Vreselijke oude mannen

 

 

 

 

De hoge vensters stonden open zodat er een weldadig briesje door de grote zitkamer kon waaien, om af en toe een verkoelende kus op Jezals bezwete gezicht te geven, om de enorme, antieke wandtapijten te laten flapperen en ruisen. Alles in de kamer was groot: de enorme deuren waren drie keer manshoog, en het plafond, beschilderd met de volkeren van de wereld die bogen voor een reusachtige gouden zon, was nog eens twee keer zo hoog. Op de immense schilderijen aan de muren stonden levensgrote figuren in verschillende vorstelijke houdingen, met een strijdlustig gezicht waar Jezal elke keer weer van schrok.

   Het leek een kamer voor grote mannen, voor wijze mannen, voor epische helden of machtige schurken. Een kamer voor reuzen. Jezal voelde zich er een piepkleine, ontoereikende, stomme idioot in.

   ‘Uw arm, graag, Majesteit,’ mompelde een van de kleermakers, die het voor elkaar kreeg Jezal bevelen te geven en tegelijkertijd toch verpletterend kruiperig te blijven.

   ‘Ja, natuurlijk… pardon.’ Jezal tilde zijn arm wat hoger op, inwendig vloekend omdat hij alweer zijn verontschuldigingen had aangeboden. Hij was nu koning, zoals Bayaz hem doorlopend voorhield. Zelfs als hij een van de kleermakers uit het raam had gegooid had hij nog geen verontschuldiging hoeven geven. De man zou hem waarschijnlijk uitputtend bedanken voor de aandacht terwijl hij ter aarde stortte. Nu glimlachte hij alleen houterig en rolde zijn meetlint uit. Zijn collega kroop over de vloer rond en deed iets gelijksoortigs bij Jezals knieën. De derde tekende met bijzonder veel aandacht hun opmerkingen op in een gemarmerd boek. 

   Jezal haalde diep adem en keek fronsend in de spiegel. Een onzeker uitziende jonge idioot met een litteken op zijn kin keek terug, omhuld met banen glinsterende stof, als de paspop van een kleermaker. Hij zag eruit als een nar, en voelde zich beslist ook meer een clown dan een koning. Hij zag eruit als een grote grap, en hij zou ongetwijfeld hebben gelachen als hij niet zelf de belachelijke clou ervan was geweest.

   ‘Misschien iets volgens de Ospiriaanse mode, dan?’ De hofjuwelier legde voorzichtig weer een of ander onzinnig houten geval op Jezals hoofd en bekeek het resultaat. Het was bepaald geen verbetering. Dat verdomde ding leek vooral op een omgekeerde kroonluchter. 

   ‘Nee, nee!’ snauwde Bayaz geërgerd. ‘Veel te veel tierelantijnen, veel te ingewikkeld, veel te groot. Hij zal amper kunnen staan met dat stomme ding! Het moet simpel, eerlijk, licht zijn. Iets waarmee een man kan vechten!’

   De hofjuwelier knipperde met zijn ogen. ‘Gaat hij vechten met zijn kroon op?’

   ‘Nee, stommeling! Maar hij moet eruitzien alsof dat zou kunnen!’ Bayaz stapte achter Jezal, rukte het houten geval van zijn hoofd en smeet het kletterend op de gewreven vloer. Toen greep hij Jezal bij zijn armen en staarde grimmig over zijn schouder naar zijn spiegelbeeld. ‘Dit is een strijdende koning in de beste traditie! De natuurlijke erfgenaam van het koninkrijk van Harod de Grote! Een ongeëvenaard zwaardvechter, die verwondingen heeft opgelopen en uitgedeeld, die legers naar de overwinning heeft geleid, die tientallen mannen heeft gedood!’

   ‘Tientallen?’ mompelde Jezal onzeker.

   Bayaz negeerde hem. ‘Een man die evenzeer op zijn gemak is met zadel en zwaard als met troon en scepter! Zijn kroon moet bij een pantser passen. Hij moet bij wapens passen. Hij moet bij staal passen. Begrijp je het nu?’

   De juwelier knikte langzaam. ‘Ik denk het wel, heer.’

   ‘Mooi. En nog één ding.’

   ‘U hoeft het maar te zeggen, heer.’

   ‘Zet er een joekel van een diamant in.’

   De juwelier boog nederig het hoofd. ‘Dat staat buiten kijf.’

   ‘En nu eruit. Eruit, allemaal! Zijne Majesteit heeft staatszaken te regelen.’

   Het boek werd dichtgeslagen, de meetlinten werden snel opgerold, de banen stof werden meegegrist. De kleermakers en de hofjuwelier liepen met wat onderdanig gemompel buigend achteruit de kamer uit en sloten de enorme, met verguldsel bedekte deuren geruisloos achter zich. Jezal moest zich inhouden om niet samen met hen te vertrekken. Hij bleef maar vergeten dat hij nu Zijne Majesteit was.

   ‘Heb ik zaken te regelen?’ vroeg hij, zich afwendend van de spiegel terwijl hij probeerde nonchalant en magistraal te klinken.

