54
(NOG 8 UUR EN 52 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘IN ZIJN VILLA?’
‘Ja.’
‘Geboeid?’
‘Met een verlengsnoer.’
‘Je houdt me voor de gek!’
Stoya’s stem trilde van woede.
Op de achtergrond hoorde ik de typische geluiden van hectische drukte van een politiebureau. De mix van telefoongerinkel, door elkaar pratende stemmen, deuren die dichtvielen en het getik van talrijke toetsenborden was ongewoon luid en klonk eerder naar elf uur ’s morgens dan naar de late avond. Maar op dit moment werd vast iedere beschikbare medewerker ingezet; in de speelfase van de ogenverzamelaar was het in feite ook altijd vijf voor twaalf.
‘Jullie moeten eens een blik op de dvd werpen die in de woonkamer in zijn speler zit.’
‘Je hoeft me niet te vertellen wat ik moet doen en laten,’ blafte Stoya in de hoorn.
Ik nam de telefoon van mijn oor en hoorde Frank zeggen dat hij eraan kwam.
Nadat Alina en ik een eeuwigheid voor Traunsteins villa op hem hadden gewacht, was mijn stagiair exact op het moment binnengekomen dat Stoya mijn telefoontje aannam. We waren daarna zo stil mogelijk en zonder een woord van begroeting in onze nieuwe vluchtauto gestapt.
‘Waar ben je?’ wilde de chef Moordzaken van me weten, zijn stem nog steeds op commandotoon.
‘Verkeerde vraag. Vraag liever waarom Traunstein zich liever een stuk in zijn kraag zuipt dan bij de zoektocht naar zijn kinderen te helpen. De dvd zou je een aanwijzing kunnen geven.’
Intussen was ik er ernstig aan gaan twijfelen dat tussen Traunstein en de ogenverzamelaar een verband bestond – en niet alleen omdat Alina’s visioenen geen aanknopingspunt boden. Er was geen houten schuur noch stond de plaats delict dicht genoeg bij de Teufelsberg. Het afwijkende ultimatum was waarschijnlijk alleen maar een toevalstreffer.
Stoya veranderde zijn tactiek en deed doorzichtige pogingen me over te halen. ‘Kom naar het bureau. Ik beloof je dat we je fair behandelen.’
‘Daarmee verspillen we alleen maar tijd. Maak je niet druk om mij. Jullie moeten de echtgenoot verhoren.’
Ik slikte en voelde de tranen opkomen.
Charlie, verdomme...
‘Pas op, Stoya. Je moet van me aannemen dat ik nog altijd aan jouw kant sta. Daarom zeg ik je nu iets wat voor mij alleen maar belastend is, goed? Ik vertel het je in vertrouwen, als voormalige collega.’
Om mijn zelfbeheersing niet te verliezen, opende ik het raampje aan de passagierskant een stukje en liet de koude wind in mijn gezicht waaien. ‘Traunsteins vrouw had verhoudingen. Met verschillende mannen.’
En toen fluisterde ik, nog net boven het geluid van de motor en de wind uit: ‘Ook ík kende haar goed.’
‘Wat, maak je een grapje? Had je iets met Lucia Traunstein?’ hoorde ik Stoya verbijsterd zeggen.
‘Nee. Tenminste, niet zoals je denkt.’
Ik zag uit mijn ooghoek dat mijn poging niet gehoord te worden mislukt was. Frank keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. In elk geval leek Alina op de achterbank niets gehoord te hebben.
‘Ik zeg dat alleen maar zodat jullie je niet blindstaren in jullie onderzoek. Misschien weet de vader waar zijn kinderen zijn. Begrijp je? Traunstein heeft een motief, ik niet. Zijn vrouw heeft het met andere mannen gedaan en hij gelooft dat de kinderen niet van hem zijn.’
‘En nu vertel je me waar je bent!’ Stoya’s stem was veranderd. De boosheid was naar de achtergrond gedreven, hij klonk, als ik me niet erg vergiste, ineens veel onpersoonlijker – alsof ik het laatste restje twijfel aan mijn schuld definitief had verwoest.
‘Ik ben onderweg. Maar doe geen moeite meer om mijn Volvo te zoeken. Die staat op de Kühler Weg, met het sleuteltje erin.’
Ik keek naar Frank, die juist de richtingaanwijzer uitzette om in het verkeer van de Theodor-Heuss-Platz in te voegen. Mijn auto was beslist tien jaar jonger, maar leek veel ouder dan onze nieuwe vluchtwagen. De Toyota zag eruit alsof hij afgezien van een paar zondagse ritjes alleen bij Franks oma in de garage had gestaan. Geen kras op het dashboard, een kleine twaalfduizend kilometer op de teller en voetmatten die na iedere rit waren gezogen. Het dashboardkastje was bezaaid met zorgvuldig opgeplakte gemeenplaatsen.
Carpe diem
De morgenstond heeft goud in de mond
Het is gemakkelijk de toekomst te voorspellen als je haar vormgeeft.
Ik beet Stoya nog toe: ‘Laat mijn auto op sporen onderzoeken, je zult niets vinden wat mij met de ogenverzamelaar in verband brengt.’
