zware onderhandeling was, met scherpe en vastberaden tegenstanders, maar dat je het hoofd koel hield, hen hebt herinnerd aan hun plicht jegens koning en vaderland, ze hebt gesmeekt om terug te keren naar hun akkers en zo.’
‘Maar…’ Jezal kon wel huilen, zo verbijsterd was hij. Ontzettend verbijsterd en ontzettend opgelucht tegelijkertijd. ‘Maar ik…’
‘Als iemand ernaar vraagt.’ Er klonk iets door in Bayaz’ stem wat aangaf dat dit hoofdstuk nu afgesloten was.