63

Image

(NOG 10 UUR EN 40 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)

TOBIAS TR AUNSTEIN

DE MUREN VAN ZIJN GEVANGENIS WAREN... ZACHT?

Tobias kneedde zijn vingers, om er zeker van te zijn dat zijn gevoel hem niet bedroog. Dat was heel goed mogelijk, want op dit moment werden zijn zintuigen volledig door iets anders in beslag genomen: dorst. Hij had geen idee hoelang hij bewusteloos was geweest, maar het moesten uren zijn geweest. Dagen misschien. De laatste keer dat hij met zo’n branderig gevoel in zijn keel wakker was geworden, was op nieuwjaarsdag geweest, nadat hij de hele oudejaarsavond die stomme chips had zitten vreten. Maar toen was het lang niet zo onverdraaglijk geweest als nu.

En toen zijn ook mijn armen niet geëxplodeerd.

Hij wist niet wat hem eerder had gewekt: de onverdraaglijke dorst of de kloppende, pulserende pijn in zijn armen, die aanvoelden alsof hij er een hele week op had gelegen.

Nadat hij een eeuwigheid van inspanning nodig had gehad om zich in het donker op zijn zij te gooien en zijn handen van zijn lichaamsgewicht te bevrijden (langer dan een uur wiskunde bij dat oude mens van Hertel duurt), schoot het bloed terug naar zijn slapende ledematen. Hij begon zichzelf te krabben, daar waar het het meeste brandde: op zijn bovenarmen, aan de binnenkant van zijn elleboog en aan zijn polsen. Vooral zijn polsen voelden net zo aan als toen, toen hij in de tuin van de buren naar zijn voetbal had gezocht en in dat vervloekte brandnetelbed terecht was gekomen.

‘Je mag alleen kloppen, niet krabben,’ herinnerde hij zich de waarschuwing van zijn moeder. Verdomme, mama, dat hielp niet eens bij een muggenbeet en nu zou ik het liefst de huid van mijn botten scheuren, zo erg jeukt het.

Hij maakte een klauw van zijn rechterhand, zette die op zijn linkerarm onder de bal van zijn hand ter hoogte van zijn slagaderen en haalde diep adem.

Alleen kloppen, niet krabben.

Shit. Hij groef zijn vingernagels diep in zijn vlees en kreunde van verlichting toen de jeuk iets minder werd. Het gevoel leidde hem zelfs van zijn dorst af. Al was het maar een paar seconden. Toen hij was opgehouden met krabben, laaiden de vlammen weer op en kwam het brandende kloppen weer terug dat hem op dit moment nog wanhopiger maakte dan dat ondoordringbare donker.

‘Hallo?’ riep hij en hij schrok van de klank van zijn eigen stem.

Schor en betraand.

Maar hij wilde niet huilen. Het zou al pijnlijk genoeg zijn als zijn vrienden ontdekten dat hij het in zijn broek had gedaan, zodra ze hem hieruit haalden. Over hoogstens een minuut of tien, als Jens en Kevin de interesse in hun flauwe streek hadden verloren. Want dat was het beslist: een domme, idiote, tienmaal bescheten rotstreek.

Wat anders, kleine kakkebroek? Hou op met huilen.

Kevin had altijd met de slaapmiddelen uit het medicijnkastje van zijn ouders opgeschept. Nu zouden ze die wel op hem hebben uitgeprobeerd, om het hem betaald te zetten.

Alleen maar omdat ik na de zwemles Kevins onderbroek in de meisjeskleedkamer had verstopt. Maar dat was tenminste om te lachen geweest. Niet zoals dit hier, dit was alleen maar...

Tobias probeerde zich uit te rekken en duwde daarbij zijn ellebogen in de wanden opzij van hem. Weer was hij verbaasd dat ze meegaven. Hadden die idioten hem misschien in een tent gestopt?

Nee. Daarvoor was het te nauw. Bovendien was het oppervlak niet glad en het voelde ook niet aan als rubber of als een stuk plastic. De stof was veel ruwer, eerder als een grof tapijt of een kleed of...

Of een jutezak?

