Achter de troon
Zodra hij de deur hoorde opengaan, wist Jezal wie zijn bezoeker moest zijn. Hij hoefde niet eens op te kijken. Wie anders zou het lef hebben om de privévertrekken van een koning binnen te walsen zonder zelfs maar aan te kloppen? Hij vloekte inwendig, maar met grote bitterheid.
Het kon alleen maar Bayaz zijn. Zijn cipier. Zijn grootste folteraar. Zijn altijd aanwezige schaduw. De man die de halve Agriont had verwoest en een ruïne had gemaakt van het mooie Adua, en nu glimlachte en genoot van het applaus alsof hij de redder van de natie was. Je zou er kots- en kotsmisselijk van worden. Jezal knarste met zijn tanden en staarde uit het raam naar de puinhopen, vertikte het zich om te draaien.
Nog meer eisen. Nog meer compromissen. Nog meer geklets over wat er moest gebeuren. Staatshoofd zijn, in ieder geval met de Eerste van Magiërs naast zich, was een eindeloos frustrerende en machteloos makende ervaring. Zijn zin krijgen in zelfs maar de kleinste zaak een bijna onmogelijke worsteling. Overal waar hij keek staarde hij recht in de afkeurende frons van de magiër. Hij voelde zich niets meer dan een boegbeeld. Een fraai, verguld, imposant maar volkomen nutteloos blok hout. Maar een boegbeeld krijgt tenminste nog een plek voor op het schip.
‘Majesteit,’ klonk de stem van de oude man, en het gebruikelijke dunne laagje van respect verhulde amper de harde kern van laatdunkendheid eronder.
‘Wat nu weer?’ Jezal draaide zich eindelijk naar hem om. Tot zijn verrassing had de magiër zijn staatsiemantel verruild voor zijn oude reisjas met vlekken en de zware laarzen die hij had gedragen op hun mislukte reis naar het verwoeste westen. ‘Gaat u ergens naartoe?’ vroeg Jezal, die nauwelijks durfde te hopen.
‘Ik vertrek uit Adua. Vandaag.’
‘Vandaag?’ Jezal kon zich amper bedwingen de lucht in te springen en te schreeuwen van vreugde. Hij voelde zich als een gevangene die uit zijn stinkende kerker in het felle zonlicht van de vrijheid stapt. Nu kon hij de Agriont herbouwen zoals hem dat goed leek. Hij kon de Gesloten Raad reorganiseren, zijn eigen adviseurs kiezen. Misschien kon hij zich zelfs ontdoen van die heks van een vrouw met wie Bayaz hem had opgezadeld. Hij zou vrij zijn om goed te doen, wat dat ook was. Hij zou vrij zijn om te proberen erachter te komen wat goed was, in ieder geval. Was hij niet de Hoge Koning van de Unie? Wie zou hem iets weigeren? ‘Het zal ons spijten u te zien gaan, natuurlijk.’
‘Dat kan ik me voorstellen. We moeten alleen eerst nog wat regelingen treffen.’
‘Natuurlijk.’ Alles, als het maar betekende dat hij van die ouwe rotzak af was.
‘Ik heb je nieuwe hoofdlector Glokta gesproken.’
De naam alleen al gaf hem een rilling van walging. ‘O ja?’
‘Een scherp man. Hij heeft veel indruk op me gemaakt. Ik heb hem gevraagd in mijn plaats te spreken terwijl ik afwezig ben bij de Gesloten Raad.’
‘Echt waar?’ vroeg Jezal, die zich afvroeg of hij de kreupele direct van zijn zetel zou schoppen zodra de magiër de poort uit was of dat hij er nog een dagje mee zou wachten.
‘Ik raad je aan,’ zei Bayaz op zeer bevelende toon, ‘heel zorgvuldig naar zijn mening te luisteren.’
‘O, dat zal ik uiteraard doen. Veel plezier op uw reis terug naar…’
‘In feite wil ik dat je doet wat hij zegt.’
Een koude knoop van woede drukte in Jezals keel. ‘U wilt dat ik hem in feite… gehoorzaam?’
Bayaz’ blik liet die van hem niet los. ‘In feite… ja.’
