Offers
Hondman perste zich door de poort samen met een paar Noordmannen en een heel stel Uniejongens, allemaal de stad instromend na dat slappe aftreksel van een strijd daarbuiten. Er stonden een paar mensen verspreid op de muren boven de boog, juichend en roepend alsof ze op een bruiloft waren. Een dikke kerel in een leren schort stond aan de andere kant van de tunnel en sloeg mannen op de rug toen ze langskwamen. ‘Dank je, vriend! Dank je!’ Hij stopte Hondman iets in de hand en grijnsde als een waanzinnige. Het was een brood.
‘Brood.’ Hondman rook eraan, maar het rook goed. ‘Wat moet dat nou voorstellen?’ De man had een hele stapel broden op een kar liggen. Hij deelde ze uit aan alle soldaten die langskwamen, Unie of Noordman. ‘Wie is dat eigenlijk?’
Grim haalde zijn schouders op. ‘Een bakker?’
Er was niet veel tijd om erbij stil te staan. Ze werden allemaal verder geperst in een grote ruimte vol duwende, grommende, rotzooi makende mannen. Allerlei soorten soldaten en een paar oude mannen en vrouwen langs de kant, die het juichen moe begonnen te worden. Een verzorgde jongeman in een zwart uniform stond te midden van de waanzin boven op een kar en krijste als een verdwaalde geit.
‘Achtste regiment, naar de Vier Hoeken! Negende naar de Agriont! Als je bij het tiende zit, ben je door de verkeerde poort gekomen!’
‘Ik dacht dat wij naar de haven gingen, majoor!’
‘Pouders divisie doet de haven! Wij gaan naar het noorden van de stad! Achtste regiment naar de Vier Hoeken!’
‘Ik zit bij het Vierde!’
‘Vierde? Waar is je paard?’
‘Dood!’
‘En wij?’ brulde Logen. ‘Noordmannen!’
De jongen staarde hem met grote ogen aan en stak zijn handen omhoog. ‘Gewoon de stad in! Als je Gurken ziet, vermoord je ze!’ Hij draaide zich weer om naar de poort, wees met zijn duim over zijn schouder naar de stad. ‘Negende regiment naar de Agriont!’
Logen fronste zijn voorhoofd. ‘Hier worden we niks wijzer.’ Hij wees langs een brede straat vol lopende soldaten. Een of andere hoge toren stak boven de gebouwen uit. Enorm ding, stond zeker op een heuvel. ‘Als we elkaar kwijtraken, gaan we gewoon daarheen.’ Hij liep de straat in en Hondman liep achter hem aan, met Grim erachter en Rillingen met zijn jongens, Roodhoed en zijn ploeg verder naar achteren. Het duurde niet lang voordat de drukte minder werd en ze door lege straten liepen, stil op wat vogeltjes na, blij als altijd, niet gevend om het feit dat er net slag was geleverd en nog minder om het feit dat er nog een zou komen.
Hondman dacht er ook niet zo over na, ook al had hij zijn boog los in zijn hand. Hij had het te druk met staren naar de huizen aan weerskanten van de weg. Huizen zoals hij die nog nooit van zijn leven had gezien. Gemaakt van kleine vierkante rode steentjes, en zwart hout met witte biezen. Elk van die huizen was groot genoeg voor een hoofdman, en de meeste hadden nog glazen ruiten ook.
‘Allemaal paleizen, hè?’
Logen snoof. ‘Vind je dit al wat? Je moet die Agriont eens zien waar we naartoe gaan. De gebouwen die ze daar hebben. Je hebt nog nooit zoiets gedroomd. Carleon is hierbij vergeleken een varkenskot.’
Hondman had Carleon altijd een beetje te dicht bebouwd gevonden, maar dit was gewoonweg belachelijk. Hij bleef een stukje achterop en merkte dat hij naast Rillingen liep. Hij scheurde het brood doormidden en stak hem de helft toe.
‘Bedankt.’ Rillingen nam een hap, en toen nog een. ‘Niet slecht.’
‘Niet te vergelijken met wat dan ook, hè? De smaak van vers brood? Smaakt naar… vrede, vind ik.’
‘Als jij het zegt.’ Ze liepen etend verder en zeiden niets.
Hondman keek opzij. ‘Ik denk dat je die vete van je achter je moet laten.’
‘Welke vete?’
‘Hoeveel heb je er? Die met onze nieuwe koning daar. Negenvinger.’
‘Ik heb het geprobeerd.’ Rillingen keek fronsend langs de weg naar Logens rug. ‘Maar elke keer dat ik me omdraai staat het weer naast me.’
‘Rillingen, je bent een goeie kerel. Ik mag je. We mogen je allemaal. Je hebt ruggengraat, jongen, en hersens ook, en mannen volgen je. Je kunt heel ver komen als je niet omkomt, en daar ligt het probleem. Ik wil je niet aan iets zien beginnen waar je geen goed einde aan kunt maken.’
‘Dan hoef je je niet druk te maken. Ik zorg dat ik afmaak waar ik aan begin.’
Hondman schudde zijn hoofd. ‘Nee, nee, dat bedoel ik niet, jongen, helemaal niet. Misschien win je, misschien niet. Wat ik bedoel is dat geen van beide een overwinning is. Bloed maakt bloed, en verder niks. Wat ik bedoel is dat het nog niet te laat voor je is. Het is nog niet te laat om een beter man te zijn.’
Rillingen keek hem fronsend aan. Toen smeet hij het laatste stuk brood opzij, draaide zijn grote schouder en liep zonder nog een woord te zeggen weg. Hondman zuchtte. Sommige dingen kun je niet rechtzetten met woorden alleen. Sommige dingen kun je helemaal niet rechtzetten.
