16
(NOG 26 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘IK KOM NU NAAR JE TOE,’ RIEP IK IN DE TELEFOON EN IK TRAPTE HET gaspedaal flink in. Naast me steunde Alina luid, omdat ze weer had geprobeerd haar vingers te buigen. De ruwe huid van haar handen zag eruit alsof die in was was gedoopt en begon al blaren te vormen.
‘Wacht eens...’ Stoya klonk helemaal in de war. ‘Zorbach? Ben jij dat?’
Ja, daar sta je van te kijken, hè?
Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel naar Frank, die als mechanisch TomToms nek kroelde. Hij zag eruit alsof hij zelf niet kon bevatten wat er daarnet was gebeurd.
Zijn inbraak door de achteringang. Alina’s zelfverminking. Het gevecht. De vlucht.
In slechts enkele seconden was er zo veel gebeurd dat Franks hersenen zeker weken nodig zouden hebben om het allemaal te kunnen verwerken. Bovendien maakte hij zichzelf nog altijd ernstige verwijten dat hij aan Stoya’s druk had toegegeven en mij een gefingeerde sms gestuurd had waarmee ze me uit mijn schuilplaats hadden kunnen lokken. Maar ik kon het Frank niet kwalijk nemen. Stoya, dat zwijn, had hem beloofd dat ik niet opgepakt, maar alleen verhoord zou worden. Dat de dingen uiteindelijk zo uit de hand liepen, had niemand kunnen voorzien. Bovendien had Frank door ons te bevrijden zijn fout allang weer goedgemaakt. ‘Waar is Scholle?’ vroeg Stoya.
‘Ik denk dat iemand eens in de oude keuken moet gaan kijken.’
Meer informatie gaf ik niet prijs. Natuurlijk had ik hem kunnen vertellen dat het een vergissing was geweest mijn stagiair weer op vrije voeten te stellen, alleen omdat er geen verdenkingen tegen hem bestonden. Frank was misschien niet crimineel, maar wel loyaal. Hij had nog niet begrepen dat Scholle me moest opvangen, of hij was in een taxi gesprongen en naar het Park-sanatorium gereden. Eerst wilde hij bij de achteringang worden afgezet, maar toen had hij de chauffeur gevraagd naast de Toyota te parkeren die ze in een zijstraatje waren gepasseerd. Tijdens het afrekenen zag hij Alina al, die zich langzaam met haar stok ongeveer honderd meter bij hem vandaan op het trottoir een weg naar voren tastte.
Hij riep haar naam, maar de wind slingerde zijn woorden de andere kant op. Daarop trok hij de capuchon van zijn regenjas stevig over zijn hoofd om door te gaan voor een anonieme bezoeker van het ziekenhuis. Toen hij eindelijk bij de receptie was aangekomen, zag hij dat Alina door een oudere politieman werd aangesproken en meteen daarna meegenomen. Eerst was hij verbaasd dat de man haar naar de goederenliften bracht. Daarna over het feit dat de lift, als je het paneel mocht geloven, naar de kelder ging.
De lift stopte bij min 1.
Frank nam de trap.
WEGENS WERKZAAMHEDEN VERBODEN TOEGANG stond er op een bord op de eerste verdieping van het souterrain. De verwondering had intussen plaatsgemaakt voor de zekerheid dat hier iets niet helemaal in de haak was.
De deur was, wellicht uit veiligheidsoverwegingen, niet afgesloten. De twee dienders merkten hem niet op toen hij onmiddellijk naar rechts boog en via een eveneens niet afgesloten nooduitgang van achteren in de stilgelegde bedrijfskeuken klom.
Dat had ik allemaal aan Stoya kunnen vertellen, samen met het feit dat Frank op hetzelfde moment uit het donker stapte waarop Stoya’s sadistische partner me een brandmerk in mijn gezicht wilde drukken. De schaduw, die achter me steeds groter was geworden, was niet van Scholle, maar van Frank geweest, die – met een ijzeren staaf bewapend die hij op de grond had gevonden – gebruik had gemaakt van Scholles seconde van schrik. Hij sloeg toe op het moment dat de rechercheur, ontsteld over Alina’s verminking, heel even zijn greep om mijn hoofd te verslappen. Maar voor al die informatie was er nu geen tijd. We hadden nog vijfentwintig minuten voor het ultimatum zou aflopen en die wilde ik niet verspillen met Stoya vertellen hoe we door de achteruitgang naar de Toyota waren gevlucht waarmee me nu over de snelweg raasden.
‘Waar ben je nu?’ vroeg Stoya, die merkbaar zijn best deed om zijn stem zo rustig mogelijk te laten klinken.
‘Onderweg naar jou. Maar dat is nu niet zo belangrijk. Vertel me liever of je de auto in de buurt van water hebt gevonden.’
‘Welke auto?’
‘Bespaar me je spelletjes en verspil niet nog meer tijd. Ja of nee. Rivier, kanaal, meer – maakt niet uit. Is daar water in de buurt?’
Een korte aarzeling, dan eindelijk een kort, afgemeten: ‘Ja’.
‘Goed. Het is maar een slag in de lucht en vraag me alsjeblieft niet hoe ik erbij kom...’
Ik wil het zelf nauwelijks geloven.
‘...maar jullie moeten de kinderen op een boot zoeken.’
‘Een boot?’
‘Vrachtboot, zeilboot, iets wat drijft.’
Wanneer je er tenminste van uitgaat dat je de waanzin moet volgen en erop vertrouwt dat Alina’s laatste ‘herinneringen’ ergens op slaan.
‘Ik voel me niet goed,’ kreunde ze zacht naast me, en ik nam even de hoorn opzij. Mijn aanbod haar terug naar de kliniek te brengen wees ze opnieuw fel af.
‘We hebben geen tijd om hier iedere sleepboot af te zoeken,’ hoorde ik Stoya uit mijn mobieltje blaffen, dat ik nu weer tegen mijn oor hield. ‘We hebben geen halfuur meer. Als je me nu op het verkeerde spoor zet –’
‘Jullie hebben toch helemaal geen spoor,’ onderbrak ik hem. ‘En als de verstopplaats op het water is, is het immers geen wonder dat de honden niet zijn aangeslagen, toch?’
Stilte. Ik hoorde niets anders dan het geraas van het verkeer waar ik me doorheen werkte. ‘Ik kan je niet met zekerheid zeggen of ik gelijk heb,’ probeerde ik Stoya weer te overtuigen. ‘Eerlijk gezegd ben ik er zelf niet van overtuigd. Maar als jullie toch al in het duister tasten, wat kan het dan voor kwaad?’
De volgende stilte was nog langer dan de eerste. Pas na twintig seconden, die me twintig minuten leken, hoorde ik dat Stoya een besluit nam dat een vergissing zou blijken.