Jezal was even sprakeloos. Nam die magiër aan dat hij kon komen en gaan wanneer hij wilde en zijn verminkte lakei als de baas kon achterlaten? Boven een koning, in zijn eigen koninkrijk? De ongelooflijke arrogantie! ‘U hebt de laatste tijd veel zeggenschap gehad over mijn zaken!’ snauwde hij. ‘Ik ben niet van plan de ene bazige adviseur te verruilen voor de andere.’
‘Die man zal je erg van nut zijn. Ons van nut zijn. Er moeten besluiten worden genomen die jou zwaar zullen vallen. Acties worden genomen die jij liever niet zelf zult nemen. Mensen die in sprankelende paleizen willen wonen hebben anderen nodig die bereid zijn de mest af te voeren, anders stapelt het zich op in de glanzende gangen en raken ze er op een dag onder begraven. Dat is allemaal simpel en voor de hand liggend. Je hebt niet naar me geluisterd.’
‘Nee! U hebt niet geluisterd! Sand dan Glokta? Die kreupele smeerlap…’ Hij besefte zijn ongelukkige woordkeus, maar moest doorploegen, kwader dan ooit, ‘die naast me zit in de Gesloten Raad? Elke dag van mijn leven over mijn schouder loert? En nu wilt u dat hij me de wet voorschrijft? Onaanvaardbaar. Onverteerbaar. Onmogelijk! Dit is niet meer de tijd van Harod de Grote! Ik heb geen idee waarom u denkt me zo toe te kunnen spreken. Ik ben hier koning, en ik laat me niet sturen!’
Bayaz sloot zijn ogen en ademde langzaam in door zijn neus. Bijna alsof hij probeerde het geduld te vinden voor het onderwijzen van een imbeciel. ‘Je kunt niet begrijpen hoe het is om zo lang te leven als ik. Om alles te weten wat ik weet. Jullie mensen zijn in een oogwenk dood en moeten steeds opnieuw dezelfde oude lessen leren. Dezelfde lessen die Juvens duizend jaar geleden aan Stolicus leerde. Het wordt verschrikkelijk vermoeiend.’
Jezals woede nam gestaag toe. ‘Mijn verontschuldigingen als ik u verveel!’
‘Ik aanvaard je verontschuldiging.’
‘Het was niet gemeend!’
‘Ah. Je verstand is zo scherp dat ik amper merkte dat ik gesneden werd.’
‘Nu bespot u me!’
‘Het is zo eenvoudig. Iedere man is voor mij net een kind. Als je mijn leeftijd bereikt, zie je dat de geschiedenis in kringen rondgaat. Zo veel keer heb ik deze natie teruggeleid vanaf de rand van de vernietiging en naar steeds grotere glorie gevoerd. En wat vraag ik in ruil daarvoor? Een paar kleine offers? Als je eens wist wat voor offers ik heb gebracht ten gunste van jullie, het vee!’
Jezal priemde woest met zijn vinger naar het raam. ‘En al die doden? Al diegenen die alles kwijt zijn? Dat vee, zoals u het noemt! Zijn ze blij met hun offers, denkt u? En de mensen die die ziekte hadden? Die nog steeds lijden? Mijn eigen beste vriend onder hen! Ik kan niet anders dan constateren dat die heel erg veel lijkt op de ziekte die u beschreef in het verwoeste Aulcus. Ik kan niet anders dan denken dat uw magie er misschien wel de oorzaak van is!’
De magiër deed geen poging het te ontkennen. ‘Ik hou me bezig met grootse dingen. Ik kan me niet druk maken over het lot van een stelletje boeren. En jij ook niet. Ik heb geprobeerd je dat bij te brengen, maar kennelijk heb je de les niet geleerd.’
‘Daar vergist u zich in! Ik weiger hem te leren!’ Hier lag zijn kans. Nu hij kwaad genoeg was, kon Jezal voor altijd uit de schaduw van de Eerste van Magiërs stappen en een vrij man zijn. Bayaz was gif, en hij moest worden weggesneden. ‘U hebt me op de troon geholpen, en daarvoor dank ik u. Maar ik heb het niet op uw type regering, want die stinkt naar tirannie!’
Bayaz kneep zijn ogen samen. ‘Regeren ís tirannie. In het beste geval is het in mooie kleuren gekleed.’
‘Uw keiharde achteloosheid ten opzichte van het leven van mijn onderdanen! Ik pik het niet! Ik heb u ingehaald. U bent hier niet langer gewenst. Niet langer nodig. Ik zal voortaan mijn eigen weg zoeken.’ Hij wuifde Bayaz weg met naar hij hoopte een koninklijk gebaar om te vertrekken. ‘U mag gaan.’