Ze kwamen uit de doolhof van gebouwen bij een rivier. Hij moest even breed zijn als de Wittestroom, alleen waren de oevers aan beide kanten van steen. De grootste brug die Hondman ooit had gezien liep eroverheen, met relingen van krullend ijzer, en hij was breed genoeg om er met twee karren naast elkaar overheen te rijden. Een andere muur stond aan de overkant, nog groter dan die waar ze al doorheen waren gekomen. Hondman zette stomverbaasd een paar stappen verder en keek heen en weer langs het fonkelende water, en hij zag dat er nog meer bruggen waren. Een heleboel, sommige nog groter, die uitstaken uit een groot woud van muren, en torens, en idioot hoge gebouwen.
De andere mannen staarden er ook met grote ogen naar, alsof ze op de maan waren gestapt. Zelfs Grim had een uitdrukking op zijn gezicht die misschien op verbazing wees.
‘Tering,’ zei Rillingen. ‘Heb je ooit zoiets gezien?’
Hondmans nek deed pijn van het staren naar alles. ‘Ze hebben hier zo veel. Waarom willen ze dat stomme Angland hebben? Het is er een puinzooi.’
Logen haalde zijn schouders op. ‘Ik zou het niet weten. Sommige mensen willen altijd meer, denk ik.’
‘Sommige mensen willen altijd meer, hè, broeder Langvoet?’ Glokta schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Ik heb je andere voet gespaard. Ik heb je leven gespaard. En nu wil je ook nog eens vrijheid?’
‘Superieur,’ slijmde hij, ‘u had toegezegd me te zullen laten gaan… Ik heb me aan mijn kant van de afspraak gehouden. Die deur moet uitkomen op een plein niet ver bij het Huis van Vragen…’
‘We zullen zien.’
Een laatste splinterende klap van de bijl en de deur ging wiebelend open op krakende scharnieren, waardoor daglicht de nauwe kelder in stroomde. De huurling met de getatoeëerde nek stapte opzij, en Glokta hinkte naar voren en tuurde naar buiten. Ah, frisse lucht. Een geschenk dat we zo vaak veronachtzamen. Een klein trapje leidde naar een geplaveid plein, omringd door de groezelige achtergevels van grijze gebouwen. Glokta kende het hier. Net om de hoek van het Huis van Vragen, zoals beloofd.
‘Superieur?’ mompelde Langvoet.
Glokta trok zijn lip op. Maar wat kan het voor kwaad? De kans bestaat dat hoe dan ook niemand van ons deze dag overleeft, en dode mannen kunnen het zich veroorloven om genadig te zijn. Het enige soort mannen dat zich dat kan veroorloven, in feite. ‘Goed dan. Laat hem gaan.’ De huurling met één oog haalde een lang mes tevoorschijn en zaagde het touw om Langvoets polsen door. ‘Het is beter als ik je nooit meer zie.’
De navigator had de schim van een glimlach op zijn gezicht. ‘Maak u geen zorgen, superieur. Ik dacht exact hetzelfde.’ Hij hobbelde terug zoals ze waren gekomen, de bedompte trap naar het riool af, ging een hoek om en was verdwenen.
‘Vertel me alsjeblieft dat je de spullen hebt meegebracht,’ zei Glokta.
‘Ik ben onbetrouwbaar, superieur, niet incompetent.’ Cosca wapperde met zijn hand naar de huurlingen. ‘Het is tijd, vrienden. In het zwart.’
Als één man haalden ze zwarte maskers tevoorschijn en deden die om, ze trokken hun vuile jas en gescheurde kleren uit. Stuk voor stuk droegen ze er schone zwarte kleding onder, van top tot teen, met zorgvuldig weggestopte wapens. Binnen enkele momenten was de ploeg criminele schurken getransformeerd tot een geordende eenheid van practici van de Koninklijke Inquisitie. Niet dat het een al te grote stap is van het een naar het ander.
Cosca zelf deed zwierig zijn jas uit, trok hem snel binnenstebuiten en deed hem weer aan. De voering was zwart als de nacht. ‘Altijd wijs om meerdere kleuren te dragen,’ legde hij uit. ‘Voor het geval je snel van kant moet veranderen.’ Een bedreven overloper. Hij zette zijn muts af en tikte tegen de vuile veer. ‘Mag ik die houden?’
‘Nee.’
‘U bent een hard man, superieur.’ Hij grijnsde en smeet de muts de schaduwen in. ‘En daar ben ik dol op.’ Hij zette zijn masker op en keek toen fronsend naar Ardee, die verward en uitgeput in een hoek van de opslagruimte stond. ‘En zij?’
‘Zij? Een gevangene, practicus Cosca! Een spion die samenspant met de Gurken. Zijne Eminentie heeft de wens uitgesproken om haar persoonlijk te ondervragen.’ Ardee keek hem met knipperende ogen aan. ‘Geen kunst aan. Gewoon bang kijken.’
Ze slikte. ‘Dat zou geen probleem moeten zijn.’
Zwerven door het Huis van Vragen met als doel de hoofdlector te arresteren? Ik zou zeggen van niet. Glokta knipte met zijn vingers. ‘We moeten opschieten.’
‘We moeten opschieten,’ zei West. ‘Is de haven al ontruimd? Waar is Pouder, verdomme?’
‘Niemand schijnt het te weten, meneer.’ Brint probeerde zijn paard verder te laten lopen, maar ze zaten vast in een grommende menigte. Speren wuifden, en de punten kwamen gevaarlijk dichtbij. Soldaten vloekten. Sergeants brulden. Officiers kakelden als gefrustreerde kippen. Je kon je amper lastiger terrein voorstellen om een leger van duizenden man te verplaatsen dan de smalle straten achter de haven. Om het nog erger te maken was er nu een onheilspellende stroom van gewonden die in de tegenovergestelde richting hinkten of werden gedragen.
‘Maak ruimte voor de maarschalk!’ brulde Piek. ‘De maarschalk!’ Hij tilde zijn zwaard op alsof hij meer dan bereid was om met het plat om zich heen te meppen; de mannen weken snel uiteen en vormden een vallei tussen de ratelende speren door. Een ruiter kwam klepperend uit hun midden naar voren. Jalenhorm, met een bloedende snee in zijn voorhoofd.
‘Is alles goed?’
De grote man grijnsde. ‘Het is niks, commandant. Mijn hoofd gestoten tegen een stomme balk.’
