35
(NOG 6 UUR EN 10 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘JA, HALLO?’ DE OPGEWEKTE STEM AAN DE andere kant van de lijn was irritant, en het achtergrondlawaai leek nog veel minder op de geluiden van een alarmcentrale. De mix van dronken gelach en vals gezang leek eerder uit een karaokebar te komen. ‘Zet die muziek eens zachter,’ riep de man als om het te bevestigen tegen het vrolijke gezelschap achter hem, en inderdaad leek iemand naar hem te luisteren, want opeens werden de stampende discobassen zachter.
‘Spreek ik met de alarmcentrale?’
‘Wat? O, ja. Het alarmnummer. Logisch!’ Hij lachte net zo breed als dat hij bij het spreken de klinkers rekte. De man was onmiskenbaar aangeschoten. En zeker niet iemand die je aan de lijn wilde hebben als je 112 had gedraaid.
‘Ik had nog niet zo snel op een telefoontje gerekend, sorry.’
Nog niet op gerekend?
‘Houdt u mij soms voor de gek?’ schreeuwde ik. ‘Ik sta hier bij een vrouw die dringend hulp nodig heeft en...’ Ik stopte. Er was iets gaan trillen en het was niet het beademingsapparaat.
‘O ja. Het killerspelletje. Ik begrijp het. Momentje.’
Ik hoorde bladzijden knisperen, toen klonk de man opeens alsof hij een kant-en-klare tekst voorlas: ‘Ik heb je gewaarschuwd. Je had me niet moeten uitdagen, maar je wilde koste wat het kost meespelen. Goed dan, luister. Hier zijn de regels.’
‘De regels?’
Het vibreren was intenser geworden en werd nu door een geluid begeleid dat me in de verte aan een stofzuiger deed denken.
Wat is hier aan de hand? Wat voor de drommel gebeurt er met ons?
‘Er zijn altijd regels bij zulke spelletjes, ouwe!’
De man aan de telefoon liet zacht een boer en excuseerde zich lachend.
‘Wie bent u?’ schreeuwde ik.
‘Ach shit, ik heb het verpest, sorry. Man, maar het was ook veel te kort dag. Normaal gesproken krijg ik mijn instructies al een week van tevoren. En uitgerekend vandaag hebben we iets te vieren, en ik heb er al een paar op, ik kon niet zo snel omschakelen, begrijpt u?’
Nee, dat doe ik niet. Ik begrijp niet waarom ik met een beschonken idioot moet praten nadat ik het alarmnummer heb gedraaid om de rottende vrouw te redden met wie mijn blinde begeleidster en ik in een donkere kelder zitten opgesloten.
‘Waar hebt u het over?’
‘Oké, maar u moet me beloven het aan niemand verder te vertellen, goed? Ik heb dit vroeger vaker gedaan, daarom staat mijn nummer nog op internet. Maar op een of andere manier vervelen die rollenspellen me steeds meer. Ik doe die onzin alleen maar omdat die vent aan de telefoon me honderd euro heeft geboden.’
Rollenspel? O god, de ogenverzamelaar had zijn telefoon doorgeschakeld naar een student, die dacht dat hij bij een interactieve zoektocht een paar euro kon bijverdienen als hij de deelnemers aanwijzingen gaf.
Alleen is dit hier geen spel. Behalve dan voor de ogenverzamelaar zelf.
‘De man die u het geld heeft gegeven om aan de telefoon te komen als ik dit nummer zou draaien, wat heeft die u opgedragen?’
‘Nou, deze e-mail voor te lezen.’
Ik hoestte en had opeens het onaangename gevoel dat de lucht die ik inademde droger was geworden.
‘Je hebt nog lucht voor vijftien minuten,’ las de man verder voor. Het monotone stofzuigergeluid was in een constant gedreun overgegaan. ‘Zo lang duurt het tot de pompen de lucht uit de kelder hebben gezogen. Als je niet alleen bent gekomen om het raadsel op te lossen, blijft er nog minder over. Maar je weet: een spel is een spel. En er bestaat geen spel zonder kansen. Je kunt de pomp uitzetten en winnen!’ Hij zweeg even, terwijl iemand op de achtergrond iets obsceens brulde.
‘En verder?’
‘Meer staat hier niet.’ Hij lachte verlegen.
‘Wat betekent dat: meer staat hier niet?’
Hoe moest ik in het donker die verdomde pompen uitzetten, die van onze verstopplaats een vacuüm moesten maken, als ik niet eens wist waar ze waren?
Ik greep naar mijn droge keel.
‘Hé makker, u vertelt hem toch niet dat ik het heb verpest, hè? Ik moet nu ophangen.’
De partymuziek was weer harder geworden. Blijkbaar was de man naar een andere ruimte gegaan en stond hij nu midden op een dansvloer.
‘Nee, niet ophangen.’ Ik schreeuwde nu tegelijkertijd tegen het achtergrondlawaai en tegen het motorgeluid van de afzuigpomp. ‘Er moet nog iets zijn.’
Hij stopte en ik perste de antieke hoorn nog vaster tegen mijn oor.
‘Shit. De onderwerpregel van de mail. Had ik toch bijna over het hoofd gezien.’
‘Wat?’ vroeg ik zo rustig als ik op dit moment maar kon.
Rustig blijven. Ik moest langzaam en diep ademen.
Je hebt nog heel veel tijd, probeerde ik mezelf voor te houden.
Ook als Alina en TomTom ook zuurstof verbruiken en de kelder maar een paar kubieke meter groot is – tien minuten zijn een verdomd lange tijd om een plan te bedenken.
‘Verdomme nog aan toe, wat staat er als onderwerpregel?’
Het knetterde een laatste keer aan de andere kant van de lijn, toen zei de man iets wat me definitief van mijn verstand beroofde: ‘Maar vier woorden, ouwe. Er staat: Denk aan je moeder!’