   Bayaz leidde hem naar de grote gang buiten, waar de muren waren behangen met prachtig geschilderde kaarten van de Unie. ‘U hebt zaken te bespreken met uw Gesloten Raad.’

   Jezal slikte. Alleen de naam van dat instituut was al intimiderend. Staan in marmeren kamers, opgemeten worden voor nieuwe kleren, Uwe Majesteit worden genoemd, dat was allemaal verwarrend, maar er was niet echt een grote inspanning van zijn kant voor nodig. Nu verwachtten ze van hem dat hij in het hart van de regering plaatsnam. Jezal dan Luthar, ooit wijd en zijd gevierd vanwege zijn onuitputtelijke onwetendheid, zou een kamer delen met de twaalf machtigste mannen van de Unie. Er zou van hem worden verwacht dat hij besluiten nam die invloed hadden op het leven van duizenden mensen. Dat hij zich zou laten gelden op het gebied van politiek, en wetten, en diplomatie, terwijl zijn eigen specialiteiten lagen op het vlak van schermen, drank en vrouwen, en hij moest toegeven dat hij in ieder geval wat dat laatste aanging ook niet helemaal de expert was die hij ooit dacht te zijn.

   ‘De Gesloten Raad?’ Zijn stem schoot naar een hoogte die meer meisjesachtig dan vorstelijk was, en hij was gedwongen zijn keel te schrapen. ‘Is er een specifieke belangwekkende zaak?’ gromde hij met een niet-overtuigende basstem.

   ‘Er is vandaag belangrijk nieuws uit het noorden gekomen.’

   ‘O ja?’

   ‘Ik vrees dat maarschalk Burr dood is. Het leger heeft een nieuwe commandant nodig. De discussie over dat onderwerp zal waarschijnlijk wel een paar uur duren. Hierheen, Majesteit.’

   ‘Uren?’ mompelde Jezal terwijl zijn hakken klikten bij het afdalen van een brede marmeren trap. Uren in het gezelschap van de Gesloten Raad. Hij wreef nerveus in zijn handen.

   Bayaz scheen zijn gedachten te raden. ‘U hoeft die ouwe wolven niet te vrezen. U bent hun meester, wat ze ook zijn gaan geloven. U kunt ze vervangen wanneer u wilt, of ze in de boeien laten slaan en laten wegslepen wat dat aangaat, op ieder gewenst moment. Misschien zijn ze dat vergeten. Het kan zijn dat we hen daar te zijner tijd aan moeten herinneren.’

   Ze stapten door een hoge poort met aan weerszijden ridderlijfwachten, met hun helm onder hun arm geklemd maar hun gezicht zo zorgvuldig uitgestreken dat ze net zo goed hun vizier omlaag konden hebben. Er lag een grote tuin achter, aan alle vier de kanten omringd door een beschaduwde zuilengalerij waarvan de witmarmeren pilaren zodanig waren bewerkt dat ze op loofbomen leken. Water klaterde uit fonteinen, fonkelend in het felle zonlicht. Een paar enorme oranje vogels met poten zo dun als twijgjes beenden arrogant over een perfect gemaaid gazon. Ze staarden hooghartig langs hun kromme snavel naar Jezal toen hij langsliep, kennelijk omdat ze er net zomin als hij aan twijfelden dat hij een bedrieger was.

   Hij keek naar de veelkleurige bloemen, naar het glanzende groen en de fraaie standbeelden. Hij staarde naar de oude muren, bedekt met rode, witte en groene klimplanten. Kon dit echt allemaal van hem zijn? Dit allemaal, en ook de hele Agriont? Trad hij nu in de machtige voetsporen van de koningen van weleer? Van Harod, en Casamir, en Arnault? Hij kon het niet bevatten. Jezal knipperde met zijn ogen en schudde zijn hoofd, zoals hij dat die dag al honderd keer had gedaan, gewoon om te voorkomen dat hij zou omvallen. Was hij niet dezelfde man als vorige week? Hij streek over zijn baard alsof hij dat wilde controleren en voelde het litteken eronder. Dezelfde man die kletsnat was geweest op de grote vlakte, die gewond was geraakt tussen de rotsen, die half rauw paardenvlees had gegeten en daar dolblij mee was geweest?

   Jezal schraapte zijn keel. ‘Ik zou graag… Ik weet niet of het mogelijk zou zijn… om mijn vader te spreken?’

   ‘Uw vader is dood.’

   Jezal vloekte binnensmonds. ‘Natuurlijk. Ik bedoel… de man van wie ik dacht dat hij mijn vader was.’

   ‘Wat denkt u dat hij u zal vertellen? Dat hij slechte beslissingen heeft genomen? Dat hij schulden had? Dat hij geld van me heeft aangenomen om u op te voeden?’

   ‘Heeft hij daar geld voor gekregen?’ mompelde Jezal, die zich nog verlorener voelde dan eerst.