‘Voortgang?’
‘We dwingen ze terug naar de westkant van de stad. Kroys cavalerie is in de Vier Hoeken aangekomen, voor zover ik kon zien, maar de Gurken zitten nog goed om de Agriont heen, en nu hergroeperen ze en vallen aan vanuit het westen. Veel voetsoldaten van Kroy zitten nog vast in de straten aan de overkant van de rivier. Als we hier niet snel versterking krijgen…’
‘Ik moet generaal Pouder spreken,’ snauwde West. ‘Waar is die verdomde Pouder? Brint?’
‘Commandant?’
‘Neem een paar van die jongens mee en haal Pouder hierheen, meteen!’ Hij priemde met zijn vinger in de lucht. ‘In eigen persoon!’
‘Jawel, maarschalk!’ Brint deed zijn best om zijn paard te wenden.
‘En op zee? Is Reutzer er?’
‘Voor zover ik weet strijdt hij tegen de Gurkense vloot, maar ik heb geen idee hoe…’ De geur van rottend zout en verbrand hout werd sterker toen ze tussen de gebouwen uit kwamen en de haven bereikten. ‘Tering.’
West kon het daar alleen maar mee eens zijn.
De sierlijke kromming van de haven van Adua was veranderd in een boog van slachting. Vlak bij hen was de kade verkoold, verwoest, lag bezaaid met kapotte wapens en omgekomen mensen. Verderop worstelden menigten mannen in slordige groepen, paalwapens staken alle kanten op als de stekels van een stekelvarken, de lucht was vervuld van hun lawaai. Strijdvaandels van de Unie en Gurkense standaarden flapperden als vogelverschrikkers in de wind. De epische strijd nam bijna de hele lengte van de kustlijn in beslag. Diverse pakhuizen stonden in brand met een trillend waas van warmte erboven, wat een spookachtige sfeer wierp over de honderden mannen die daarachter streden. Lange vegen verstikkende rook, zwart, grijs, wit rolden uit de brandende gebouwen de baai over. Daar, in de kolkende haven, was een groep schepen bezig met hun eigen wanhopige slag.
Vaartuigen ploegden alle kanten op onder volle zeilen, draaiend, wendend, zoekend naar de juiste positie, en waternevel ging glinsterend hoog de lucht in. Katapulten smeten brandende projectielen weg, boogschutters op de dekken schoten brandende salvo’s af, zeelui kropen hoog in de spinnenwebben van het want. Andere schepen waren logge stellen, verbonden door touwen en haken, als vechtende honden die naar elkaar hapten, en glinsterend zonlicht onthulde mannen in een woeste mêlee op de dekken. Aangeschoten vaartuigen hinkten rond, met gescheurde zeildoeken die omlaag hingen, doorgesneden touwen die naar beneden bungelden. Enkele ervan stonden in brand en erboven dreven bruine zuilen van rook, waardoor de laagstaande zon een lelijke veeg was. Wrakstukken dreven overal rond op het schuimende water: vaten, kisten, planken en dode matrozen.
West kende de vertrouwde vormen van de Unieschepen, gele zonnen op de zeilen genaaid, en hij kon wel raden welke de Gurkense schepen waren. Maar er waren ook andere bij: lange, slanke roofdieren met een zwarte boeg en een zwart kruis op de witte zeilen. Een ervan torende ver boven elk ander schip in de haven uit en legde nu aan bij een van de weinige steigers die nog heel waren.
‘Er komt nooit wat goeds uit Talins,’ mompelde Piek.
‘Wat doen die Styriaanse schepen hier in vredesnaam?’
De voormalige gevangene wees naar een schip dat een Gurkens vaartuig in de flank ramde. ‘Vechten tegen de Gurken, zo te zien.’
‘Meneer,’ vroeg iemand, ‘wat moeten we doen?’
De eeuwige vraag. West deed zijn mond open, maar er kwam niets uit. Hoe kon één man hopen iets te doen aan de kolossale chaos die zich voor hem uitspreidde? Hij dacht aan Varuz in de woestijn, die rondbeende met zijn enorme staf achter zich aan. Hij dacht aan Burr, slaand op zijn kaarten en zwaaiend met zijn dikke vinger. De grootste verantwoordelijkheid van een commandant was niet het bevel voeren, maar eruitzien alsof hij wist hoe het moest. Hij zwaaide zijn pijnlijke been over de zadelknop en gleed omlaag naar de kleverige keien.
‘We zetten ons hoofdkwartier voorlopig hier op. Majoor Jalenhorm?’
‘Commandant?’
‘Zoek generaal Kroy en zeg dat hij naar het noorden en westen moet blijven oprukken, naar de Agriont.’
‘Ja, maarschalk.’
‘Laat iemand een paar mannen verzamelen en die troep van de kades halen. We moeten onze mensen er sneller doorheen kunnen krijgen.’
‘Ja, meneer.’
‘En zoek generaal Pouder voor me op, verdomme! Iedereen moet zijn aandeel leveren!’
‘Wat krijgen we nou?’ gromde Piek.
Een vreemde processie beende over de verkoolde kade naar hen toe, bijna droomachtig misplaatst tussen het puin. Twaalf waakzame wachters in zwarte pantsers liepen om een enkele man heen. Hij had zwart haar doorschoten met grijs en een puntbaardje dat onberispelijk geknipt was. Hij droeg zwarte laarzen, een taps toelopende borstplaat van zwart staal, een mantel van zwart fluweel die vorstelijk opwapperde van zijn schouders. Hij was gekleed, in feite, als de rijkste begrafenisondernemer ter wereld, maar hij liep met het soort ijzeren zelfoverschatting dat voorbehouden was aan de hoogste leden van koninklijken bloede. Hij liep recht op West af, zonder om zich heen te kijken, en de stomverbaasde wachters en stafleden werden achteloos opzij gedwongen door zijn air van gezag, als ijzervijlsel dat opzij werd gedrukt door magnetische afstoting.
Hij stak zijn zwartgehandschoende hand uit. ‘Ik ben groothertog Orso van Talins.’