‘O ja… mag… ik dat?’ De Eerste van Magiërs bleef een hele tijd zwijgend staan terwijl zijn frons steeds duisterder werd. Zo lang dat Jezals woede begon te verpieteren, dat zijn mond droog werd, dat zijn knieën slap werden. ‘Ik zie dat ik te mild voor je ben geweest,’ zei Bayaz, en elk woord was scherp als een scheermes. ‘Ik heb je in de watten gelegd als een favoriet kleinkind, en nu ben je eigengereid geworden. Een vergissing die ik niet nog eens zal begaan. Een verantwoordelijke voogd moet nooit de roede sparen.’
‘Ik ben een koningszoon!’ grauwde Jezal. ‘Ik laat me niet…’
Hij sloeg dubbel door een speer van pijn door zijn buik, schokkend plotseling. Hij wankelde een stap of twee terwijl er gloeiend heet braaksel uit zijn mond spoot. Hij dreunde op zijn gezicht, amper in staat adem te halen, zijn kroon viel van zijn hoofd en rolde naar een hoek van de kamer. Hij had nog nooit zo’n pijn gehad. Nog niet een fractie ervan.
‘Ik heb geen idee… waarom je ervan uitging… dat je me zo kon toespreken. Mij, de Eerste van Magiërs!’ Jezal hoorde Bayaz’ voetstappen langzaam op zich af bonzen, de stem van de magiër in zijn oren prikken terwijl hij hulpeloos in zijn eigen braaksel kronkelde.
‘Koningszoon? Ik ben teleurgesteld, na alles wat we samen hebben doorstaan, dat je zo gemakkelijk de leugens gelooft die ik omwille van jou heb verspreid. Die onzin was bedoeld voor de idioten in de straten, maar kennelijk laten idioten in paleizen zich net zo gemakkelijk bedotten. Ik heb je van een hoer gekocht. Je hebt me zes mark gekost. Ze wilde er twintig, maar ik ben een taaie onderhandelaar.’
De woorden deden natuurlijk pijn. Maar veel, veel erger was het ondraaglijke steken dat door Jezals wervelkolom trok, dat in zijn ogen stak, dat zijn huid brandde, dat tot in zijn haarwortels doordrong zodat hij lag te stuiptrekken als een kikker in kokend water.
‘Ik had nog anderen klaarstaan, uiteraard. Ik weet wel beter dan alles op één worp in te zetten. Andere zoons met een mysterieuze afkomst, klaar om in hun rol te stappen. Maar jij dreef naar boven, Jezal, als een drol in de badkuip. Toen ik die brug naar de Agriont overstak en zag hoe je gegroeid was, wist ik dat jij het moest worden. Je zag er gewoon goed uit, en dat kun je iemand niet leren. Je bent zelfs gaan praten als een koning, en dat is een bonus die ik nooit had verwacht.’
Jezal kreunde en kwijlde, kon niet eens schreeuwen. Hij voelde Bayaz’ laars onder hem schuiven en hem op zijn rug rollen. Het fronsende gezicht zakte naar hem omlaag, wazig door de tranen.
‘Maar als je erop staat om dwars te doen… als je erop staat je eigen weg te gaan… nou, dan zijn er nog andere opties. Zelfs koningen sterven soms op onverklaarbare wijze. Van een paard geslingerd. Gestikt in een olijvenpit. Een lange val op de harde, harde keien. Of gewoon ’s morgens dood in bed aangetroffen. Het leven is altijd kort voor jullie insecten. Maar het kan heel kort zijn voor diegenen die geen nut hebben. Ik heb je van niks gemaakt. Van lucht. Met één woord kan ik je ongedaan maken.’ Bayaz knipte met zijn vingers en het geluid voelde aan als een zwaard in Jezals buik. ‘Zo snel kan ik je vervangen.’
De Eerste van Magiërs boog zich nog verder omlaag. ‘Luister, stomkop, bastaard, hoerenzoon, en denk goed na over je antwoorden op deze vragen. Je zult doen wat de hoofdlector adviseert, ja?’
De krampen werden een genadige tel wat minder. Net genoeg om Jezal in staat te stellen te fluisteren: ‘Ja.’