   ‘Gezinnen nemen maar zelden uit goede wil wezen op, zelfs als het innemende wezen zijn. De schulden zijn ingelost, en meer dan ingelost. Ik heb instructies achtergelaten dat u schermles moest krijgen zodra u een ijzer kon vasthouden. Dat u een positie moest krijgen in de Koninklijke Lijfwacht en moest worden aangemoedigd om deel te nemen aan de zomerse Wedstrijd. Dat u goed moest worden voorbereid, voor het geval deze dag ooit zou komen. Hij heeft mijn instructies heel nauwkeurig opgevolgd. Maar u ziet wel in dat een ontmoeting tussen u beiden een zeer onbehaaglijke gebeurtenis voor u allebei zou worden. Beter van niet.’ 

   Jezal zuchtte beverig. ‘Natuurlijk. Beter van niet.’ Een onplezierige gedachte bekroop hem. ‘Heet… heet ik eigenlijk wel Jezal?’

   ‘Nu u bent gekroond wel.’ Bayaz trok zijn wenkbrauw op. ‘Hoezo? Had u liever een andere naam gehad?’

   ‘Nee. Nee, natuurlijk niet.’ Hij wendde zijn hoofd af en knipperde zijn tranen weg. Zijn oude leven was een leugen geweest. Zijn nieuwe leven leek nog meer op een leugen. Zelfs zijn eigen naam was een verzinsel. Ze liepen een tijdje zwijgend door de tuin, hun schoenen knerpend op het grind, zo fris en perfect dat Jezal zich afvroeg of de kiezels elke dag stuk voor stuk met de hand werden gepoetst. 

   ‘Heer Isher zal de komende weken en maanden vele protesten bij u indienen.’

   ‘O ja?’ Jezal hoestte, snoof, en trok zijn moedigste gezicht. ‘Waarom?’

   ‘Ik had hem beloofd dat zijn twee broers zouden worden benoemd tot schatmeester en kanselier in de Gesloten Raad. Dat zijn familie boven alle andere voorrang zou krijgen. Dat was de prijs voor zijn steun tijdens de verkiezing.’

   ‘Ik begrijp het. Dus die overeenkomst moet ik nakomen?’

   ‘Geen sprake van.’

   Jezal fronste zijn voorhoofd. ‘Ik geloof niet dat ik…’

   ‘Zodra je een machtspositie bereikt, moet je je onmiddellijk distantiëren van al je bondgenoten. Die zullen namelijk het gevoel hebben dat ze je overwinning bezitten, en geen enkele beloning zal hen ooit tevredenstellen. In plaats daarvan moet je je vijanden belonen. Die zullen kwijlen bij elke aalmoes, wetend dat ze die niet verdienen. Heugen, Barezin, Skald, Meed, dat zijn de mannen die u in uw cirkel moet binnenhalen.’

   ‘Brock niet?’

   ‘Nee, Brock nooit. Hij is zelf te dicht bij het dragen van de kroon gekomen en zal altijd blijven vinden dat hij er recht op heeft. Vroeg of laat moet hij naar zijn plek terug worden geschopt. Maar pas als u veilig op uw troon geïnstalleerd bent en voldoende steun hebt.’

   ‘Ik begrijp het.’ Jezal blies zijn wangen op. Kennelijk had het koningschap meer om het lijf dan mooie kleren, een hooghartige uitstraling en altijd de grootste stoel krijgen.

   ‘Deze kant op.’ Ze liepen de tuin uit en een beschaduwde gang in, met zwarthouten lambrisering en een verzameling antieke wapens waarvan zijn hoofd tolde. Diverse harnassen stonden glanzend in de houding: platen en maliën, kurassen en armbeschermers, allemaal met de gouden zon van de Unie erin gestanst. Ceremoniële slagzwaarden zo lang als een man en hellebaarden die nog een heel stuk langer waren, waren in een lange rij aan de muur bevestigd. Eronder hingen voldoende bijlen, strijdknotsen, goedendags en zwaarden, krom en recht, lang en kort, dik en dun, voor een compleet leger. Wapens gemaakt in de Unie, wapens gestolen van de Gurken, wapens geplunderd van Styriaanse doden op bloedige slagvelden. Overwinningen en nederlagen, herdacht in staal. Hoog erboven hingen de vlaggen van vergeten regimenten, glorieus tot op de laatste man afgeslacht in de oorlogen van lang geleden, in levenloze zwartgeblakerde rafels. 

   Een zware dubbele deur doemde achter aan de verzameling op, zwart en onversierd, even uitnodigend als een schavot. Ridderherauten stonden aan weerszijden ervan, ernstig als beulen, met glinsterende, gevleugelde helmen. Mannen die niet alleen de taak hadden om de zetel van de regering te bewaken, maar ook om indien nodig de bevelen van de koning naar elke hoek van de Unie te vervoeren. Zijn bevelen, besefte Jezal, met een plotselinge aanval van de zenuwen.