Het was misschien de bedoeling dat West zou knielen en die hand zou kussen. In plaats daarvan greep hij hem vast en schudde hem ferm. ‘Excellentie, het is me een eer.’ Hij had geen idee of dat wel de juiste aanspreekvorm was. Hij had amper verwacht een van de machtigste mannen ter wereld tegen te komen te midden van een bloedige strijd in de haven van Adua. ‘Ik ben maarschalk West, commandant van het Koninklijke Leger. Ik wil niet ondankbaar lijken, maar u bent ver van huis…’
‘Mijn dochter is uw koningin. Omwille van haar is het volk van Talins bereid elk noodzakelijk offer te brengen. Zodra ik hoorde van de…’ hij trok één zwarte wenkbrauw op naar de brandende haven, ‘onlusten hier, heb ik een expeditie op touw gezet. De schepen van mijn vloot, en tienduizend van mijn beste soldaten, staan u ter beschikking.’
West wist niet hoe hij moest reageren. ‘O ja?’
‘Ik heb de vrijheid genomen ze te ontschepen. Ze zijn nu bezig de Gurken uit het zuidwestelijk deel van de stad te vegen. De Drie Hoeven, zo heet het toch?’
‘Eh… ja.’
Hertog Orso glimlachte heel flauwtjes. ‘Een pittoreske naam voor een stedelijk gebied. U hoeft u niet langer zorgen te maken over uw westelijke flank. Ik wens u alle succes met uw onderneming, maarschalk. Als het lot het wil, zien we elkaar naderhand weer. In triomf.’ Hij boog zijn imposante hoofd en beende weg.
West staarde hem na. Hij wist dat hij eigenlijk dankbaar zou moeten zijn voor het plotselinge verschijnen van tienduizend hulpvaardige Styriaanse soldaten, maar hij kon zich niet aan het knagende gevoel onttrekken dat hij gelukkiger zou zijn geweest als groothertog Orso nooit was gekomen. Voorlopig had hij echter dringender zorgen.
‘Maarschalk!’ Het was Brint, die zich voor een groep officiers uit over de kade haastte. Op één kant van zijn gezicht zat een lange veeg as. ‘Maarschalk, generaal Pouder…’
‘Eindelijk, verdomme!’ snauwde West. ‘Nu krijgen we misschien eens een paar antwoorden. Waar is die klootzak?’ Hij elleboogde Brint opzij, en verstijfde. Pouder lag op een draagbaar die werd vastgehouden door vier modderige en ellendig uitziende leden van zijn staf. Hij had de uitdrukking van een man die vredig lag te slapen, zozeer zelfs dat West verwachtte hem te zullen horen snurken. Een enorme, rafelige wond in zijn borst bedierf die illusie echter.
‘Generaal Pouder leidde de aanval van het front,’ zei een van de officiers terwijl hij zijn tranen wegslikte. ‘Een nobel offer…’
West staarde omlaag. Hoe vaak had hij die man dood gewenst? Hij sloeg in een plotselinge vlaag van misselijkheid zijn hand voor zijn mond. ‘Verdomme,’ fluisterde hij.
‘Verdomme!’ viel Glokta uit toen hij zijn trillende enkel op de bovenste tree verdraaide en bijna onderuitging. Een magere inquisiteur die van de andere kant kwam keek hem langdurig aan. ‘Is er wat?’ grauwe Glokta terug. De man boog zijn hoofd en haastte zich zwijgend verder.
Klik, plof, pijn. De schemerige gang gleed met folterende traagheid voorbij. Elke stap was nu een beproeving, maar hij dwong zichzelf voort, met brandende benen, een bonzende voet, een pijnlijke nek, terwijl het zweet onder zijn kleren over zijn vergroeide rug gutste en met een stramme grijns van tandeloze nonchalance op zijn gezicht. Met elke trilling en spiertrekking had hij verwacht dat de practici de deuren uit zouden stormen en hem en zijn slecht vermomde huurlingen als varkens zouden afslachten.
Maar de weinige nerveuze mensen die hij was gepasseerd hadden amper opgekeken. De angst heeft ze slordig gemaakt. De wereld wankelt boven een afgrond. Ze zijn allemaal bang om een stap te zetten voor het geval hun voet boven de afgrond hangt. Het instinct van het zelfbehoud. Het kan de efficiëntie van een man om zeep helpen.
Hij wankelde door de open deuren het voorportaal bij de werkkamer van de hoofdlector in. Het hoofd van de secretaris kwam met een kwade ruk omhoog. ‘Superieur Glokta! U kunt niet zomaar…’ Hij struikelde over de woorden toen de huurlingen achter hem de kleine kamer binnenstampten. ‘Ik bedoel… U kunt niet…’
‘Zwijg! Ik handel op uitdrukkelijk bevel van de koning zelf.’ Nou ja, iedereen liegt wel eens. Het verschil tussen een held en een schurk is of iemand hem gelooft. ‘Aan de kant!’ snauwde hij tegen de twee practici bij de deur, ‘of wees bereid je ervoor te verantwoorden.’ Ze keken elkaar aan, en toen er nog meer mannen van Cosca verschenen staken ze allebei hun handen op en lieten zich ontwapenen. Het instinct van het zelfbehoud. Een aanzienlijk nadeel.
Voor de deur bleef Glokta even staan. Waar ik zo vaak ineengekrompen heb staan wachten tot het Zijne Eminentie behaagde me te ontvangen. Zijn vingers tintelden tegen het hout. Kan het echt zo gemakkelijk zijn? Gewoon op klaarlichte dag naar binnen lopen en de machtigste man in de Unie arresteren? Hij moest een grijns onderdrukken. Had ik er maar eerder aan gedacht. Hij draaide aan de klink en dook over de drempel.
Sults werkkamer zag er nog ongeveer net zo uit als altijd. De grote vensters met uitzicht op de universiteit, de enorme ronde tafel met de ingelegde kaart van de Unie, de bewerkte stoelen en de broeierige portretten. Maar het was niet Sult die in de hoge stoel zat. Het was niemand minder dan zijn favoriete schoothondje superieur Goyle. Proberen we de grote stoel uit om te kijken hoe hij zit? Veel te groot voor jou, vrees ik.
