76
(NOG 13 UUR EN 57 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘HET WORDT ERGER,’ ZEI IK, TERWIJL IK MIJN BLIK DOOR DE SPREEKkamer liet dwalen. ‘Nu hoor ik ook al stemmen!’
Zoals al bij mijn eerste bezoek vroeg ik me af waar al het geld bleef dat de talrijke particuliere patiënten hier in de kliniek pompten. Met zijn vlekkerige zandsteenmuren zag het psychiatrische ziekenhuis er al vanbuiten gehavend uit. Vanbinnen was de kliniek nog meer aan renovatie toe. Bij mijn bezoeken tot nu toe had ik mijn arts in drie verschillende behandelkamers gezien. Ze onderscheidden zich alleen in de grootte en kleur van de vochtvlekken die zich van het plafond omlaag over de muren naar de glanzend gepolijste linoleumvloer uitstrekten.
‘Ik heb niet zo lang gestudeerd als u, dokter Roth. Tot de posttraumatische stressstoornissen ben ik niet meer gekomen en daarom vraag ik u: zou het daar iets mee te maken kunnen hebben?’
Met het feit dat ik zeven jaar geleden een vrouw heb doodgeschoten?
De plaatsvervangend chef-arts achter het bureau keek me scherp aan en zei niets. Dokter Martin Roth was een begenadigd luisteraar, een eigenschap die hem bijzonder geschikt maakte voor het beroep van psychiater. Tot mijn verbazing begon hij te glimlachen. Ik kon me niet herinneren dat hij dat tijdens onze sessies al eens had gedaan. En het tijdstip dat hij daarvoor had uitgezocht, leek me toch echt ongelukkig.
Terwijl ik op mijn stoel onrustig mijn benen over elkaar sloeg en naar een sigaret verlangde, werd zijn glimlach breder, waardoor hij er nog jonger uitzag dan anders. Bij onze eerste ontmoeting destijds had ik hem aangezien voor een student en niet voor de expert die enige jaren daarvoor met de therapie van de landelijk bekende psychiater Viktor Larenz de koppen van mijn krant had gehaald.
Zoals velen voor mij had ik hem onderschat. Maar bij een coryfee op het gebied van moeilijk behandelbare persoonlijkheidsstoornissen heb je vrijwel nooit een jongeman voor ogen: Roths huid was ongerimpeld, bijna roze, en het wit in zijn ogen straalde feller dan zijn nieuwe T-shirt, dat hij onder een strak zittende polo droeg. Alleen zijn dunne haargrens en de grote grijze plekken aan de slapen gaven een kleine aanwijzing voor zijn leeftijd.
‘Kalmeert u eerst eens,’ zei hij ten slotte en hij trok een dun dossier uit het plexiglazen opbergbakje naast zich. ‘Er is geen reden om u zorgen te maken.’
Geen reden om me zorgen te maken?
‘Gisteren nog hoorde ik stemmen op de politieradio die er in werkelijkheid niet waren en u zegt me dat ik me niet druk moet maken?’
Hij knikte en sloeg de map open. ‘Goed, we lopen het nog een keer na. Na het gebeurde op de brug hebt u zich onder behandeling gesteld. Destijds leed u aan sterke waarnemingsstoringen.’
Ik gromde bevestigend.
Mijn nachtmerries waren mijn leven gaan beheersen.
Beter kon ik het niet beschrijven. Eerst rook ik, vervolgens hoorde ik en op het laatst zág ik dingen die me daarvoor in mijn nachtmerries hadden achtervolgd. Die draaiden niet altijd om de vrouw met de baby op de brug. Twee weken na de tragedie droomde ik bijvoorbeeld van een bliksem, die met enkele seconden tussentijd telkens weer vlak naast me insloeg. Op blote voeten rende ik voor mijn leven en ik bezeerde me aan glasscherven, naalden en roestige blikken, waarmee mijn weg was geplaveid. Veel te laat merkte ik dat de bliksem me op een vuilnishoop had gedreven, uit het midden waarvan een goudglanzende boom tevoorschijn kwam, waaronder ik beschutting zocht.
