65
(NOG 10 UUR EN 47 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
‘WAAR ZIT JE IN HEMELSNAAM?’ BLAFTE STOYA’S STEM IN MIJN oor. Maar dat wilde ik hem in geen geval verraden, niet voordat ik begreep wat voor spelletje er met mij werd gespeeld.
Ik stond op het dek van mijn woonboot om ongestoord te kunnen telefoneren. Daarvoor had ik Alina met de belofte haar naar huis te brengen overgehaald om nog een kop koffie te blijven drinken. Hierbuiten was het zo donker dat ik niet eens het wateroppervlak onder me kon zien.
‘Dat kan ik je niet zeggen –’ begon ik, maar Stoya onderbrak me meteen.
‘Maar ík kan dat. Ík weet precies waar jij zit, namelijk heel diep in de stront, vriendje. En je zakt er nog verder in als je niet onmiddellijk bij mij op het hoofdbureau komt om eindelijk een paar vragen te beantwoorden.’
Wat had je te zoeken op de plaats van het misdrijf?
Waarom hebben we je portefeuille daar gevonden?
‘Oké, ik beloof het,’ zei ik. ‘Ik kom gauw langs. Maar eerst heb ik wat informatie van je nodig.’
Stoya lachte opgelucht. ‘Shit, man. Scholle heeft op de laatste vergadering voorgesteld je in de tang te nemen. Je mag van geluk spreken dat we elkaar zo goed kennen en ik niet meteen naar de officier van justitie ben gelopen. Maar als je nu een of ander klote reporterspelletje met me wilt uithalen, is dat het einde van onze vriendschap.’
Ik rilde. Op dit moment had ik ieder gevoel van tijd verloren en ik wist niet hoelang ik met de geheimzinnige vreemde had gesproken. In elk geval was de temperatuur sinds mijn aankomst merkbaar gedaald. De huid van mijn gezicht spande zich alsof ik te lang in de zon had gezeten en zelfs ademhalen deed pijn.
‘Kalmeer alsjeblieft en vertel me alleen of er gisteren een blinde vrouw bij je is geweest die beweerde dat ze iets over de ogenverzamelaar wist.’
‘Een blinde vrouw?’ vroeg Stoya na een korte stilte, waarin de wind iets was afgenomen en ik hem beter kon verstaan. ‘Verdomme, sinds jullie schrijvers de ogenverzamelaar een cultstatus als Hannibal Lecter hebben gegeven, verzamelen alle gekken van Berlijn zich bij mij. Die vertellen me verhalen, daarvoor zou je in het circus entree kunnen heffen. Gisternacht verscheen een sociaal werker bij ons op het bureau, die me wilde vertellen dat zijn dode vrouw de deur van de woning voor hem had geopend.’
De wind waaide me een vlaag sneeuw recht in mijn gezicht.
‘Dus Alina Gregoriev was werkelijk bij je?’ vroeg ik aarzelend.
‘Zou kunnen.’
Ik veegde het smeltwater van de sneeuwvlokken van mijn voorhoofd. ‘Oké, maar vertel me dan nog één ding...’
‘Dat is nu al de tweede vraag.’
‘Het ultimatum.’
‘Wat is daarmee?’ vroeg Stoya ongeduldig.
‘Kan het zijn dat je tegen me hebt gelogen?’
Stilte. Heel even hoorde ik niets anders dan het klotsen van de golven tegen de romp van de boot. Toen siste Stoya grimmig in de hoorn: ‘Waar wil je naartoe?’
Mijn maag verkrampte net als de vorige dag, toen ik op de politieradio de melding één-nul-zeven had gehoord.
Het was bij de politie in de praktijk gebruikelijk informatie die betrekking had op de daad achter te houden of te veranderen, om valse bekentenissen te ontmaskeren en mensen eruit te kunnen halen die alleen maar aandacht wilden.
Maar dat zou hier niet het geval zijn. Want als de blinde vrouw op dit punt gelijk had, zou dat immers betekenen dat...
‘Zeven minuten,’ zei ik en ik merkte dat de hand waarmee ik de telefoon vasthield begon te trillen. ‘Het zijn vijfenveertig uur en zeven minuten tot de tijd is afgelopen.’
Tot de vader de verstopplaats moet vinden. Tot de kinderen sterven.
Stoya wist dat hij zichzelf op dat moment had verraden, toen hij te lang met het antwoord aarzelde. Daarom deed hij ook geen moeite meer tegen me te liegen, maar vroeg heel open: ‘Hoe weet je dat?’
Ik sloot mijn ogen.
Dat kan niet waar zijn. Lieve god, geef dat het niet waar is.
‘Pas op,’ hoorde ik de stem van mijn voormalige collega als uit de verte tegen me praten. ‘Eerst verschijn je als uit het niets op de plaats van het misdrijf, dan ligt daar ook nog je portefeuille en nu ben je in het bezit van informatie die zelfs mijn naaste medewerkers niet kennen.’
Ik heb het niet bedacht. Zij heeft het me gezegd. Alina, de blinde getuige die in het verleden kan kijken.
Stoya’s laatste zin verhevigde mijn rillingen. ‘Je begrijpt toch wel dat je op dit moment onze hoofdverdachte bent geworden?’