Goyles eerste reactie was verontwaardiging. Hoe durft iemand hier zomaar binnen te stormen! Zijn tweede was verwarring. Wie zou het wagen hier zomaar binnen te stormen? Zijn derde was shock. De kreupele? Maar hoe kan dat? Zijn vierde, toen hij Cosca en vier van zijn mannen achter Glokta door de deur zag komen, was afgrijzen. Nu komen we ergens.
‘Jij!’ snauwde hij. ‘Maar jij bent…’
‘Afgeslacht? De plannen zijn veranderd, vrees ik. Waar is Sult?’
Goyles ogen schoten door de kamer, van de dwergachtige huurling naar die met een haak als hand, naar de man met de afgrijselijke steenpuisten, en kwamen tot stilstand bij Cosca, die met zijn vuist op zijn zwaardgevest langs de muur van de kamer beende.
‘Ik zal je betalen! Wat hij je ook betaalt, ik verdubbel het!’
Cosca stak zijn open hand uit. ‘Ik heb het liefst contanten.’
‘Nu? Ik heb het niet… Ik heb het niet bij me!’
‘Jammer, maar ik werk volgens dezelfde principes als een hoer. Bij mij koop je geen pret met beloftes, vriend. Helemaal geen pret.’
‘Wacht!’ Goyle krabbelde overeind en deed een stap achteruit, met zijn trillende handen voor zich omhoog. Maar er is geen andere uitweg dan het raam. Dat is het probleem met ambitie. Als je altijd omhoogkijkt vergeet je gemakkelijk dat de enige weg omlaag van de duizelingwekkende hoogten een lange val is.
‘Ga zitten, Goyle,’ gromde Glokta.
Cosca greep zijn pols, draaide woest zijn rechterarm op zijn rug zodat hij gilde, dwong hem terug in de stoel, zette een hand op zijn achterhoofd en smakte hem met zijn gezicht op de prachtige kaart van de Unie. Er klonk een scherp gekraak toen zijn neus brak, en er spetterde bloed over het westelijke gedeelte van Midderland.
Niet bepaald subtiel, maar de tijd van subtiliteit ligt achter ons. Een bekentenis van de hoofdlector of iemand die heel dicht bij hem staat… Sult zou beter zijn geweest, maar als we het brein niet kunnen krijgen, moeten we maar genoegen nemen met de aars. ‘Waar is dat meisje met mijn instrumenten?’ Ardee sloop behoedzaam de kamer in, liep langzaam naar de tafel en zette de koffer neer.
Glokta knipte met zijn vingers en wees. De dikke huurling kwam aansjokken en pakte Goyles vrije arm stevig beet, rukte die hard over de tafel. ‘Je zult wel denken dat je een heleboel over martelen weet, hè, Goyle? Geloof me, je weet er helemaal niks van totdat je enige tijd aan beide kanten van de tafel hebt gezeten.’
‘Gestoorde klootzak!’ De superieur wurmde en smeerde met zijn gezicht bloed over de Unie. ‘Je hebt de grens overschreden!’
‘Grens?’ Glokta sputterde van het lachen. ‘Ik ben de hele nacht bezig geweest de vingers van een vriend van me af te hakken en een andere te vermoorden, en jij hebt het over grénzen?’ Hij deed het deksel van de kist open en zijn instrumenten kwamen naar voren. ‘De enige grens die ertoe doet is de grens die de sterken van de zwakken scheidt. De man die de vragen stelt van de man die ze beantwoordt. Andere grenzen zijn er niet.’ Hij boog zich naar voren en porde met zijn vinger in de zijkant van Goyles schedel. ‘Het zit allemaal in je hoofd! De boeien, alsjeblieft.’
‘Hè?’ Cosca keek naar de dikke huurling, en de man haalde zijn schouders op, waardoor de wazige tatoeages in zijn dikke nek kronkelden.
‘Pffft,’ zei de dwerg. De man met de steenpuisten zweeg. De huurling met één hand had zijn masker afgezet en peuterde met de haak in zijn neus.
Glokta kromde zijn rug en slaakte een diepe zucht. Er is echt geen vervanging voor ervaren hulp. ‘Dan moeten we maar improviseren.’ Hij schepte een dozijn lange spijkers op en gooide ze rinkelend op tafel. Toen pakte hij de hamer met de glanzend gewreven kop. ‘Ik denk dat je wel ziet waar dit naartoe gaat.’
‘Nee. Nee! We komen hier wel uit, we komen…’ Glokta drukte de punt van een spijker in Goyles pols. ‘Au! Wacht! Wacht…’
‘Zou je zo vriendelijk willen zijn om hem vast te houden? Ik heb maar één hand over.’
Cosca nam de spijker voorzichtig tussen vinger en duim. ‘Maar pas wel op waar u mikt met die hamer, hè?’
‘Maak je geen zorgen. Ik ben erg nauwkeurig.’ Ontzettend veel ervaring.
‘Wacht!’ krijste Goyle.
De hamer maakte drie metalige klikgeluiden, bijna teleurstellend zacht, toen hij de spijker netjes tussen de botten van Goyles onderarm in de tafel eronder dreef. Goyle brulde van pijn en spuugde bloedig kwijl over de tafel.
‘O, kom op toch, superieur. Vergeleken met wat je bij je gevangenen in Angland deed is dit kinderspel. Probeer je in te houden. Als je nu al zo schreeuwt, wat moet je straks dan?’ De vette huurling greep Goyles andere pols in zijn mollige handen en sleepte die over de kaart van de Unie.
‘Spijker?’ vroeg Cosca met een opgetrokken wenkbrauw.
‘Je begint het al door te krijgen.’
‘Wacht! Au! Wacht!’
‘Waarom? Ik heb me in zes jaar tijd niet zo vermaakt. Gun me mijn pleziertje. Ik heb er maar zo weinig.’ Glokta tilde de hamer op.