   ‘Zijne Majesteit verzoekt om een audiëntie bij de Gesloten Raad,’ verklaarde Bayaz. De twee mannen staken hun arm uit en trokken de zware deuren open. Een boze stem dreef de gang in. ‘Er moeten nog meer concessies worden gedaan, anders wordt de onrust alleen maar groter! We kunnen niet gewoon…’

   ‘Hoogrechter, ik geloof dat we bezoek hebben.’

   De Witte Zaal was nogal een teleurstelling na de pracht in de rest van het paleis. Zo groot was hij niet. Er hingen geen versieringen aan de kale witte muren. De ramen waren smal, bijna als in een gevangeniscel, waardoor het er ondanks de zonneschijn somber uitzag. Er stond geen raam open, en de lucht was onbehaaglijk bedompt en drukkend. Het enige meubilair bestond uit een lange tafel van donker hout, die vol lag met stapels papieren, en zes eenvoudige houten stoelen aan weerszijden met nog een aan het uiteinde en een andere, die aanzienlijk hoger was dan de rest, aan het hoofd. Jezals eigen stoel, nam hij aan.

   De leden van de Gesloten Raad stonden op toen hij met tegenzin de kamer betrad. Geen angstaanjagender groep oude mannen zou ooit op één plek verzameld kunnen zijn, en stuk voor stuk staarden ze Jezal in verwachtingsvol stilzwijgen aan. Hij schrok toen de deur achter hem werd dichtgetrokken en met onheilspellende beslistheid in het slot viel.

   ‘Uwe Majesteit,’ schatmeester Hoff maakte een diepe buiging, ‘mogen mijn collega’s en ik u allereerst feliciteren met uw welverdiende verheffing tot de troon. We hebben allemaal het gevoel dat we in u een waardig opvolger hebben gevonden van koning Guslav, en we zien ernaar uit u de komende maanden en jaren te adviseren en uw bevelen uit te voeren.’ Hij maakte nog een buiging, en de verzamelde ontzagwekkende oude mannen klapten beleefd.

   ‘Ach, dank u allen,’ zei Jezal, plezierig verrast, hoe weinig hij zich ook een waardig opvolger voelde van wie dan ook. Misschien zou dit niet zo pijnlijk worden als hij had gevreesd. Die oude wolven kwamen tam genoeg op hem over.

   ‘Sta mij toe de introducties te doen,’ mompelde Hoff. ‘Hoofdlector Sult, hoofd van uw Inquisitie.’

   ‘Een eer om u te dienen, Majesteit.’

   ‘Hoogrechter Marovia, hoogste rechtsheer.’

   ‘Daar sluit ik me bij aan, Majesteit, een eer.’

   ‘Met maarschalk Varuz hebt u naar ik meen al uitgebreid kennisgemaakt.’

   De oude soldaat straalde. ‘Het was me een voorrecht om u te trainen, Majesteit, en het zal me nu een voorrecht zijn u van advies te dienen.’

   Zo ging het door, terwijl Jezal glimlachte en knikte naar ieder van hen. Halleck, de kanselier. Torlichorm, hoge consul. Reutzer, admiraal van de vloot enzovoort. Uiteindelijk dirigeerde Hoff hem naar de hoge stoel aan het hoofd van de tafel en nam Jezal plaats op zijn troon terwijl de Gesloten Raad glimlachend toekeek. Hij grijnsde een tijdje onbenullig naar hen, en toen snapte hij het pas. ‘O. Gaat u toch zitten.’ 

   De oude mannen namen plaats, enkelen van hen met overduidelijke grimassen van pijn toen oude knieën kraakten en oude ruggen klikten. Bayaz liet zich achteloos in de stoel aan de tegenoverliggende zijde van de tafel vallen, alsof hij daar al heel zijn leven zat. Mantels ruisten terwijl oude konten verschoven op gewreven hout, en geleidelijk werd het in de kamer zo stil als in een graftombe. Een stoel naast Varuz was leeg. De stoel waar maarschalk Burr zou hebben gezeten als hij geen velddienst in het noorden had gehad. Als hij niet dood was geweest. Een dozijn intimiderende oude mannen wachtte beleefd tot Jezal zou gaan spreken. Een dozijn oude mannen van wie hij tot voor kort had gedacht dat ze de allerhoogste macht hadden, die nu allemaal verantwoording aan hem moesten afleggen. Een situatie die hij zich zelfs niet in zijn genotzuchtigste dagdromen had kunnen inbeelden. Hij schraapte zijn keel.

   ‘Ik verzoek u door te gaan, mijne heren. Ik zal proberen het gaandeweg bij te benen.’

   Hoff glimlachte nederig. ‘Natuurlijk, Majesteit. Mocht u op enig moment behoefte hebben aan uitleg, dan hoeft u het maar te zeggen.’

   ‘Dank u,’ zei Jezal, ‘dank…’

   Hallecks knarsende stem viel hem in de rede. ‘Terug naar de kwestie van discipline onder de boeren, dan.’

   ‘We hebben al concessies voorbereid!’ snauwde Sult. ‘Concessies die de boeren graag wilden accepteren.’