Ik huilde in mijn droom, omdat ik niet kon zien wat voor een boom het was waaraan ik me vastklampte.
Voor eiken moet je wijken.
Ik wist zeker dat ik in de val gelopen was.
Ieder moment verwachtte ik de dodelijke inslag.
Met trillende vingers tastte ik de bast af en toen gebeurde het vreselijke. De boom veranderde. De schors werd zacht en kreeg een geleiachtig oppervlak. Iets kleverigs bleef aan mijn vingers hangen. Toen ik de maden herkende die niet alleen in mijn hand, maar overal om me heen krioelden, begon ik te schreeuwen. En toen ik zag dat de boom en met hem de hele vuilnishoop één enkele formatie van kevers, maden en wormen was, brulde ik mezelf wakker.
Maar de rotte geur van de vuilstort vulde ook toen ik eenmaal wakker was mijn kamer. Ik liep naar het raam, trok het open en kon nog steeds niet goed ademhalen. Geen frisse lucht, maar een nieuwe, niet minder walgelijke geur drong de slaapkamer in. En hoewel het een zonnige, wolkenloze zondagmorgen was, schoot een bliksemflits uit de hemel en raakte de boom voor het raam. De boom explodeerde en viel uiteen in duizenden maden. Die formeerden zich tot een zich snel uitbreidende stroom die zich over het gras uitstrekte en koers zette naar ons huis.
Op het moment dat de maden al langs de gevel op me af kropen, werd ik in mijn kraag gegrepen en bij het raam weggetrokken. Nicci.
Ze was wakker geworden van mijn geschreeuw en doodsbang geworden. Later zei ze dat ik een vol uur nodig had gehad om weer te kalmeren.
‘U werd toen onmiddellijk op medicijnen gezet,’ vervolgde dokter Roth en hij bladerde een paar pagina’s verder in mijn dossier.
‘Ze gaven u neuroleptica en u knapte op, tot de symptomen na een jaar of twee volledig verdwenen.’
‘Om gisteren weer op te treden.’
‘Nee.’
Dokter Roth keek van de papieren op en weer lag dat vreemde lachje om zijn lippen.
‘Nee?’ vroeg ik verbaasd.
‘Ziet u, na de korte tijd die ik u nu ken, kan ik natuurlijk geen afsluitende diagnose stellen. En de visioenen die u overvallen hebben, wil ik ook niet betwisten. Ik betwijfel alleen sterk dat hun oorsprong ligt in schizofrenie.’
‘Hoezo?’
‘Ik wil niet op de zaken vooruitlopen. Geeft u me alstublieft nog tot morgen de tijd, dan heb ik de uitslag van het bloedonderzoek en weet ik of mijn verdenking terecht is.’
Ik knikte, maar wist niet wat ik ervan moest denken. Iedere andere patiënt zou ongetwijfeld blij zijn geweest met Roths vermoeden en ook ik wilde maar al te graag geloven dat er voor mijn symptomen een onschuldige verklaring bestond. Maar als ik niet aan waanvoorstellingen leed, dan zou dat immers betekenen dat...
...de stemmen echt waren. En dan is er een verband tussen mij en de ogenverzamelaar...
Bij deze gedachte begon er naast mijn rechteroor iets te piepen, alsof iemand naast mijn hoofd een stemvork had aangeslagen. Ik probeerde te glimlachen en stond op om dokter Roth bij wijze van afscheid mijn hand te geven. Maar het viel me zwaar me te concentreren. Toen ik de spreekkamer had verlaten, wilde ik me nog een keer omdraaien om hem een recept voor een slaapmiddel te vragen, omdat ik de laatste nachten nauwelijks een oog had dichtgedaan, toen de telefoon in mijn broekzak trilde.
Bel me! luidde de sms en het piepen in mijn oor werd weer luider.
Snel. Voor het te laat is.
Terugblikkend geloof ik dat daarmee de wedloop met de dood begon.