‘Wacht!’
Klik. Goyle brulde opnieuw van pijn. Klik. En weer. Klik. De spijker was erdoor, en de voormalige gesel van de strafkolonies in Angland lag plat voorover, met beide armen vastgespijkerd. Dat is neem ik aan waar je belandt als je ambitie hebt en geen talent. Nederigheid is gemakkelijker bij te brengen dan je zou denken. Onze arrogantie is al te doorboren met een spijker of twee op de juiste plek. Goyles adem siste tussen zijn bebloede tanden door, zijn vingers krabden over het hout. ‘Ik zou maar niet zo worstelen als ik jou was. Je scheurt alleen je huid maar.’
‘Hier zul je voor boeten, kreupele smeerlap! Geloof dat maar!’
‘O, ik heb al geboet.’ Glokta draaide zijn nek rond in een langzame cirkel en probeerde de pijnlijke spieren in zijn schouders een beetje te laten ontspannen. ‘Ik heb vastgezeten, ik weet niet zeker hoe lang, maar ik schat enkele maanden, in een cel niet groter dan een ladekast. Veel te klein om in te staan of zelfs maar rechtop te zitten. Elke mogelijke houding gebogen, verdraaid, pijnlijk. Honderden eindeloze uren in het pikkedonker, de verstikkende hitte. Knielend in een stinkende laag van mijn eigen stront, wurmend en draaiend, happend naar adem. Smekend om water dat mijn cipiers door het rooster boven me lieten druipen. Soms pisten ze erdoor, en dan was ik nog dankbaar ook. Sindsdien heb ik niet meer rechtop gestaan. Ik heb echt geen idee hoe ik bij mijn volle verstand ben gebleven.’ Glokta dacht er even over na en haalde zijn schouders op. ‘Misschien ben ik dat wel niet. Hoe dan ook, dat zijn de offers die ik heb gebracht. Welke offers wil jij brengen, alleen om Sults geheimen te bewaren?’
Er kwam geen ander antwoord dan het bloed dat onder Goyles onderarmen vandaan liep, om de glinsterende steen die het Huis van Vragen in de stad Keln markeerde.
‘Hmm.’ Glokta greep zijn stok en boog zich naar voren om Goyle in zijn oor te fluisteren. ‘Er zit een stukje huid tussen je klokkenspel en je kontgat. Je ziet het eigenlijk nooit, behalve als je een slangenmens bent, of onnatuurlijk dol op spiegels. Je weet wel wat ik bedoel. Mannen denken urenlang aan het gedeelte aan de voorkant ervan, en bijna even lang aan het stuk erachter, maar dat stukje huid? Onterecht genegeerd.’ Hij pakte een paar spijkers op en rammelde er zachtjes mee voor Goyles gezicht. ‘Dat wil ik vandaag rechtzetten. Daar ga ik beginnen, en dan werk ik naar buiten toe, en geloof me, als ik klaar ben zul je de rest van je leven aan dat stukje huid denken. Of waar het vroeger zat, althans. Practicus Cosca, zou je zo vriendelijk willen zijn om de superieur uit zijn broek te helpen?’
‘De universiteit!’ brulde Goyle. Er lag een laagje zweet over zijn kalende hoofd. ‘Sult! Hij is aan de universiteit!’
Zo snel al? Bijna teleurstellend. Maar er zijn maar weinig bullebakken die zelf kunnen incasseren. ‘Wat doet hij daar in een tijd als deze?’
‘Dat… Dat weet ik…’
‘Niet goed genoeg. Broek, alsjeblieft.’
‘Silber! Hij is bij Silber!’
Glokta fronste zijn voorhoofd. ‘De universiteitsbeheerder?’
Goyles ogen schoten van Glokta naar Cosca en weer terug. Hij kneep ze dicht. ‘De Adeptus Demonicus!’
Er viel een lange stilte. ‘De wát?’
‘Silber is niet alleen maar de beheerder. Hij voert… experimenten uit.’
‘Experimenten van welke aard?’ Glokta priemde snel naar Goyles bloedige gezicht met de kop van de hamer. ‘Voordat ik je tong aan de tafel vastspijker.’
‘Occulte experimenten! Sult betaalt hem, al heel lang! Sinds de Eerste van Magiërs langskwam! Misschien al langer!’
Occulte experimenten? Financiering van de hoofdlector? Dat lijkt me niet bepaald Sults stijl, maar het verklaart wel waarom die verdomde adepten geld van me verwachtten toen ik daar voor het eerst kwam. En waarom Vitari en haar circus zich daar nu hebben geïnstalleerd. ‘Wat voor experimenten?’
‘Silber… hij kan contact leggen… met de Overzijde!’
‘Wát?’
‘Het is waar! Ik heb het gezien! Hij kan dingen ontdekken, geheimen, waar je op geen enkele andere manier aan kunt komen, en nu…’
‘Ja?’
‘Hij zegt dat hij een manier heeft gevonden om ze erdoorheen te halen.’
‘Ze?’
‘De Vertellers van Geheimen, noemt hij ze!’
Glokta likte langs zijn droge lippen. ‘Demonen?’ Ik dacht dat Zijne Eminentie geen geduld had met bijgeloof, en al die tijd… Wat een lef!
‘Hij kan ze op zijn vijanden afsturen, zegt hij. De vijanden van de hoofdlector! Ze zijn er klaar voor!’
Glokta voelde zijn linkeroog trillen, en hij drukte de muis van zijn hand ertegen. Een jaar geleden zou ik me rot hebben gelachen en hem aan het plafond hebben gespijkerd. Maar nu is het anders. We zijn in het Huis van de Maker geweest. We hebben Shickel zien lachen terwijl ze verbrandde. Als er Eters bestaan? Als er magiërs bestaan? Waarom zouden er dan geen demonen bestaan? Hoe zouden ze niet kunnen bestaan? ‘Wat voor vijanden?’
‘De hoogrechter! De Eerste van Magiërs!’ Goyle kneep zijn ogen weer dicht. ‘De koning,’ jammerde hij.