   ‘Een pleister voor het verbinden van een etterende wond!’ kaatste Marovia terug. ‘Het is slechts een kwestie van tijd voordat de rebellie de kop weer opsteekt. De enige manier om dat te voorkomen is door de gewone man te geven waar hij behoefte aan heeft, wat niet meer dan eerlijk is! We moeten hem betrekken bij het proces van de regering.’

   ‘Bah!’ sneerde Sult.

   ‘We moeten de druk van de belasting overhevelen naar de landeigenaren!’

   Halleck sloeg zijn ogen ten hemel. ‘Niet die onzin weer.’

   ‘Ons huidige systeem bestaat al eeuwen,’ blafte Sult.

   ‘Het fáált al eeuwen!’ kaatste Marovia terug.

   Jezal schraapte zijn keel en de oude mannen draaiden met een ruk hun hoofd zijn kant op. ‘Kan iedere man niet gewoon belast worden voor hetzelfde aandeel van zijn inkomen, of hij nu een boer is of een edele… en dan misschien…’ Hij liet zijn stem wegsterven. Het had hem een vrij simpel idee geleken, maar nu keken alle elf bureaucraten hem geschokt aan, bijna alsof er iemand zo onverstandig was geweest een huisdier de kamer in te laten, dat plotseling had besloten iets te zeggen over belastingen. Aan de andere kant van de tafel keek Bayaz zwijgend naar zijn nagels. Van hem hoefde hij geen hulp te verwachten. 

   ‘Ah, Majesteit,’ opperde Torlichorm op geruststellende toon, ‘zo’n systeem zou bijna onmogelijk te administreren zijn.’ En hij knipperde met zijn ogen op een manier die uitdroeg: hoe krijg je het voor elkaar om je aan te kleden, gezien je ongelooflijke onwetendheid? 

   Jezal kleurde tot aan zijn oren. ‘Ik begrijp het.’

   ‘Het onderwerp van de belastingheffing,’ dreunde Halleck, ‘is ongelooflijk ingewikkeld.’ En hij schonk Jezal een blik die zei: het is een veel te ingewikkeld onderwerp om in jouw piepkleine hersentjes te passen.

   ‘Het zou misschien beter zijn, Majesteit, als u de saaie details aan uw nederige dienaren zou overlaten.’ Marovia’s begripvolle glimlach zei: het zou misschien beter zijn als je je kop hield en de volwassenen niet tot last zou zijn.

   ‘Natuurlijk.’ Jezal zakte beschaamd onderuit in zijn stoel. ‘Natuurlijk.’

   En zo ging het door terwijl de ochtend traag verstreek, en de banen licht door de vensters langzaam over de stapels papieren op de grote tafel kropen. Jezal begon de regels van dit spelletje te snappen. Ontzettend ingewikkeld, maar tegelijkertijd ontzettend simpel. De oudere spelers konden ruwweg in twee teams worden verdeeld. Hoofdlector Sult en hoogrechter Marovia waren de kapiteins, die fel vochten over elk onderwerp, hoe klein ook, ieder van hen met drie aanhangers die instemden met elk woord dat ze zeiden. Heer Hoff intussen, onhandig bijgestaan door maarschalk Varuz, speelde de rol van arbiter en probeerde bruggen te bouwen over de onneembare kloof tussen de twee ingegraven kampen.

   Jezals vergissing was niet geweest om te denken dat hij niet zou weten wat hij moest zeggen, hoewel hij dat natuurlijk inderdaad niet wist. Zijn vergissing was geweest te denken dat iemand wilde dat hij iets zei. Ze interesseerden zich alleen maar voor het voortzetten van hun eigen nutteloze gevechten. Ze waren eraan gewend geraakt, misschien, om over staatszaken te beslissen met een kwijlende halfzachte aan het hoofd van de tafel. Jezal besefte nu dat ze hem zagen als een identieke voortzetting. Hij begon zich af te vragen of ze gelijk hadden.

   ‘Als uwe Majesteit hier zou willen tekenen… en hier… en hier… en daar…’

   De pen kraste over het ene na het andere vel papier, de oude stemmen dreunden voort, oreerden en ruzieden met elkaar. De grijze mannen glimlachten, en zuchtten, en schudden meegaand hun hoofd telkens als hij sprak, dus sprak hij steeds minder vaak. Ze koeioneerden hem met prijzende woorden en verblindden hem met verklaringen. Ze bonden hem vast in betekenisloze uren van wetten, en vormen, en traditie. Hij zonk steeds dieper weg in zijn ongemakkelijke stoel. Een dienaar bracht wijn en hij dronk, en werd dronken, en verveeld, en nog dronkener en verveelder. Minuut na trage minuut begon Jezal het te beseffen: zodra het op de boutjes en moertjes aankwam, was niets zo ongelooflijk saai als ultieme macht.

   ‘En nu over naar een droevige zaak,’ merkte Hoff op nadat de laatste ruzie sputterend in een schoorvoetend compromis was geëindigd. ‘Onze collega, maarschalk Burr, is dood. Zijn lichaam is op weg naar huis vanuit het noorden, en het zal met alle eer worden begraven. Intussen is het echter onze plicht om een vervanger aan te bevelen. De eerste stoel die in deze kamer moet worden gevuld sinds de dood van onze gewaardeerde collega kanselier Feekt. Maarschalk Varuz?’