‘Dan heb ik nu wel genoeg bij elkaar –’ hoorde ik hem nog zeggen voor ik de verbinding verbrak.
Toen draaide ik me naar Frank.
‘Jij had iets met –’ wilde die net zeggen, maar ik onderbrak hem gauw, terwijl ik onopvallend in Alina’s richting wees.
‘Bedankt dat je zo snel bent gekomen.’
Frank knikte begripvol en ging in op mijn verandering van onderwerp. ‘Ik moest een geschikt moment afwachten om ongemerkt van de redactie te verdwijnen.’ Het lukte hem een gaap te onderdrukken, maar dat poetste zijn oververmoeid ogende uiterlijk niet weg. Het slaapgebrek door het werk had diepe sporen onder zijn ogen nagelaten en ook verder herinnerde hij me aan mijn eigen spiegelbeeld na een nacht doorzakken. De paar maanden op de redactie hadden de jongen met het gezicht voor op de beschuitverpakking veranderd in het prototype van een internetjunkie: ongewassen haar, ongeschoren gezicht, slonzige kleding (in zijn schoenen ontbraken de veters, en onder zijn donsjack droeg hij niets anders dan een verbleekt Depêche Mode-shirt), maar wel een onbegrijpelijke focus op zijn werk. Ik vroeg me af of hij een vriendin had die het goedvond dat hij ’s nachts om halfdrie thuiskwam – niet om te slapen, maar alleen om even te douchen voordat hij weer aan een van mijn opdrachten werkte.
‘Mag ik je overigens even voorstellen aan Alina Gregoriev,’ zei ik, terwijl ik me naar de achterbank draaide. ‘Naast haar zit TomTom, haar hijgende navigatieapparaat.’
‘Het is me een genoegen.’ Frank keek even in de achteruitkijkspiegel. ‘En ik ben de idioot die zich juist door zijn baas in de stront laat rijden.’
‘Welkom bij de club,’ zei Alina.
Ik stak mijn handen in de lucht. ‘Geen reden voor paniek, jongens. Ik ben niet veroordeeld en ook niet gearresteerd. Alleen verdacht. In Duitsland hoeft niemand zichzelf aan te geven, dus is op dit moment niemand van ons strafbaar.’
‘Even afgezien van de huisvredebreuk en het folteren, waaraan je me medeplichtig hebt gemaakt.’
‘Heb je Traunstein gefolterd?’ Frank blies ongelovig zijn adem uit.
Ik ging niet op zijn vraag in.
‘Je hebt hem maar even aangeraakt, Alina.’
Ze aarzelde peinzend. Toen draaide ze zich naar het zijraampje en schudde langzaam haar hoofd.
‘Niets?’ vroeg ik haar, zoals eerder al in de villa, toen ze berustend haar handen van Traunsteins schouders had genomen. ‘Je hebt werkelijk helemaal niets gevoeld?’
‘Nee.’
Ik vroeg me af of ik wel serieus met de mogelijkheid rekening had gehouden dat haar antwoord, ook omdat ze blind was, misschien wel voor de hand lag.
‘Ik heb hem niet herkend,’ zei ze.
‘Hé, hallo! Is daar iemand?’ Frank wisselde van rijstrook en keek me even aan. ‘Kan iemand me vertellen wat hier allemaal aan de hand is?’
‘Maar je kunt ook niet met zekerheid zeggen dat hij het níét was?’ vroeg ik door.
‘Ik kan níémand als dader uitsluiten,’ snauwde ze kwaad terug. ‘En kun je nu alsjeblieft eindelijk met je rottige vragen ophouden? Ik bedoel, eerst bel je me op dat ik naar je toe moet komen in het bos...’
‘Dat was ik niet, dat was...’
...een of ander die me iets in de schoenen wilde schuiven. Maar waarom? Als ik echt als zondebok voor de daden van de ogenverzamelaar moet opdraaien, waarom maakt hij het dan zo moeilijk en stuurt hij een vreemde blinde vrouw op mijn dak?
‘...daarna, nadat ik bijna mijn nek had gebroken,’ somde Alina verder op, ‘kun je je niet herinneren dat je me hebt uitgenodigd en wil je me van je woonboot gooien, alleen om me vervolgens in een huis te lokken waar ik de vader van de ontvoerde kinderen moet aanraken. En dat terwijl je me evenmin gelooft als de politie gisteren.’
‘Politie? Wacht even...’ Frank draaide zich naar de achterbank, waardoor de auto gevaarlijk ver naar rechts slingerde. Ik greep het stuur om hem in het spoor te houden.
‘Dat kan toch niet,’ zei hij, met zijn blik weer recht voor zich uit gericht. Hij knipte de binnenverlichting boven ons hoofd aan en keek nog een keer in de achteruitkijkspiegel.
‘Wat?’ vroegen Alina en ik als uit één mond.
Buiten was het gaan ijzelen.
‘Ik weet wie je bent,’ zei Frank, terwijl hij de ruitenwissers op de laagste stand zette. Het rubber van de wissers piepte als een nagel op een droog schoolbord. ‘Ik denk dat wij elkaar gisteren al zijn tegengekomen.’