Tobias begon weer te snikken, want nu moest hij aan de horrorfilm denken die Jens ooit in de grote pauze had laten zien. Zijn ouders waren stinkend rijk (vader zegt altijd: die verdienen met hun autoglasbedrijf zo veel dat ze met bankbiljetten hun kont kunnen afvegen als het papier ooit schaars wordt). Daarom was Jens de eerste in de klas die van zijn ouders de nieuwste iPhone had gekregen, waarmee je binnen een paar seconden filmpjes kon downloaden en zo.

Meteen de eerste dag hadden ze elkaar allemaal achter de gymzaal ontmoet en Jens had hun trots het fragment laten zien waarin een naakt meisje door een paar jongens in een zak werd gestopt. Ze spartelde, verzette zich met handen en voeten, maar toen zat ze er eindelijk in, stevig dichtgebonden. Eerst lachte Toby met de anderen mee, want het zag er echt zo uit alsof er een kluwen slangen onder de stof krioelde. Maar toen een man met een sigaret in zijn mond lachend een jerrycan benzine over de schokkende zak uitgoot, werd hij misselijk. Tobias had zich omgedraaid en was terug naar het schoolplein gelopen. Alleen.

Waarschijnlijk doen ze hetzelfde straks met mij. Omdat ik zo flauw was en niet heb gekeken.

‘Oké, jullie hebben gewonnen,’ riep hij in het donker en hij stelde zich voor hoe Kevin en Jens stommetje speelden, zodat hij hun lachen niet kon horen.

‘Kom op, laat me eruit.’

Geen antwoord.

Hij plantte wanhopig beide vuisten op hoofdhoogte tegen de stof en voelde dat het zweet van zijn voorhoofd liep. Zijn ademhaling ging sneller, zoals bij een vierhonderdmeterloop, maar hij had zich de laatste minuten helemaal niet meer zo ingespannen.

Hierbinnen kun je niet zo veel doen. Alleen maar bang zijn.

Tobias snoof en haalde diep adem. Daarbij tastte hij met zijn vingers, die nog steeds brandden alsof ze na een sneeuwballengevecht weer ontdooiden, de zachte wanden om hem heen af.

Gelukkig waren ze niet nat en het rook ook niet naar benzine, dus dit deel van de video hadden ze overgeslagen.

Tot nu toe.

Opeens stootte hij tegen iets kouds. Een klein stukje metaal dat boven hem hing, aan de zijkant van zijn stoffen doodskist, ongeveer ter hoogte van zijn navel. Het was zo groot als een Zippo, die zijn vader in het weekend altijd bijvulde.

Shit, het voelt zelfs aan als een aansteker.

Alleen was het geen aansteker, want dit soort aanstekers had een klepje dat je kon openmaken en een wieltje waaraan je kon draaien.

En ze hangen beslist niet in het donker aan een stoffen plafond.

Tobias hield zijn adem in, zodat zijn eigen hijgende ademgeluid hem niet afleidde. Toen hij de bovenkant van het ding aftastte en het kleine beugeltje voelde, wist hij wat hij in zijn hand hield.

Het is een slot. Zo’n klein, bronskleurig hangding, dat ik gebruik voor de ketting waarmee ik mijn fiets op slot zet.

Hij hoestte van opwinding. Hij wist nog niet wat de ontdekking betekende, maar in elk geval wás het een ontdekking. Voor het eerst had hij iets in de hand; in de waarste zin van het woord. Iets wat hem misschien hieruit kon brengen.

Dus het is een test? Stellen jullie me op de proef?

Tobias rammelde ongeduldig aan het slot, maar er gebeurde niets, in welke richting hij ook trok.

Niet met ruw geweld! hoorde hij de stem van zijn moeder weer, en deze keer volgde hij haar advies op. Behoedzaam tastte hij het voorwerp af, en toen hij de onderkant bevoelde, was hij er ineens helemaal niet meer zo zeker van dat het echt een slot was. Want shit, waar was in hemelsnaam de opening?

Het poesje, zoals Kevin de spleet noemde waar de sleutel in moest.