   De oude soldaat schraapte zijn keel, grimassend alsof hij besefte dat hij op het punt stond een sluisdeur open te zetten waardoor ze heel wel allemaal konden verdrinken. ‘Er zijn twee voor de hand liggende kandidaten voor de functie. Beiden zijn het mannen met overduidelijke moed en ervaring, en hun verdiensten zijn bij deze raad goed bekend. Ik twijfel er niet aan dat generaal Pouder of generaal Kroy…’

   ‘Er kan geen twijfel over bestaan dat Pouder de betere man is!’ grauwde Sult, en Halleck beaamde dat ogenblikkelijk.

   ‘Integendeel!’ bitste Marovia, bijgestaan door kwaad gemompel vanuit zijn kamp. ‘Kroy is overduidelijk de betere keus!’

   Het was een onderwerp waarin Jezal, als officier met enige ervaring, mogelijk van minuscule waarde had kunnen zijn, maar niemand in de Gesloten Raad scheen zelfs maar te overwegen hem om zijn mening te vragen. Hij zonk chagrijnig onderuit in zijn stoel en slurpte nog wat wijn uit zijn beker terwijl de oude wolven woest doorgingen met naar elkaar happen.

   ‘Misschien moeten we dit punt een andere keer uitgebreid bespreken!’ opperde heer Hoff boven het steeds fellere debat uit. ‘Zijne Majesteit raakt vermoeid van de kleine details van de kwestie, en de zaak is niet bijzonder dringend!’ Sult en Marovia keken elkaar kwaad aan, maar zeiden niets. Hoff slaakte een zucht van verlichting. ‘Goed. Ons volgende agendapunt heeft te maken met de proviandering van ons leger in Angland. Kolonel West schrijft in zijn rapporten…’

   ‘West?’ Jezal ging ineens rechtop zitten, zijn stem hees van de wijn. De naam werkte als reukzout bij een flauwgevallen meisje; een massieve en betrouwbare rots om zich aan vast te houden te midden van al deze chaos. Was West nu maar hier om hem hier doorheen te helpen, dan zou alles zo veel logischer zijn… Hij keek knipperend naar de stoel die Burr had achtergelaten, leeg naast Varuz. Jezal was misschien dronken, maar hij was ook de koning. Hij schraapte zijn vochtige keel. ‘Kolonel West moet de nieuwe maarschalk worden!’

   Er viel een stomverbaasde stilte. De twaalf oude mannen staarden hem aan. Toen grinnikte Torlichorm meegaand, op een manier die zei: hoe krijgen we hem zover dat hij zijn kop houdt?

   ‘Majesteit, we weten dat u kolonel West persoonlijk kent, en dat hij natuurlijk een moedig man is…’

   De hele raad had kennelijk eindelijk een kwestie gevonden waar ze het allemaal over eens waren. ‘Eerste door de bres bij Ulrioch en zo,’ mompelde Varuz hoofdschuddend, ‘maar werkelijk…’

   ‘… hij is jong en onervaren, en…’

   ‘Hij is een burger,’ zei Hoff met opgetrokken wenkbrauwen.

   ‘Een onfatsoenlijke breuk met de traditie,’ klaagde Halleck.

   ‘Pouder zou veel beter zijn!’ grauwde Sult tegen Marovia.

   ‘Kroy is de man!’ blafte Marovia terug.

   Torlichorm glimlachte slijmerig, ongeveer zoals een kinderjuf die een lastige kleuter rustig probeerde te krijgen. ‘Dus u ziet wel, Majesteit, dat we kolonel West onmogelijk in aanmerking…’

   Jezals lege beker smakte met een luide knal tegen Torlichorms kale voorhoofd en rolde kletterend naar de hoek van de kamer. De oude man slaakte een kreet van schrik en pijn en schoof van zijn stoel, terwijl het bloed uit een lange snee in zijn gezicht liep.

   ‘Onmogelijk?’ schreeuwde Jezal, die met uitpuilende ogen was opgestaan. ‘Hoe durf je te komen met “onmogelijk”, ouwe lul? Jullie zijn van mij, allemaal!’ Zijn vinger priemde woest door de lucht. ‘Jullie zijn hier om me te adviseren, niet om me de wet voor te schrijven! Ik regeer hier! Ik!’ Hij greep de inktpot en smeet die door de kamer. Hij spatte uit elkaar tegen de muur, sproeide een enorme zwarte vlek over het pleisterwerk en besmeurde de mouw van hoofdlector Sults smetteloze witte jas met zwarte spatten. ‘Ik! Ik! De traditie die we hier nodig hebben is er een van gehoorzaamheid, verdomme!’ Hij greep een stapel documenten en smeet ze fladderend naar Marovia toe. ‘Kom nooit meer met onmogelijk! Nooit meer!’

