39
(NOG 6 UUR EN 20 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
TOBIAS TRAUNSTEIN
TOBIAS WIST NIET HOELANG HIJ HAD GESLAPEN. HIJ WIST NIET eens zeker óf hij wel had geslapen, want toen hij in het donker wakker werd, voelde hij zich slaperiger dan ooit eerder in zijn leven.
Lucht, was zijn eerste gedachte, want hij dacht dat hij zou stikken. Toen stootte hij zijn elleboog aan een harde houten rand.
Niet zacht meer, was zijn tweede gedachte. De wanden van zijn gevangenis gaven niet meer mee, en nu geloofde hij definitief dat hij in een doodskist lag.
Zijn handen tastten over de harde grond en even later voelde hij de stof die tot voor kort nog om hem heen had gezeten. Het voelde aan als de buitenkant van zijn waterdichte regenjack of als jeans waar een beetje was op was gedruppeld, net als toen hij bij de adventsviering de kaars had laten vallen. Een dunne, elastische stof met een ritssluiting aan de zijkanten.
Wacht eens, was dat misschien een...
...een koffer? Ja, natuurlijk. Ze hadden hem in zo’n zwart rolding gestopt. Zo een van het type waarmee papa altijd op zakenreis ging. Alleen was deze veel groter en bood hij genoeg plaats voor een kinderlichaam.
Maar waar ben ik nu? Eerst zat ik in die rotkoffer...
Oké. Dit is een spelletje. Jens en Kevin hebben me ergens in gestopt, maar ze hebben me ook iets gegeven om me te bevrijden.
De munt.
Hoewel hij zich eigenlijk niet kon voorstellen dat een van zijn vrienden werkelijk iets in zijn mond gestopt zou hebben, wilde hij over een andere mogelijkheid niet eens nadenken. Hij kon beter aan zijn vrienden zijn overgeleverd dan aan een vreemde.
Oké, de munt was voor de ritssluiting. Wat ligt hier verder nog?
Misschien een sleutel, een aansteker. Of een mobiele telefoon.
Ja, een mobiele telefoon zou super zijn.
Hij zou de politie bellen, of mama, of als het moest papa, maar die zou niet opnemen omdat hij het te druk had...
Wacht eens. Papa heeft zich toch wel eens opgewonden omdat zijn telefoon weg was. Hij heeft tegen Lea en mij geschreeuwd omdat hij dacht dat wij hem hadden gejat. Net zolang tot mama hem uiteindelijk gaf, omdat ze hem in zijn zak had gevonden.
In de buitenzak van zijn koffer!
Natuurlijk. Een koffer heeft vakken... Misschien...?
Tobias trok de trolley naar zich toe, zocht naar de ritssluitingen aan de buitenkant en opende ze een voor een. In een klein, smal zijvak vond hij ten slotte iets.
Een schroevendraaier?
Ongelovig haalde hij het langwerpige gereedschap tevoorschijn, tastte over het houten handvat, over het staal tot aan de stompe punt – en begon te huilen.
Hoe moet ik in hemelsnaam met een kapotte schroevendraaier mama bellen?
Deze keer waren het tranen van boosheid die in zijn ogen sprongen. Hij maakte de fout met zijn vuist tegen de houten wand te slaan. Het klonk hol. Door de pijn ging hij nog harder huilen.
Shit, Kevin, Jens... Waar hebben jullie me toch in gestopt?
Tobias blies op zijn gekneusde vingerknokkels, net zoals zijn moeder altijd deed als hij met een buil van het spelen thuiskwam. Hij moest aan zijn zevende verjaardag denken. Op die dag had hij van zijn opa het stomste cadeau van de wereld gekregen. Nadat hij de lelijke houten pop had uitgepakt, die je op buikhoogte in twee delen kon schroeven, had hij zijn opa gevraagd of dat niet meer iets voor Lea was.
Ach, Lea. Waarom ben je nu niet bij me? En wat moet ik met zo’n stomme schroevendraaier waaraan geen punt zit?
‘Je moet de poppen bevrijden!’ hoorde hij de breekbare stem van zijn grootvader in zijn hoofd en toen bedacht hij weer hoe die dat stomme cadeau had genoemd. Opa had iets over Rusland verteld en Baboesjka en dat die daar zo populair was, omdat je iedere aparte pop kon opendraaien en er steeds de volgende nieuwe Baboesjka uit kon halen.
O god, ik zit nu ook in zo’n bont beschilderde Baboesjka-pop.
Iedere verstopplaats waaruit hij zich bevrijdde zou naar de volgende leiden. Eerst een koffer, daarna een houten kist.
En wat is het volgende?
Waarschijnlijk een nog grotere kist, waarin het weer donker zou zijn. En waarin hij weer geen lucht zou krijgen.
Tobias hoestte en had het gevoel dat hij zijn evenwicht zou verliezen als hij op zijn hurken ging zitten. Met de grotere kist hier had hij alleen maar een beetje tijd gekocht.
En wat lucht. Maar die werd ook weer schaars.
Alleen was de koffer met plasticfolie omwikkeld geweest, die hij nauwelijks kapot had kunnen scheuren. En nu, na slechts een paar ademteugen, lag die druk weer op zijn borstkas. Tegelijk zag hij sterretjes, hoewel nog steeds geen lichtstraal de weg door dit donker vond.
Tobias vroeg zich even af of hij echt alles moest geven en daarmee nog sneller de lucht hierbinnen moest verbruiken. Maar toen besloot hij dat hij geen andere keus had.
Met de moed der wanhoop stootte hij de kapotte schroevendraaier met de afgevijlde punt steeds weer tegen dezelfde plek in de houten wand.