‘Je zult je in alle dingen door hem laten leiden?’
‘Ja.’
‘Je zult je aan zijn bevelen houden, in het openbaar en privé?’
‘Ja,’ zei hij hijgend, ‘ja.’
‘Mooi,’ zei de magiër, die opstond en boven Jezal uittorende zoals zijn standbeeld ooit boven de mensen op de Koningsweg had uitgetorend. ‘Ik wist wel dat je dat zou zeggen, want hoewel ik weet dat je arrogant, onwetend en ondankbaar bent, weet ik ook dit… Je bent een lafaard. Denk daaraan. Ik vertrouw erop dat dit een les is die je niet zult vergeten.’ De pijn ebde plotseling weg. Zozeer dat Jezal zijn tollende hoofd van de tegels kon tillen.
‘Ik haat je,’ wist hij schor uit te brengen.
Bayaz lachte gnuivend. ‘Je haat me? Wat een arrogantie! Dat je aanneemt dat mij dat iets kan schelen. Mij, Bayaz, eerste leerling van de grote Juvens! Ik, die de Meestermaker naar beneden heeft gesmeten, de Unie heeft gesmeed, de Honderd Woorden heeft vernietigd!’ De magiër tilde langzaam zijn voet op en zette die tegen Jezals kaak. ‘Het kan me niet schelen of je me mag, idioot.’ Hij duwde Jezals gezicht met zijn laars tegen de met kots besmeurde vloer. ‘Het kan mij alleen maar schelen of je gehoorzaamt. En dat zul je doen, ja?’
‘Ja,’ slobberde Jezal met zijn geplette mond.
‘Dan, Majesteit, neem ik nu afscheid. Bid maar dat je me nooit reden geeft om terug te keren.’ De enorme druk op zijn gezicht verdween en Jezal hoorde de voetstappen van de magiër weg bonken naar de andere kant van de kamer. De deur ging krakend open en klikte toen ferm dicht.
Hij lag op zijn rug, opkijkend naar het plafond, terwijl zijn adem snel door zijn keel gierde. Na een tijdje verzamelde hij de moed om zich om te draaien, sleepte zich duizelig op handen en knieën omhoog. Er hing een nare stank, en niet alleen van de kots op zijn gezicht. Hij besefte met een wee opvlammen van schaamte dat hij zijn broek had bevuild. Hij kroop naar het raam, nog steeds zo slap als een uitgewrongen vaatdoek, trok zich hijgend op zijn knieën en keek uit over de koude tuinen.
Even later kwam Bayaz in zicht, benend over het grindpad tussen de nette gazons, met een glanzend kaal achterhoofd. Yoru Sulfur liep achter hem met een staf in de ene hand en een kist van donker metaal in de andere. Dezelfde kist die Jezal, Logen en Ferro in een kar over de halve Cirkel van de Wereld had gevolgd. Wat leken dat nu gelukkige tijden.
Bayaz bleef abrupt staan, draaide zich om, keek op. Hij keek recht naar het raam.
Jezal drukte zich met een angstig gejammer tegen het gordijn aan, terwijl zijn hele lichaam trilde en de herinnering aan die ondraaglijke pijn nog koud als ijs in zijn ingewanden was geëtst. De Eerste van Magiërs bleef nog even staan, met een heel flauwe glimlach op zijn gezicht. Toen draaide hij zich ferm om, beende tussen de buigende ridderlijfwachten bij de poort door en was verdwenen.
Jezal knielde daar en hield zich aan de gordijnen vast als een kind aan de rokken van zijn moeder. Hij dacht aan hoe gelukkig hij ooit was, en hoe weinig hij dat had beseft. Kaartspelletjes doen, omringd door vrienden, met een stralende toekomst voor zich. Hij haalde diep adem en voelde tranen achter in zijn keel, die omhoogkwamen en in zijn ogen schoten. Nooit van zijn leven was hij zo eenzaam geweest. Koningszoon? Hij had niemand en niks. Hij sputterde en snufte. Zijn zicht werd troebel. Hij schudde van de hopeloze snikken, zijn gekerfde lip trilde, zijn tranen dropen omlaag en spetterden op de tegels.
Hij huilde van pijn en angst, van schande en woede, van teleurstelling en machteloosheid. Maar Bayaz had gelijk. Hij was een lafaard. Dus huilde hij bovenal van opluchting.