   Elf paar stomverbaasde ogen staarden Jezal aan. Eén paar glimlachte, helemaal aan de overkant van de tafel. Dat maakte hem nog kwader. ‘Collem West wordt mijn nieuwe maarschalk!’ krijste hij, en hij schopte woest zijn stoel omver. ‘Bij onze volgende vergadering behandelen jullie me met gepast respect, anders laat ik jullie allemaal in de boeien slaan! In de boeien, verdomme… en… en…’ Zijn hoofd deed nu behoorlijk pijn. Hij had alles wat binnen handbereik stond al door de kamer gegooid en werd steeds onzekerder over hoe hij door moest gaan. 

   Bayaz stond met een strenge blik op. ‘Mijne heren, hier laten we het bij voor vandaag.’

   De leden van de Gesloten Raad hadden geen verdere aansporing nodig. Papieren ritselden, mantels ruisten, stoelen kraakten terwijl ze over elkaar heen struikelden in hun haast om als eerste de kamer uit te zijn. Hoff redde het de gang in. Marovia volgde hem op de hielen en Sult beende achter hem aan. Varuz hielp Torlichorm overeind van de grond en troonde hem aan zijn elleboog mee. ‘Mijn verontschuldigingen,’ piepte Torlichorm terwijl hij met een bebloed gezicht naar de deur werd gedirigeerd. ‘Majesteit, ik bied u mijn nederige verontschuldigingen aan…’ 

   Bayaz stond aan de overkant van de tafel en keek de raadsleden na die zich de kamer uit haastten. Jezal bleef verstijfd staan, ergens tussen nog meer woede en verschrikkelijke schaamte, maar steeds meer neigend naar dat laatste. Het scheen een eeuwigheid te duren voordat het laatste lid van de Gesloten Raad eindelijk aan de kamer was ontsnapt en de grote zwarte deuren werden dichtgetrokken.

   De Eerste van Magiërs draaide zich naar Jezal om, en plotseling trok er een brede glimlach over zijn gezicht. ‘Goed gedaan, Majesteit, uitstekend gedaan.’

   ‘Wat?’ Jezal was ervan overtuigd geweest dat hij zichzelf onherstelbaar voor gek had gezet.

   ‘Uw adviseurs zullen zich wel twee keer bedenken voordat ze u nog eens onderschatten, denk ik. Geen nieuwe strategie, maar niet minder effectief. Harod de Grote had bijvoorbeeld een verschrikkelijk kort lontje, en hij maakte daar uitstekend gebruik van. Na een woede-uitbarsting van hem durfden ze wekenlang zijn beslissingen niet in twijfel te trekken.’ Bayaz grinnikte. ‘Hoewel ik vermoed dat zelfs Harod ervoor zou hebben teruggedeinsd zijn eigen hoge consul een wond toe te brengen.’ 

   ‘Dat was geen woede-uitbarsting!’ grauwde Jezal toen hij zijn geduld weer verloor. Als hij werd belegerd door verschrikkelijke oude mannen, dan was Bayaz zelf veruit de grootste boosdoener. ‘Als ik dan koning ben, dan wil ik ook als zodanig worden behandeld! Ik weiger me de wet te laten voorschrijven in mijn eigen paleis! Door niemand… door… Ik bedoel…’

   Bayaz loerde met angstaanjagend harde groene ogen naar hem en sprak met ijzige kalmte. ‘Als het uw bedoeling is uw geduld met mij te verliezen, Majesteit, dan raad ik dat ten sterkste af.’

   Jezals woede had op het punt gestaan alweer te verdwijnen, en nu, onder de ijzige blik van de magiër, verpieterde die helemaal. ‘Natuurlijk. Het spijt me… Het spijt me heel erg.’ Hij deed zijn ogen even dicht en staarde daarna verdoofd naar het gewreven tafelblad. Hij had vroeger nooit ergens spijt over betuigd. Nu hij koning was en aan niemand meer zijn verontschuldigingen hoefde aan te bieden, merkte hij dat hij er niet mee kon ophouden. ‘Ik heb hier niet om gevraagd,’ mompelde hij zwakjes terwijl hij zich weer in zijn stoel liet vallen. ‘Ik weet niet hoe het kan. Ik heb het niet verdiend.’

   ‘Natuurlijk niet.’ Bayaz liep langzaam om de tafel heen. ‘Niemand kan ooit de troon verdienen. Daarom moet het nu uw streven zijn om hem waard te zijn. Elke dag. Net als uw grote voorgangers: Casamir, Arnault, Harod zelf.’

   Jezal haalde diep adem en blies weer uit. ‘U hebt natuurlijk gelijk. Hoe kan het dat u altijd gelijk hebt?’

   Bayaz stak nederig zijn hand op. ‘Altijd gelijk? Niet bepaald. Maar ik heb het voordeel van veel ervaring, en ik ben hier om u zo goed mogelijk te begeleiden. U hebt een mooie start gemaakt op een lastige weg, en u mag daar best trots op zijn. Ik ben het wel. Er zijn echter stappen die we niet kunnen uitstellen. De belangrijkste daarvan is uw huwelijk.’