Ahhh. De. Koning. Die twee woordjes zijn mijn soort magie. Glokta wendde zich tot Ardee en toonde haar de spleet tussen zijn voortanden. ‘Zou je zo vriendelijk willen zijn om een bekentenis op te stellen?’
‘Zou ik…’ Ze staarde hem even aan, met grote ogen in een bleek gezicht, en haastte zich toen naar de schrijftafel van de hoofdlector, griste er een vel papier en een pen af en doopte die ratelend in een inktpot. Ze wachtte even, met trillende hand. ‘Wat moet ik opschrijven?’
‘O, iets als: “Ik superieur Goyle beken dat ik een handlanger ben in een verraderlijk complot van Zijne Eminentie hoofdlector Sult, met als doel…”’ Hoe moet ik dat eens stellen? Hij trok zijn wenkbrauwen op. Hoe anders dan hoe het is? ‘“Om duivelse kunsten te gebruiken tegen Zijne Majesteit de koning en de leden van zijn Gesloten Raad.”’
De punt van de pen kraste onhandig over het papier en maakte inktvlekken. Ardee stak het papier knisperend naar hem uit. ‘Goed genoeg?’
Hij dacht aan de prachtige documenten die practicus Vorst altijd opstelde. Het elegante, vloeiende handschrift, de onberispelijke bewoordingen. Elke bekentenis een kunstwerk. Glokta staarde droevig naar het met inkt bevlekte vod in zijn hand.
‘Amper leesbaar, maar het voldoet wel.’ Hij schoof het papier onder Goyles trillende hand, pakte de pen van Ardee aan en klemde die tussen zijn vingers. ‘Tekenen.’
Goyle snikte, snufte, en krabbelde zijn naam onder aan het papier, zo goed en zo kwaad als het ging met zijn vastgespijkerde arm. Ik win, en voor één keer smaakt het bijna zoet.
‘Uitstekend,’ zei Glokta. ‘Trek die spijkers eruit en zoek iets van een verbandje. Het zou jammer zijn als hij doodbloedde voordat hij de kans had om te getuigen. Maar stop hem wel een prop in zijn mond. Ik heb voorlopig genoeg gehoord. We nemen hem mee naar de hoogrechter.’
‘Wacht! Wacht! Wrg…!’ Goyles kreten verstomden abrupt toen de huurling met de steenpuisten een prop vuil textiel in zijn mond stak. De dwerg haalde de tang uit de koffer. Zo ver al, en we leven nog. Wat was daar de kans nou op? Glokta hinkte naar het raam en strekte zijn pijnlijke benen. Er klonk een gedempte gil toen de eerste spijker uit Goyles arm werd gerukt, maar Glokta dacht aan andere dingen. Hij staarde naar de universiteit, waarvan de spitsen als klauwende vingers door de troebele rooklucht omhoogstaken. Occulte experimenten? Oproepen en wegzenden? Hij likte zuur langs zijn tandvlees. Wat is daar gaande?
‘Wat is daar gaande?’ Jezal beende heen en weer op de Toren van Ketens op een manier waarvan hij hoopte dat die deed denken aan een gekooide tijger, maar die waarschijnlijk meer leek op die van een misdadiger op de ochtend van zijn terechtstelling.
De rook had een waas van roet over de stad getrokken, zodat onmogelijk te bepalen was wat er verder dan een halve mijl weg gebeurde. Leden van Varuz’ staf, verspreid langs de borstwering, riepen af en toe nutteloze en sterk tegengestelde berichten. Er werd gevochten in de Vier Hoeken, langs de Middenweg en in het centrum van de stad. Er werd gevochten op het land en op de zee. Alle hoop was verloren, en dan stonden ze weer op het punt te worden bevrijd. Maar over één ding bestond geen twijfel. Beneden, achter de gracht van de Agriont, gingen de Gurkense inspanningen onophoudelijk door.
Een regen van vlakboogschichten bleef neerdalen op het plein voor de poorten, maar voor elk lijk dat de Gurken achterlieten, voor elke gewonde die werd weggesleept, werden er weer vijf nieuwe uit de brandende gebouwen gebraakt, als bijen uit een kapotte korf. Soldaten zwermden daar rond in honderdtallen en omsloten de gehele ring van de Agriont in een steeds sterkere ring van mannen en staal. Ze hurkten achter hun houten schild, ze schoten pijlen omhoog naar de borstwering. Het geroffel van trommels was steeds dichterbij gekomen en weergalmde nu rondom de stad. Turend door zijn kijkglas, met al zijn spieren gespannen om het ding recht te houden, had Jezal beneden vreemde gestalten opgemerkt.
Lange en sierlijke gestalten, opvallend in parelwitte pantsers met glinsterend goud. Ze liepen tussen de Gurkense soldaten rond, wezen, gaven bevelen, stuurden ze aan. Vaak wezen ze nu naar de brug die naar de westelijke poort van de Agriont leidde. Duistere gedachten kwamen in Jezals hoofd op. Khaluls Honderd Woorden? Herrezen uit de schimmige hoeken van de geschiedenis om de Eerste van Magiërs ter verantwoording te roepen?
‘Als ik niet beter wist, zou ik zeggen dat ze zich voorbereiden op een bestorming.’
‘Er is geen reden tot ongerustheid,’ kraste Varuz, ‘onze verdediging is onneembaar.’ Zijn stem trilde en sloeg helemaal over bij het laatste woord, en niemand putte er ook maar enige geruststelling uit. Nog maar een paar korte weken geleden zou niemand hebben durven opperen dat de Agriont ooit kon vallen. Maar niemand zou ook hebben gedroomd dat het zou worden omringd door legioenen van Gurkense soldaten. Het was overduidelijk dat de regels waren veranderd. Er klonk luid hoorngeschal.
‘Daarbeneden,’ mompelde een van zijn stafleden.
Jezal tuurde door zijn geleende kijkglas. Een of andere grote kar was door de straten getrokken, als een houten huis op wielen, bedekt met platen geslagen metaal. Nu laadden Gurkense soldaten er onder leiding van twee mannen in een wit pantser vaten in.