Er was wel een gleuf, maar die was veel te recht, te glad. Gewoon een groef, waar zijn nagel in paste, zoals bij een grote schroef.

Oké, concentreer je. Maakt toch niet uit als er geen spleet in zit. Je hebt geen sleutel. Een schroef is veel beter. Misschien hoef je die alleen maar open te draaien en dan...

Hij hoestte, vroeg zich af of hij alweer was vergeten adem te halen. Op een of andere manier kreeg hij hierbinnen steeds minder lucht.

...en dan komt hier licht binnen, ik kan deze klotezak of -stof of wat dan ook wegtrekken en weer flink doorademen.

Maar hoe? Waarmee moest hij de schroef in het ding losmaken?

Hij stak de nagel van zijn duim in de groef aan de onderkant en probeerde te draaien, maar het enige wat er gebeurde was dat zijn nagel bij de vierde poging ging bloeden.

Shit. Ik heb een schroevendraaier nodig. Of een mes.

Hij lachte hysterisch.

Oké, Jens en Kevin hebben een mes voor je meegegeven, zodat je de stof kunt doorsnijden.

Nu hoestte Tobias weer en opeens wist hij waaraan het lag dat hij zo zweette, dat zijn gehemelte brandde en dat hij steeds uitgeputter raakte. Ik krijg het hierbinnen steeds benauwder. Stront aan de knikker. Ik stik langzaam als ik niet snel iets hards vind wat ik in die verdomde gleuf kan steken. Wacht eens even...

Hij sloot zijn ogen en probeerde regelmatig te ademen.

Iets hards.

Zijn vingers begonnen weer te kriebelen toen hij zich de munt in zijn mond herinnerde, die hij een dik uur geleden het donker in had gespuugd.

De ogenverzamelaar
cover.xml
halftitle.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
dedication.xhtml
frontmatter.xhtml
frontmatter01.xhtml
frontmatter02.xhtml
chapter01.xhtml
chapter02.xhtml
chapter03.xhtml
chapter04.xhtml
chapter05.xhtml
chapter06.xhtml
chapter07.xhtml
chapter08.xhtml
chapter09.xhtml
chapter10.xhtml
chapter11.xhtml
chapter12.xhtml
chapter13.xhtml
chapter14.xhtml
chapter15.xhtml
chapter16.xhtml
chapter17.xhtml
chapter18.xhtml
chapter19.xhtml
chapter20.xhtml
chapter21.xhtml
chapter22.xhtml
chapter23.xhtml
chapter24.xhtml
chapter25.xhtml
chapter26.xhtml
chapter27.xhtml
chapter28.xhtml
chapter29.xhtml
chapter30.xhtml
chapter31.xhtml
chapter32.xhtml
chapter33.xhtml
chapter34.xhtml
chapter35.xhtml
chapter36.xhtml
chapter37.xhtml
chapter38.xhtml
chapter39.xhtml
chapter40.xhtml
chapter41.xhtml
part01.xhtml
chapter42.xhtml
chapter43.xhtml
chapter44.xhtml
chapter45.xhtml
chapter46.xhtml
chapter47.xhtml
chapter48.xhtml
chapter49.xhtml
chapter50.xhtml
chapter51.xhtml
chapter52.xhtml
chapter53.xhtml
chapter54.xhtml
chapter55.xhtml
chapter56.xhtml
chapter57.xhtml
chapter58.xhtml
chapter59.xhtml
chapter60.xhtml
chapter61.xhtml
part02.xhtml
chapter62.xhtml
chapter63.xhtml
chapter64.xhtml
chapter65.xhtml
chapter66.xhtml
chapter67.xhtml
chapter68.xhtml
chapter69.xhtml
chapter70.xhtml
chapter71.xhtml
chapter72.xhtml
chapter73.xhtml
chapter74.xhtml
chapter75.xhtml
chapter76.xhtml
chapter77.xhtml
chapter78.xhtml
chapter79.xhtml
chapter80.xhtml
chapter81.xhtml
chapter82.xhtml
chapter83.xhtml
part03.xhtml
backmatter01.xhtml
backmatter02.xhtml
backmatter03.xhtml