   Jezal gaapte hem aan. ‘Huwelijk?’

   ‘Een ongetrouwde koning is als een stoel met maar drie poten, Majesteit. Wankel. Uw achterste heeft nog maar pas de troon beroerd, en u zit er nog verre van stevig. U hebt een echtgenote nodig om u te steunen, en u hebt erfgenamen nodig zodat uw onderdanen zich veilig voelen. Het enige wat uitstel u zal brengen, zijn kansen die uw vijanden tegen u kunnen gebruiken.’

   De klappen vielen zo snel achtereen dat Jezal naar zijn hoofd greep in de hoop dat het niet zou knappen. ‘Mijn vijanden?’ Had hij niet altijd geprobeerd met iedereen overweg te kunnen?

   ‘Kunt u werkelijk zo naïef zijn? Heer Brock spant ongetwijfeld al tegen u samen. Heer Isher laat zich niet eeuwig aan het lijntje houden. Anderen in de Open Raad hebben u gesteund uit angst of omdat ze ervoor betaald waren.’

   ‘Betaald?’ vroeg Jezal ademloos.

   ‘Dergelijke steun blijft niet eeuwig bestaan. U moet trouwen, en uw vrouw moet u machtige bondgenoten bezorgen.’

   ‘Maar ik heb…’ Jezal likte langs zijn lippen, onzeker hoe hij hierover moest beginnen. ‘Bepaalde toezeggingen gedaan… op dat vlak.’

   ‘Ardee West?’ Jezal deed al half zijn mond open om Bayaz te vragen hoe hij zo veel wist over zijn romantische beslommeringen, maar hij bedacht zich snel. De oude man scheen immers veel meer over hem te weten dan hijzelf. ‘Ik weet hoe het is. Ik ben al oud. Natuurlijk houdt u van haar. Natuurlijk zou u alles voor haar opgeven, op dit moment. Maar geloof me, dat gevoel houdt geen stand.’

   Jezal verschoof onbehaaglijk. Hij probeerde zich Ardees scheve glimlach in te denken, hoe zacht haar haar was, hoe haar lach klonk. Hoe ze hem zo veel troost had geboden, daarbuiten op de vlakte. Maar het viel nu niet mee om aan haar te denken zonder ook te denken aan haar tanden die in zijn lip beten, zijn gezicht dat tintelde van haar mep, het gekraak van de tafel die onder hen heen en weer wiebelde. De schande, en het schuldgevoel, en de complexiteit. Bayaz’ stem dreunde door: genadeloos kalm, bruut realistisch, meedogenloos redelijk. 

   ‘Het is alleen maar natuurlijk dat u beloften hebt gedaan, maar uw vroegere leven is afgelopen, en daarmee ook uw beloften. U bent nu koning, en uw volk eist dat u zich daarnaar gedraagt. Ze hebben iemand nodig om naar op te kijken. Iemand die moeiteloos hoger staat dan zijzelf. We hebben het over de Hoge Koningin van de Unie. Een moeder van koningen. Een boerendochter met een neiging naar onvoorspelbaar gedrag, die te veel drinkt? Ik denk het niet.’ Jezal grimaste toen hij die beschrijving van Ardee hoorde, maar hij kon er moeilijk iets tegen inbrengen. 

   ‘U bent een natuurlijke zoon. Een vrouw van onberispelijke afkomst zou uw geslacht veel groter gewicht verlenen. Veel meer respect. Er is een wereld van geschikte vrouwen daarbuiten, Majesteit, allemaal van hoge komaf. Dochters van hertogen, zussen van koningen, mooi en beschaafd. Een wereld van prinsessen om uit te kiezen.’

   Jezal voelde zijn wenkbrauwen omhoogkruipen. Hij hield natuurlijk van Ardee, maar Bayaz’ argumenten waren onweerlegbaar. Hij moest nu aan zo veel meer denken dan aan zijn eigen behoeften alleen. Als het idee van hemzelf als koning al absurd was, dan was het idee van Ardee als koningin nog drie keer zo erg. Hij hield natuurlijk van haar. Op een bepaalde manier. Maar een wereld van prinsessen om uit te kiezen? Dat was een frase waar hij met geen mogelijkheid iets verkeerds in kon zien. 

   ‘U begrijpt het!’ De Eerste van Magiërs knipte triomfantelijk met zijn vingers. ‘Ik zal een brief sturen naar hertog Orso van Talins dat zijn dochter Terez aan u zou moeten worden voorgesteld.’ Hij stak geruststellend een hand op. ‘Alleen maar om mee te beginnen, begrijpt u. Talins zou een machtige bondgenoot zijn.’ Hij glimlachte en boog zich naar voren om Jezal in zijn oor te fluisteren. ‘Maar u hoeft niet alles op te geven, als u werkelijk gehecht bent aan dat meisje. Koningen hebben vaak maîtresses, weet u.’

   En dat was, uiteraard, de doorslaggevende factor.