‘Explosief poeder,’ zei iemand ten overvloede.
Jezal voelde Marovia’s hand op zijn arm. ‘Majesteit, het is misschien beter als u zich terugtrekt.’
‘En als ik hier niet veilig ben? Waar zal ik dan wel buiten gevaar zijn, denkt u?’
‘Maarschalk West zal ons weldra redden, daar ben ik van overtuigd. Maar intussen is het paleis een stuk veiliger. Ik ga met u mee.’ Hij glimlachte verontschuldigend. ‘Op mijn leeftijd vrees ik dat ik van weinig nut ben op de muren.’
Gorst stak zijn gehandschoende hand uit naar de trap. ‘Deze kant op.’
‘Deze kant op,’ grauwde Glokta, die door de gang strompelde zo snel zijn verwoeste voeten hem wilden dragen, met Cosca achter zich aan. Klik, plof, pijn.
Er was nog maar één secretaris over bij de werkkamer van de hoogrechter, die afkeurend over zijn fonkelende brilletje tuurde. Ongetwijfeld heeft de rest slecht passende pantsers aangetrokken en bemannen ze nu de muren. Of ze hebben zich opgesloten in de kelder, dat lijkt me waarschijnlijker. Was ik maar bij ze.
‘Ik vrees dat de rechter het druk heeft.’
‘O, mij wil hij wel spreken, maakt u zich geen zorgen.’ Glokta hobbelde verder zonder stil te blijven staan, legde zijn hand op de koperen deurklink van Marovia’s werkkamer en sprong bijna van verbazing achteruit. Het metaal was ijskoud. Koud als de hel. Hij draaide de klink met zijn vingertoppen en opende de deur op een kier. Een koude damp stroomde de gang in, als de ijskoude mist die in het midden van de winter over de besneeuwde dalen van Angland hing.
Het was dodelijk koud in de kamer. De zware houten meubels, de oude eikenhouten lambrisering, de vuile vensterruiten, alles glinsterde van de witte rijp. De stapels juridische documenten waren er donzig van. Een fles wijn op een tafeltje bij de deur was geknapt, en er stond alleen nog een flesvormig blok roze ijs omringd door fonkelende splinters.
‘Wat is hier…’ Glokta’s adem wolkte op voor zijn prikkende lippen. Mysterieuze voorwerpen lagen verspreid door de winterse kamer. Een lang, kronkelend stuk zwarte buis zat vastgevroren aan de lambrisering als een snoer worstjes dat in de sneeuw lag. Er zaten stukken zwart ijs op de boeken, op de schrijftafel, op het krakende tapijt. Er zaten roze stukken vastgevroren aan het plafond, lange witte splinters vastgevroren aan de vloer…
Menselijke resten?
Een groot stuk ijzig vlees, deels bedekt met rijp, lag midden op tafel. Glokta draaide zijn hoofd opzij om het beter te kunnen zien. Daar was een mond, nog met een paar tanden erin, een oor, een oog. Een paar plukken van een lange baard. Voldoende, uiteindelijk, om te herkennen wiens resten zo wijdverspreid lagen in de ijskoude kamer. Wie anders dan mijn laatste hoop, mijn derde vrijer, hoogrechter Marovia?
Cosca schraapte zijn keel. ‘Kennelijk zit er toch iets in de beweringen van uw vriend Silber.’
Dat is duivels mild gezegd. Glokta voelde de spiertjes bij zijn linkeroog trillen met pijnlijke intensiteit. De secretaris scharrelde naar de deur achter hen, gluurde naar binnen, slaakte een kreet en wankelde weg. Glokta hoorde hem buiten lawaaiig overgeven. ‘Ik betwijfel of de hoogrechter ons veel hulp zal bieden.’
‘Dat is waar. Maar is het toch al niet een beetje laat voor uw papieren en zo?’ Cosca gebaarde naar de ramen, bevlekt en bespat met bevroren bloed. ‘De Gurken komen eraan, weet u nog? Als u schulden te innen hebt, in ze dan nu, voordat onze Kantische vrienden alle rekeningen verscheuren. Als plannen mislukken moet snelle actie redding bieden, hè, superieur?’ Hij reikte achter zijn hoofd, maakte zijn masker los en liet het op de grond vallen. ‘Tijd om de vijand in het gezicht te lachen! Alles te riskeren met een laatste zet! U kunt de brokstukken naderhand wel opruimen. Als ze niet meer aan elkaar passen, nou, wat maakt het uit! Morgen leven we misschien allemaal in een andere wereld.’
Of sterven we daar. Niet zoals ik het wilde, misschien, maar hij heeft gelijk. Misschien kunnen we nog een laatste restje van kolonel Glokta’s flair lenen voordat het spel uit is? ‘Ik hoop dat ik nog op je hulp kan rekenen?’
Cosca sloeg hem op de schouder, zodat er een pijnlijke huivering door zijn vergroeide rug joeg. ‘Een nobele laatste poging, hoe klein de kans ook is? Natuurlijk! Hoewel ik erbij moet vertellen dat ik meestal dubbel tarief reken zodra de duivelse kunsten erbij worden betrokken.’
‘Wat vind je van driedubbel?’ Valint en Balk heeft immers diepe zakken.
Cosca’s grijns werd breder. ‘Dat lijkt me wel wat.’
‘En je mannen? Zijn die betrouwbaar?’
‘Ze wachten nog op vier vijfde van hun betaling. Tot ze dat krijgen, zou ik ze stuk voor stuk met mijn leven vertrouwen.’
‘Mooi. Dan zijn we voorbereid.’ Glokta wurmde met zijn pijnlijke voet in zijn laars. Nog een klein stukje verder, mijn teenloze schoonheid. Nog een paar rillende stappen verder, en dan kunnen we hoe dan ook allebei uitrusten. Hij opende zijn vingers en liet Goyles bekentenis naar de bevroren grond dwarrelen. ‘Naar de universiteit, dan! Zijne Eminentie houdt niet van wachten.’